| |
Schets van een groot Tafereel, of Bydragen tot de Historie der Vereenigde Nederlandsche Provincien, en byzonder tot die van Willem den V, Stadhouder, Capitein- en Admiraal-Generaal van die Provinciën, mitsgaders Kapitein en Admiraal-Generaal der Unie, zedert het jaar 1776, tot op deezen dag, door den Schryver der XXX Artikelen, of nieuwe Bedenkingen over de mislukking der Expeditie naar Brest. Eerste en tweede Stuk. In Holland den 4 September 1786. Behalven de Voorafspraak, 466 bladz. In gr. 8vo.
De Beschouwing van alle die rampen, welke ons Vaderland sedert veele jaaren gefolterd hebben, en vooral van derzelver schrikbaarenden aanwas sedert den jaare 1776, hebben den Schryver van dit werk, (dat oorspronglyk in de Fransche taal geschreven schynt) aangespoord om de waare oorzaaken van deeze rampen naar te vorschen, en derzelver uitwerksels in een groot Tafereel af te maalen, en der Waereld mede te deelen. Dan daar, aan den eenen kant, dit een werk van langen adem was,
| |
| |
welks aanbelang en uitgebreidheid nog eenige jaaren arbeids vorderde, en het welk boven dien door den dood of andere toevallen, waaraan het menschelyk leven onderhevig is, zou kunnen worden afgebroken, en daar aan de andere zyde onze rampspoeden door noodlottige onlusten van tyd tot tyd zodanig aangroeiden, dat de Schryver de noodzaakelykheid gevoelde, om zo wel de oorzaaken als de Bewerkers van zo veele rampen ten spoedigsten bekend te maaken, heeft hy het besluit genomen, om, zonder eenige vertraaging, de Schets van zyn Tafereel, dat is de verkorting van het voorschreven werk, ten voorschyn te brengen, waarvan de beide Stukken, die thans het licht zien, byzonderlyk een verslag behelzen van 't geen hy ons, sedert den jaare 1776 tot op het einde van 1781, is voorgevallen, en wel vooreerst, met betrekking tot den Staat, waarin het bestuur onzer Provincien in 't byzonder, en dat van ons Gemeenebest in 't algemeen, geduurende dat tydvak, zich bevonden hebben; - ten tweeden met betrekking van onze eerste verschillen met Engeland; - ten derden met betrekking tot de hinderpaalen, door de Engelschgezinde party aan de herstelling onzer Zeemacht gesteld; - en laatstelyk, ten vierden, met betrekking tot het noodlottig bestuur dier Zeemacht, en tot de schandelyke bedryveloosheid onzer Schepen, geduurende het eerste jaar des oorlogs, dien wy tegen Engeland te voeren hadden.
Schoon wy niet kunnen zeggen in dit Werk, 't welk grootendeels uit de publieke geschriften en nieuwspapieren van dien tyd is samengetrokken, veel nieuws ontdekt te hebben, heeft het zelve echter zyne verdiensten, daar het een net aaneengeschakeld, en op een onderhoudende wyze voorgedraagen, verhaal behelst van zaaken, die niet dan Stukswyze verstrooid hier en daar in publieke geschriften, van welken sommigen zelfs in weinige handen zyn, gevonden worden.
Voor het Werk zelve is een zeer breedvoerige Voorafspraak geplaatst aan zyne doorluchtige Hoogheid den Heer Stadhouder Willem den V, in welke voorreden de Schryver, na vooraf opgegeeven te hebben, de uitwerkselen, die onze Voorvaderen op het oog hadden, met de zich achtervolgende verheffingen van verscheiden Vorsten uit den Huize van Oranje tot die Eminente waardigheden, welke zy bekleed hebben, aantoont, dat deeze onze voorouderen uit het gebeurde met Prins Mauriis, en het geen
| |
| |
vervolgens onder Willem den II geschiedde, ondervonden hebben, hoe gevaarlyk het was den Stadhouderen een al te uitgestrekt, of een niet genoegzaam bepaald, vermogen te vergunnen, en dat deeze ondervinding hen tevens had doen zien, wat 'er noodzaakelyk zou moeten verricht worden, indien men immer overging ter herstelling eener waardigheid, die in verscheide opzigten zo nuttig, maar tevens zo gevaarlyk, is, als zy niet beslooten wordt binnen de paalen, welke de voorzichtigheid daaraan op de allerstiptste en plegtigste wyze moest voorschryven; - dan dat verscheidene nootlottige omstandigheden, gevoegd by de macht en Kunstgreepen der aanhangers van Willem den III, de beide Provinciën van Holland en Zeeland gedwongen hebben, om deeze waardigheid, benevens die van Capitein Generaal, in den persoon van dien Vorst te herstellen, op eene Commissie, die even onbepaald was, als die zyne voorgangeren gehad hadden: - voorts, dat sommige der misbruiken, onder het Stadhouderschap van Willem den III, in de onderscheidene gedeelten van den Staat ingesloopen, na zynen dood, geduurende een tydvak van vyfenveertig jaaren, waarin men deeze waardigheid, uit vreeze dat derzelver herstelling de Vryheid der Natie ten