| |
Avondtydkortingen van het Kasteel, of Zedelyke Verhaalen ten dienste van de Jeugd. Door Mevrouwe De Genlis. Uit het Fransch vertaald. II Deelen. In 's Gravenhage by J. van Cleef, 1786. Behalven de Voorreden 848 bladz. In gr. 8vo.
Onder deezen tytel heeft Mevrouwe de Genlis een leerzaam Boek voor de Jeugd uitgegeeven, op de vooronderstelde geschiedenis, dat de Marquis de Clemire na 't Léger trok, en dat, by die gelegenheid, zyne Vrouw en Schoonmoeder, met zyne drie Kinderen, benevens verdere Huisgenooten, Parys verlieten, om een meer afgezonderd leeven te leiden op een Kasteel, in
| |
| |
een afgelegen oord, daar een hunner Landgoederen was. Geduurende de wintersche avonden, bestond de uitspanning op het Kasteel, in 't verhaalen van voorvallen aan de Jeugd, die der zelver opmerkzaamheid konden trekken, 't welk aanleiding tot deezen tytel gegeeven heeft. De daarin medegedeelde Verhaalen zyn inzonderheid geschikt voor Kinderen van tien a twaalf jaaren, van welken men onderstellen mag, dat zy voor een redeneerend onderwys vatbaar zyn. Mevrouwe de Genlis heeft deezen trap van vatbaarheid zeer wel waargenomen, en de door haar voorgestelde verhaalen dienen alleszins, om de zeden der Jeugd behoorlyk te vormen, en aan dezelve nuttige kundigheden in te boezemen. Dit een en ander wordt nog gestadig meer bevorderd, door onderlinge gesprekken, waartoe de verhaalen, of andere bykomende omstandigheden, veelvuldig de gelegenheid verleenen, en waarvan hier op eene zeer gepaste wyze een leerzaam gebruik gemaakt wordt: welke schikking en uitvoering dit Geschrift ten hoogste nuttig doet zyn; zelfs in zo verre, dat het, meerendeels, ook in een verder gevorderden leeftyd, van veelen met vermaak en nut geleezen kunne worden. - Het mededeelen van een verhaal uit het zelve zou hier te veel plaats beslaan; maar men vestige, tot eene proeve der leerwyze, het oog op het volgende gesprek, waartoe een voorafgaand verhaal aanleiding gaf. - Mevrouw de Elem re het loflyk gedrag van eene uitsteekende Kamenier, Marianne geheeten, (doch aan welke de overleedene Mevrouw geen bestaan had kunnen bezorgen,) verhaald hebbende, had tevens gezegd; dat haar, na verloop van eenigen tyd, een Legaat van tweehonderd en zestig Livres 's jaars ten deel viel; 't welk een haarer bloedverwanten, door haare Deugd getroffen, haar nagelaaten had. Dit zag de moeder aan als eene soort van belooning der Deugd van Mariarne; en hier uit ontstond haar volgend gesprek met haare Dogter Carolina en
haaren Zoon Caesar.
‘Heden, Mama! (zei Caroline, op een verdrietigen toon,) twee honderd en zestig Livres was dat de geheele belooning voor Marianne? - Maar, (hernam Mevrouw de Clemire,) bedenk eens, Caroline, dat twee honderd en zestig Livres, voor iemand van den staat van Marianne, en dan de lust tot werken, dien zy altoos zeer yverig behield, haar in eene Stad als Charleville ryker maakte, dan eene Dame is, die, met een huisgezin met Kinderen, aan 't Hof vyf en twintig duizend Livres 's jaars inkomen heeft. En in 't algemeen geeft het geen waar geluk, wanneer men door al te veel geld boven onzen staat verheeven wordt. - En waarom niet? (vroeg Caesar) - Onderstel eens, dat Morel, uw Lakei, morgen twee Millioen uit de Lotery trok! - Wel nu Mama! Morel zou dan zeer gelukkig zyn; hy heeft het beste hart, en kon met dit geld veel goed doen. - Zo ik al eens onderstel, dat dit geval hem
| |
| |
niet geheel veranderde, en hem, in plaats van nederig, weldaadig en goed, trotsch, waanwys en dwaas maakte, zou hy dan nog niet zeer te beklaagen zyn! Morel kan leezen en schryven; heeft de beste grondbeginselen, en hy is in zynen stand geacht en bemind; maar welk eene vertooning zou hy toch kunnen maaken in de groote waereld? Aan welke beschimpingen was hy daar niet bloot gesteld? Hoe zou hy toch de eer van zynen staat kunnen ophouden? Wat zou toch zyn onderhoud in eenen meer beschaafden kring, wat zyne houding en voorkomen kunnen zyn? Hy zou willen trouwen, en dan zeker geen Boerinnetje of Burgerdogter kunnen neemen; hy zou dan eene voor het oog wel opgevoede Dame moeten verkiezen, die hem niet zou trouwen, dan om zyn geld, dus niet uit achting; en zy zelve zou hoogst verachtelyk moeten zyn en hem dus het leven bitter maaken; zo dat gy ziet, Kinderen, dat Morel, met honderd duizend Livres inkomen, zo ongelukkig als bespottelyk zou zyn. Daarentegen, zo gy eens onderstelde, dat hy uit de Lotery slegts twaalfduizend Guldens trok; dan zou hy een schoon stukje Land kunnen koopen, een aartig Vrouwtje van zyn staat trouwen, die wel zuinig en werkzaam was, en hem daarby nog vyf of zesduizend Guldens aanbragt; bemind en geacht van zyne Vrouw; met ruimte en gemak leevende; geeerd by de Hoevenaars, zyne nabuuren, om dat hy goed en liefdaadig is, en meer weet, dan doorgaans luiden van zyn staat; zie daar Morel den gelukkigsten Man van de waereld! - Dat is waar; maar wanneer Morel met twee Millioenen echter in zyn vorigen staat wilde blyven, zo hy dan niet in eene Stad ging woonen, maar op het Land bleef, en zig met eene kleine Hoeve, en eene lieve, bekwaame, huishoudende Vrouw vergenoegde; en zo hy dan verder zynen grooten schat enkel aan liefdedaaden besteedde; dan zou men hem niet bespotten, en hy zou gelukkig zyn! - Morel is een zeer braaf Man, maar in dit geval zoud gy hem tot een Wysgeer, tot een Held, verheffen; en ik geloof, dat hy noch het een
