Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787
(1787)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 75]
| |
Natuur- en Aardrijkskundige Beschrijving der Vriendlijke Eilanden in de groote Zuidzee. Volgens de nieuwste ontdekkingen. Door Fr. L. Walther. Uit het Hoogduitsch. Te Amsterdam bij M. de Bruyn 1787. Behalven het Voorberigt 288 bladz. in gr. octavo.In de groote Zuidzee ligt, op de Zuidlyke breedte van 19 en 22 Graaden, op de Westlyke lengte van Ferro van 155 en 157 Graaden, een aantal van grootere en kleinere Eilanden, die onze Hollandsche zeevaarenden, in de voorgaande eeuw, reeds min of meer ontdekt hebben: by welke gelegenheid Abel Jansz. Tasman drie van de voornaamsten deezer Eilanden, in 't jaar 1643, met de naamen Amsterdam,Ga naar voetnoot(*) Rotterdam en Middelburg benoemde; terwyl het vriendlyke gedrag der bewoonderen hem aan deeze Eilanden in 't algemeen den naam van de Vriendlyke Eilanden deed geeven. Zints dien tyd maakte men egter geen verder opzetlyk werk van deeze ontdekking; | |
[pagina 76]
| |
tot dat de Franschen en Engelschen, zedert eenige jaaren, 'er zig op toeleiden, om de vroegere ontdekkingen in de groote Zuidzee voort te zetten, en verder uit te breiden. In de berigten deezer nuttige Reistogten nu, ontmoet men, buiten eene menigte van andere der Zeevaart- en Aardrykskunde dienstige opmerkingen, ook een naauwkeurig verslag van 't merkwaardigste, dat deeze Vriendlyke Eilanden betreft; waar van de mededeeling haare gevalligheid en leerzaam nut heeft. - De Heer Walther, in 't nabuurige Duitschland, dit bezeffende, en tevens gadeslaande, dat veelen zyner Landgenooten hiervan versteeken bleeven, doordien deeze berigten, in buitenlandsche taalen opgesteld, in kostbaare reisbeschryvingen te zoeken, niet dan met veel moeite met elkander te vergelyken waren, heeft zynen Landgenooten hierin wel te gemoet willen komen. Hy heeft zig daartoe den arbeid getroost, die 'er aan vast was, om uit alle de bronnen, die hem voor handen waren, dat geene te ontleenen, 't welk hem in staat kon stellen, tot het vervaardigen van eene beknopte natuur- en aardrykskundige beschryving deezer Eilanden: welke men, hier mede, ook den Nederlanderen in onze Moederspraak aanbiedt. Weetgierigen en oefengraagen vinden hier deswegens in een kort bestek by een verzameld, 't geen in veele schriften, raakende deeze Eilanden, vermeld wordt; en de Heer Walther heeft dit alles met zo veel geschiktheid te zamen verknogt, 'er ook hier en daar zulke natuur- en staatkundige aanmerkingen ingevlogten, dat men t'over reden hebbe, om den arbeid van dien Heer, en de vertolking van dit zyn Geschrift, danklyk te erkennen. Het zelve behelst, in de eerste plaatse, eene algemeene beschryving der Vriendlyke Eilanden, zo ten aanzien van derzelver gesteldheid en voortbrengzelen, als ten opzigte van derzelver Inwooneren, met aantekening van 't merkwaardigste, 't geen men daaromtrent waargenomen heeft. En hieraan volgt voorts eene afzonderlyke beschryving van die Eilanden, van welke men eenige byzondere berigten verkreegen heeft, terwyl 'er om en aan dezelve nog eene groote menigte gevonden wordt, van welke men tot nog geene gezette waarneemingen deelagtig is geworden. - Zie hier, tot een staal der medegedeelde beschryvingen, het berigt nopens de gesteldheid van het eiland Rotterdam, door de inboorelingen Anatnokna gehee- | |
[pagina 77]
| |
ten, het welk boven veele anderen een schoon voorkomen heeft. ‘Dit eiland ligt op de zuider breedte van twintig graaden, zeventien minuten, en de lengte van honderd en zes en vijftig graaden, drie en twintig minuten, ten westen van het eiland Ferro: Het houdt niet volkomen vijftien zeemijlen of unren gaans in zijn omtrek, maar is zeer volkrijk. Onder alle de menigvuldige omliggende eilandenGa naar voetnoot(*), welke over 't geheel sterk bewoond, en aan planten en gewassen uitneemend vruchtbaar zijn, schijnt dit het aanzienlykste te weezen. Het bestaat uit eene koraalrots, die met eene bedding van zeer vette aarde, welke allerhande planten in menigte voortbrengt, bedekt is. Wegens gebrek aan tijd konden de heeren forster den heuvel, midden op het eiland liggende, niet behoorlijk onderzoeken; anders zou het zekerlijk der moeite waardig geweest zijn, na te spooren, of hij niet veelligt van een anderen oorsprong zij, dan het overige des lands; en of hij, alhoewel thans met heesters en struiken begroeid, niet veelligt aan de werking van eenen vuurspuwenden berg, zijne geheele verrijzenis te danken hebbe; terwijl de rest des eilands uit koraalrotsen bestaatGa naar voetnoot(†). | |
[pagina 78]
| |