eenigen dage den doodsteek zou geeven, onvervuld liet, bleeven voort duuren; en dat zich hier by misbruiken van een verschillenden aart, gelyk de Schryver breedvoerig opgeeft, gevoegd hebben, welke de droevigste gevolgen na zich sleepten; - dat eindelyk omstreeks den jaare 1740, eenige braave Regenten naar een gepast hulpmiddel uitzagen om ons ellendig Vaderland uit den laagen Staat van vernedering en verval, waarin het, door de handelwyze van eenige Regenten, welke dien naam onwaardig waren, gebragt was, weder op te beuren; welk hulpmiddel eigenlyk in de hervorming van dat geene, het welk zo wel de algemeene Constitutie, als die der byzondere Provinciën en Steden gebreklyks hadden, en in de uitroeijing der daarin
geslopene misbruiken bestaan moest, - dan, dat, schoon zulk eene noodwendige hervorming op zich zelven niet onmogelyk was, dezelve echter, by gebrek van een edelmoedige belangeloosheid en edelen yver, toen geen plaats had, zo dat de zaaken hunnen ouden gang bleeven gaan, en van erger tot erger liepen, terwyl de Party, die naar eene herstelling van het Stadhouderschap, in de volle uitgestrektheid van het gezag, waarvan de Stadhouders voormaals bezitters geweest waren, haak- | |
| |
te, middelerwyl niets verzuimde, om dat herstel, by de eerst voorkomende gelegenheid, die zich dan ook schielyk opdeed, te bekomen.
Na dit alles breedvoeriger gedetallleerd te hebben, gaat hy over om te doen zien, by welke aanleiding en op wat wyze het Stadhouderschap weder is ingevoerd, welks herstelling (gelyk hy zich woordelyk uitdrukt) minder de uitwerking was van noodzaakelykheid en voorzichtigheid, dan het werk van eigenbaat en heerschzucht, van list en verleiding, van verblindheid en geweld, en hy toont uit de omstandigheden van die tyden aan, dat de Nederlanders, even gelyk zy te vooren, na hunne halzen onder het juk van Willem den III te hebben opgebeurd, van Charybdis op Scylla vervallen waren, zy thans door deeze omwenteling weder van Scylla op Charybdis vervielen, hierop schetst hy op een vryen en scherpen toon het character van Willem den IV, en zyne aanhangelingen, benevens den loop der zaaken onder de regeering van deezen Vorst, die in den jaare 1757 overleed, ‘zonder, gelyk de Schryver zich uitdrukt, dat goed, of liever die wonderwerken gedaan te heben, die de Bewerkers zyner verheffing hadden beloofd, en welke de blinde ligtgeloovigheid 'er van verwachtte.’ Daar nu, onmiddelyk na den dood van Willem den IV, de Princes, zyne Gemaalin, in hoedanigheid van Gouvernante, in de oefening van alle die charges en waardigheden getreden is, met welke haar Gemaal was bekleed geweest, en de Hertog, Lodewyk van Brunswyk, ten onzen ongelukke, in den jaare 1750 in dienst der Republiek getreden, het algemeen Opperbevel over de Troupes, geduurende de minderjaarigheid van den tegenwoordigen Stadhouder, had, is het zeer natuurlyk, dat de Schryver, alvorens hy zyne Hoogheid deszelfs gehouden gedrag onder het oog brengt, vooraf het Karacter en de handelwyze der twee evengemelde Personagies, kortelyk afschetst, waarop hy zich, met betrekking tot den laatsten, te weeten, den Hertog van Brunswyk, zich in deeze nadruklyke woorden uitlaat: ‘Zie daar, Doorluchtige Vorst, hoe 'er wezens worden gevonden, welke, door de schandelykheid hunner bedryven, den naam, die zy voeren,
bezwalken, terwyl anderen dienzelfden naam door den glans hunner deugden doen uitblinken. Het was in den jongst verloopen winter, dat een Prins, uit den huize van Brunswyk, door menschliefde bezield, zich onverschrokken aan de golven eener onstuimige en overvlietende rivier bloot gaf, ter
| |
| |
hulp van zyne Natuurgenooten; dan, helaas! hy wierd door de wateren verzwolgen, alvorens den anderen oever bereikt te hebben! Gantsch Europa beweende het noodlot van dien edelmoedigen Prins, ter naauwer nood den bloem zynes ouderdoms genaakende; zyne nagedachtenis zal even lang geëerbiedigd worden, als 'er braave en aandoenelyke Zielen het ondermaansche bewoonen. - En zyne gryze Oom, in zich alle ondeugden van een verdraaiden geest en verdorven hart vereenigende, maakte vierendertig jaaren lang het ongeluk uit eener vrye Natie, aan welke hy ten laatsten een voorwerp van verfoeijing wierd!.... De voorzienigheid haalde eenen jongen Vorst uit deeze waereld, wiens deugden de menschheid vereerden, terwyl zy nog de dagen rekt van eenen grysaard onwaardig een aanweezen bezeten te hebben!.... Misschien wil zy ons vertroosten door het Schouwspel, dat hy vertoont, met zyne schande van schuilhoek tot schuilhoek over te draagen.’
