Eenige Bijdragen voor Genie en Menschengevoel. Eerste Stukje. Te Utrecht, bij G.T. van Paddenburg en Zoon, 1786. In gr. octavo 143 bladz.
Uit het doorbladeren van dit Stukje hebben wy afgenomen, dat men voorneemens is, onder deezen Tytel, een Werkje te vervaardigen, waarin men etlyke Geschriften by een zal verzamelen, die deeze en geene onderwerpen, op eene geestryke wyze, vernuftig behandelen Het meerendeel, althans van 't geen ons in dit Stukje voorkomt, is van dien aart; het levert, naar 't ons toeschynt, en oorspronglyke en vertaalde Stukjes, die in Proza of in Rym en op Maat gesteld zyn, en welken een Mengelwerk in handen geeven, dat eene verscheidenheid behelst, waarin Leezers van verschillenden smaak, de een in 't een, en de ander in 't ander, hun genoegen zullen vinden - Zie hier, tot eene proeve, de volgende bedenkingen over de Vriendschat.
Van de Vriendschap zegt de een, dat ze overal is; en een ander dat ze nergends is; en 't komt 'er maar op aan, wie van beiden 't ergst geloogen heeft
Als gij Pieter Paulus hoort prijzen, dan zult ge ondervinden, dat Paulus Pieter weêr prijzen zal, en dat heeten ze dan vrienden. En dikwils is tusschen hen verders niets te doen, als dat de een den anderen den rug krabbelt, om dat hij hem weêr zou krabbelen; en zo houden ze elkander bij beurten voor den gek. Want 't is hier, gelijk in veele andere gevallen: Een ieder is zijn eigen vriend, en niet die des anderen. Dit ben ik gewoon Flierhouts-vriendschappen te noemen. Als ge eenen jongen Fliertak beschouwt, zoo ziet hij 'er goed gestamd, en grondvast, uit, maar snijdt hem af, dan is hij inwendig hol, en 'er is zoo een drooge Zwamagtige stof in.
Het gaat hier zeker zelden heel zuiver in 't Werk, en vaak loopt 'er wel iets menschelijks meê onder; maar tog moet de eerste wet der vriendschap zijn; dat de een des anders vriend zij.
En de tweede is, dat ge 't van harte zijt, en goed en kwaad met hem deelt, zoo als 't voorkomt. De delicatesse, als men dit of dat verdriet alleen dragen, en zijn vriend verschoonen wil, is meest verkeerde tederheid; want juist daarom is hij uw vriend, om dat hij mede in 't spel koomen, en 't uwe schouders ligt maken zou.
Ten derden, laat uw vriend u niet tweemaal bidden. Maar, als er nood is, en hij helpen kan, dan moet ge ook geen doek voor den mond houden; maar gaa heen, en vraag fris uit de borst zijn hulp, even als of 't zoo wezen moest, en in 't geheel niet anders zijn kan.
Heeft uw vriend iets in zich, dat niet deugd, zoo moet ge