Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787
(1787)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGrondbeginzelen der Zedekunde in aangenaame Verhaalen van C.G. Saltzmann. Uit het Hoogduitsch vertaald Tweede Deel. Te Amsterdam, by de Wed. J. Dóll. 1786. In octavo, 543. bladz.De Verhaalen, in dit tweede Deel byeengebragt, zyn van een gelyksoortigen aart, als die van het eerste Deel,Ga naar voetnoot(*) en ze kunnen dus, nevens de voorigen, ten nutte der Jeugd gebruikt worden. De Heer saltsmann poogt gemeenlyk, door leerzaame Verhaalen, het betragten der Deugd en het vermyden der Ondeugd in te boezemen, waarvan uit veelen het volgende voorbeeld van dankbaare Ouderliefde tot een staal kan verstrekken. ‘De Heer van R..., een Pruissisch Officier had een tyd lang te Ulm in Swaaben op werving gelegen. Hy moest echter wederom naar zyn Regiment gaan. - Den avond voor zyn vertrek diende zich een jongeling, die 'er wel uit zag en een fraai voorkomen hadt, by hem aan, en begeerde aangenomen te worden. Hy had volkomen de gedaante van een welopgevoed jongman; maar alle zyne leden beefden, toen hy voor den Officier tradt. De Officier schreef zulks toe aan eene jeugdige beschroomdheid; en vroeg, waar hy voor bevreesd was? “Dat gy my niet aanneemt,” was zyn antwoord; en terwyl hy dit zeide, rolde hem eene traan langs de wangen. Neen, zekerlyk niet, zeide de Officier; gy zyt my veeleer by uitstek welkom: hoe | |
[pagina 39]
| |
kunt gy daarvoor vreezen! “Om dat het handgeld, 't welk ik genoodzaakt ben te vraagen, u waarschynlyk te hoog voorkomen zal.” Hoe veel eischt gy dan, vroeg de Officier. “Geene laage hebzucht,” antwoordde de Jongeling, “maar eene drukkende behoefte noodzaakt my om honderd guldens te vraagen; en ik ben de ongelukkigste mensch in de waereld, indien gy weigert my zo veel te geeven.” Honderd guldens, antwoordde de Officier, zyn zekerlyk veel, maar ik heb behaagen in u; ik geloof dat gy u van uwen pligt zult kwyten, en ik zal u niets aftrekken. Hier zyn honderd guldens. Morgen vertrekken wy. En zo betaalde hy hem de honderd guldens. De Jongeling was verrukt van blydschap. Hy verzocht hier op den Officier, dat hy hem wilde vergunnen, naar huis te gaan om alvoorens nog zekeren heiligen pligt te vervullen, en beloofde binnen den tyd van één uur weêrom te komen. Deeze vertrouwde op zyn eerlyk gezicht, en liet hem gaan. Maar, dewyl hy geloofde in zyn geheel gedrag iets buitengewoons en geheims ontdekt te hebben, spoorde zyne nieuwsgierigheid hem aan, om hem van verre te volgen. En nu zag hy hem regelregt naar de stads gevangenis loopen, alwaar hy op de deur klopte en binnen gelaaten wierd. De Officier verdubbelde zyne schreden, en hoorde, aan de deur van de gevangenis komende, den jongeling met den cipier spreeken. “Hier,” hoorde hy hem zeggen, “is het geld, waarom myn vader in de gevangenis zit! Ik zal het by u neêrleggen; en breng my nu schielyk by hem, om hem van zyne boeijens te bevryden.” De cipier deed het geen hy begeerde. De Officier bleef nog eenen tyd lang staan, om hem tyd te gunnen, voor zynen Vader alleen te verschynen; maar hy volgde hem spoedig. - Welk een gezicht! Hy ziet den jongeling in de armen van zynen vader, eenen eerwaardigen grysaard, die hem vast aan zyn hart drukt, en hem met traanen besproeit, zonder één woord te spreeken. Dus verliepen eenige minuuten, eer dat de Officier van hen bemerkt wierd. Aangedaan by dit tafereel, ging dees nader by hen, en zeide tegen den Ouden: wees gerust; ik zal u van zulk eenen braaven zoon niet berooven: Laat my deel neemen in de verdienste van zyne handelwyze. Hy is vry; en het geld berouwt my niet, waarvan hy zulk een edelmoedig gebruik gemaakt heeft. Vader en Zoon vielen neêr voor zyne voeten. De Zoon weigerde, in den beginne, de hem aangeboodene vryheid aan te neemen. Hy verzocht den Officier hem mede te neemen, en zeide dat zyn Vader hem nu niet meer noodig had, en dat hy zulk een gulhartig Heer niet gaarne te leur stelde Maar de edelmoedige Officier drong 'er op aan, dat hy zou blyven; leidde hen beiden uit de gevangenis, en nam by zyn vertrek de blyde bewustheid mede, van twee ongelukkigen, die beiden het zo weinig verdienden, gelukkig gemaakt te hebben. |
|