Dan alles wat de Schryver tot hier en verder in deeze Voorafspraak zyne Hoogheid voorstelt, zal zich mogelyk meer aanbeveelen door den vryen en nadruklyken toon, op welken het wordt voorgedraagen, dan door de zaaken zelve, die, althans in onze dagen, reeds zo dikwerf, en by herhaaling, zyn voorgesteld; echter komt er een zeer aanmerkelyke Anecdote in voor wegens den berugten Manzon, Schryver van het bekende Nieuwspapier, genaamd, Courier du Bas - Rhyn, die wy niet kunnen nalaaten, zo uit hoofde van derzelver nieuwheid, als om dat zy ons het verachtlyk karakter van deezen Sarcastieken Schryver, en tevens de sonderlinge wyze, waarop de Antipatriotsche party hem in haare belangens heeft getrokken, doet kennen, onzen leezers mede te deelen.
Het is bekend dat deeze Manzon, geduurende de eerste acht maanden van den Engelschen oorlog, de zaaken, die 'er by ons omgingen, in hun waar oogpunt beschouwde, en 'er over oordeelde, zo als zulks behoorde; doch het is niet even bekend op welke wyze deeze man eensklaps de onvertzaagste verdediger van de Antipatriotsche party wierd, zonder dat het toen die cabaal een enkelde Stuiver kostte. Deeze zaak gebeurde echter, en zie hier het raadzel opgelost. -
‘In het begin van 't jaar 1781, (zegt de Schryver) gebruikte deeze Schurk, die in zyn leven nooit eenigen schroom had over de middelen, die hem geld konden ver- | |
| |
schaffen, de list, om aan den Secretaris van den Hertog van Brunswyk eenen brief te schryven, in welken hy, met vermomden Styl en hand, voorgaf, een Boekverkooper te zyn, die van een Hollandsch particulier, mits passeerende eene Obligatie van 400 ducaaten, een zeer hevig manuscript tegen den Hertog en andere eerwaardige persoonen magtig geworden was, en waaruit hy gemeend had een groot voordeel te trekken; doch, na zes bladen te hebben afgedrukt, hadden de hevigheid van het werk, en de wroegingen van zyn geweeten, hem aangespoord, de onderneeming te laaten vaaren; en om nu te verhoeden van daar door geruineerd te worden, verzogt hy den Hertog, om hem aan het Postcomtoir te Nymegen te bezorgen de 400 ducaaten, die hy zich verplicht had te betaalen, en beloovende vervolgens het (pretense) geschrift te zullen verbranden’, enz. Zo als men alles kan zien in den brief zelfs, die de Schryver aan het einde van zyn tweede Stuk heeft doen drukken volgens een authentieke Copie, getrokken uit de Secretarie van het Hof van Justitie van Gelderland.
‘Daar nu zulke gaauwediefskunstjes al te dikwils gebeuren, om 'er zich door te laaten bedotten, en dat 400 ducaaten zo gemakkelyk niet worden weggegeeven, liet myn Heer de Hertog door het voornoemde Hof een begin maaken met de nodige naspooringen te doen, om den Aucteur van dien brief uit te vinden, en het leed niet lang of men vernam dat Sinjeur Manzon de man was.’ Dit kan men insgelyks zien uit de Authentieke Stukken der Proceduures, ten deezen opzichte gehonden, die de Schryver ook aan het einde van dit deel heeft laaten drukken.
‘Een ander als deeze schelm (zegt de Schryver) zou zyne vermetelheid dnur bekogt hebben, een enkel woord van den Hertog aan het Pruissisch Ministerie geschreven, of enkel aan den Magistraat van Cleef, zou genoeg zyn geweest om hem te verpletteren. Maar, in plaats van hem te vervolgen, en de Straf te doen ondergaan, die hy verdiende, was men in den Haag over die ontdekking zeer in zyn schik, men gaf in Gelderland ordre om de Proceduure te staaken, en men was blyde, om, ten pryze van een edelmoedig pardon, een pen meer te kunnen winnen ter verdeediging der Cabaal.’
|
|