Dat de bewooners van dit eiland, door middel van een grooten vijver, overvloed van versch water hebben, is een groot voordeel, en zij zijn in dit stuk veel gelukkiger dan de bewooners van 't eiland Amsterdam, of Tongatabu, zo als zij zelven het noemen. Deeze eilanders schijnen het ook zelven te gevoelen, wat voor een schatbaare zaak goed drinkwater zij; want zij bragten geheele kalabassen vol daarvan, als goede handelingsartikels, aan het schip. De boomgaarden, in menigte hier aangelegd, maaken, dat het geheele eiland volkomen naar een grooten tuin gelijkt. De plantaadjen zijn hier niet, gelyk op het eiland Tongatabu of Amsterdam, aan alle zijden, maar alleenlijk naar den kant van den openbaaren of heerenweg met schuttingen ingeslooten, en hebben bij gevolg het uitzigt ongelijk vrijer en ruimer. De binnenste streeken des eilands zijn, door verscheide groene heuvels, met haagen omgeeven en struiken beplant, op eene aangenaame wijze verfraaid; doch buiten die bestaat de grond overal uit eene effen vlakte. Men treft hier wegen aan, die over grasrijke weilanden loopen, en ten deele aan weerskanten met hooge boomen beplant, en ten deele met bloeiende, lommerrijke en welriekende gewassen overwelfd zijn. - Boomgaarden en heigronden wisselen ter rechter- en ter linkerzijde op eene verruklijke wijze af. Men vindt hier de schoonste uitzigten, en de grootste verscheidenheid van aangenaame en welriekende bloemen. Niet verre van den noordhoek des eilands, slechts weinige schreden van den oever der zee, ligt een groot zout meir, welk omtrent een Engelsche mijl in de breedte, en drie mijlen in de lengte heeft, ook rondom-met een bekoorlijken oever bezoomd is. 't Geen deeze groote waterkom nog schilderagtiger maakt, zijn drie kleine eilandjes, met bosschen begroeid, in 't midden van dit meir gelegen. Daarenboven is het meir met wilde eendvogels genoegzaam bedekt, en aan deszelfs bosch - en lommerrijke oevers houdt zich eene menigte papegaaien, waterhoenders en kleine vo- | |
[pagina 79]
| |
gelen op. Men ziet 'er uitgestrekte laanen van broodvruchtboomen op voortreflijke groene weilanden. Planten, met uitgebreide ranken, welke op veele plaatsen als het dichtste lommer een groen gewelf over de voetpaden gemaakt hadden, droegen ten deele schoone welriekende bloemen. Gints en weer maakten bekoorlijke heuvels, en beurtling eene groep huizen of boomen, ook op veele plaatsen een klein landmeir, te samen genomen, ongemeen prachtige en bevallige uitzigten, die, door den uitwendigen welstand der inwooneren, overal zigtbaar, nog meer verheeven en bezield werden. Bij de huizen liepen hoenders en zwijnen rond. Pompelmoezen waren 'er zo menigvuldig, dat men ze genoegzaam niet inzamelde, niettegenstaande onder elken boom bijkans een aanmerkelijk getal, wegens groote rijpheid afgevallen, op den grond lag. De hutten waren doorgaans met yamswortelen als opgepropt. Kortom, werwaard men het oog wendde, vond men spooren van overvloed, voor welk bekoorlijk gezigt, kommer en zorg moesten vlieden. Met dit getuigenis der heeren forster, die zich hier slechts een paar dagen ophielden, stemmen de berichten van den heer ellis, en den naamloozen Brit, wiens dagboek de heer george forster heeft overgezet, die, verscheiden weeken lang, op dit en de nabijgeleegen eilanden vertoefde, volkomen overeen. De heer ellis zegt nog, dit eiland had geene goede haven, doch de grond was, uitgenomen aan het strand, daar hij zandig is, ongemeen vruchtbaar. Hij voegt 'er bij, dat het eiland maatig verheven, en met boomen van verscheiden soort rijklijk begroeid was; doch dat 't over 't algemeen maar weinig goed water had, weshalve de inwooners al het water, dat zij tot het kooken van nooden hadden, uit het binnenste des eilands haalen moesten. De waterplaats der Britten lag een klein endweegs van het strand, en was niets anders dan een stilstaande waterpoel, in welken de inwooners zich baadden. Het was dik, moerassig en vol slik, en daarom niet smaaklijk: dan zij bespeurden echter geene andere nadeelige gevolgen daarvan. Ras vergaten de Britten hier de gevaaren en moeilijkheden hunner zeevaart, en genooten de aangenaamheden deezer gelukkige eilanden onbeschroomd; welker plantgewassen de lucht op een taamlijk verre uitgestrektheid met den verkwikkenden geur vervulden. - De plantaadjen verschaften hun het verruklijkst gezigt, welk | |
[pagina 80]
| |
uit het heerlijkst mengsel van verscheiden bloessems met het frissche groen der bladen, en de inneemende afwisseling van kleine boschrijke heuvels met grasrijke beemden en vruchtbaare dalen, ontstond. In de geheele natuur kan men voor het oog niets aangenaamers, en voor de zintuigen niets vleienders en verkwikkenders, bedenken. |
|