noch het ander is. Daarby, om uwe onderstelling mogelyk te maaken, zoud gy ook moeten gelooven, dat zyne Vrouw even zo heldhaftig zou zyn als hy zelve, en zyne Kinderen gebooren Wysgeeren. Zonder deeze onderstelling, zou die goede Vrouw wel eens zeer misnoegd zyn, dat haar waarde Man niet ten minsten zestig duizend Livres Jaarlyksche renten oplag; de Kinderen zullen weldra van het gevoelen hunner Moeder zyn; en dan zou de arme Morel in zyn huis niet dan klagten en verwytingen hooren. - Nu wat zwaarigheid? laat hy dan niet trouwen! - En zo hy dit echter gaarne deed. Maar genoomen, hy trouwde niet; dan zou hy ook geene Kinderen hebben, en van welk een genoegen berooft gy hem dan niet? - Ach, lieve Mama, geef hem eene goede Moeder, en hem zal niets ontbreeken. - Allerlief- | |
| |
ste Jongen!.... Maar, dit nu ook al eens toegestaan; gy ziet, ik neem alles aan, wat gy begeert. Ik stel dan eens, dat hy met zulk eene braave, goede, tedere, verstandige Moeder gezeegend was; dat hy zig met deeze geliefde Moeder op een klein Landgoed begaf; dat hy voor zyn gebruik niet meer dan twaalf of vyftien honderd Livres hield, en dat hy het overige aan de noodlydenden gaf, dan zie ik nog duizenden van verdrietelykheeden voor hem te gemoet. - Welken zyn die dan? - Morel heeft geen kennis van menschen, noch van bestier van zaaken; looze vleijende schurken zullen zig meester van zyn vertrouwen maaken, onder voorwendsel van hem te onderrigten, en zyn welmeenende yver tot het waare doeleinde te bestieren. Morel, door hen misleid, bedroogen, bestoolen en arm gemaakt, zal, terwyl hy het goede wilde verrigten, niet anders dan listige schurken, luijaards en booswigten verrykt hebben. - Maar, zo hy, in plaats van aan die, nu niet dan aan braave lieden zyn vertrouwen gaf? - Ongelukkig maaken de braaven het minder gedeelte der menschen uit, en dus zyn die zeer zeldzaam te vinden. Oordeelt nu zelfs eens, hoe veele onwaarschynlykheeden en zelfs ongerymdheeden men
niet zou moeten aanneemen, om te onderstellen, dat het mogelyk zou kunnen zyn, dat Morel gelukkig was met honderd duizend Livres, zo het lot hem die morgen schonk. - Dat is waar, ook voel ik nu duidelyk, dat het niet genoeg is, om goed te doen, dat men alleen goed is, maar dat men ook te gelyk wys en voorzigtig moet zyn. Ook begryp ik nu klaar, het geen Mama daar zo even zeide; dat het geen voorrecht is, om boven zyn staat verheeven te worden. Dat is, wel te verstaan, voor menschen van dien staat, als Merel en de deugdzaame Marianne; voor menschen eigenlyk, wier opvoeding voor een meer verheevenen staat is ingerigt; want met deugden, oeffening en kundigheeden, als mede de zo noodzaakelyke waereld- en menschen - kennis, is men in staat, om in alle standen met eer te leeven en waarlyk gelukkig te zyn, ten minsten men zal zig dan altoos als in zynen eigenen oorspronkelyken kring bevinden, en de aangenoomen staat kan nooit boven den man zelfs ryzen. - Het is dan wel een overheerlyk voorrecht, wanneer men eene goede opvoeding heeft mogen genieten. - Voorzeeker! zy maakt ons tot alles geschikt; zy geeft ons duizend hulpmiddelen in den tegenspoed; zy bewaart ons voor de belachelyke trotschheid, welke zo dikmaals den geest van den voorspoedigen dwaas vermeestert, of zy leert voor 't minste dezelve te verbergen; zy herstelt den afstand der onderscheidene rangen; zy verschaft middelen, om ons te doen beminnen, en de bekwaamheeden, om de menschen te kunnen inneemen, en door eene vriendelyke toegevendheid voor te komen; zy maakt ons de eenzaamheid aangenaam, en stelt ons in staat om met luister in de groote waereld te verschynen;
| |
| |
in een woord, zy beschaaft de reden, zy vormt het hart, en ontwikkelt het verstand. Oordeelt nu zelf eens, Kinderen, welk eene dankbaarheid een welopgevoed mensch verschuldigd is aan alle die geenen, welken tot zyne opvoeding medegewerkt hebben! - Ja, dat is zeeker, maar inzonderheid aan zyn Vader en Moeder. - Ongetwyffeld; en wanneer men, gelyk gy, myne Kinderen, te regt voelt, wat men hen verschuldigd is, dan zal men ook insgelyks de meesters en toezienders, aan wien zy een gedeelte van hunne magt hebben overgegeeven, regt eeren en lief hebben.’
|
|