Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1787
(1787)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe aloude Staat en Geschiedenissen der Vereenigde Nederlanden, door E.M. Engelberts. Tweede Deel. Te Amsterdam, by J. Allart, 1786. In gr. 8vo. 415 bladz.Nadat de kundige en opmerkzaame Engelberts, in het Eerste Deel van dit keurig uitgevoerde Werk, welks aart en inrichting wy voorheen reeds hebben opgegevenGa naar voetnoot(*) ons den ouden Staat der Batavieren, nopens hunne komst hier te lande, gestalte, kleeding, onderscheiden rangen, wooningen, huiszelyke bezigheden der vrouwen, mitsgaders de bedryven en tydkorting der mannen, ontvouwd heeft, gaat hy in dit Deel over om hen in hunnen Landbouw en Veefokkery, Scheepvaart en Koophandel af te schetzen, waarna hy deeze onze gastvrye Voorouders aan hunne tafel en disch, daar de boordevolle Berkemeijer rond gaat, bezoekt, voorts hen laat trouwen, en aantoont hoe de vrouwen zich omtrent haare mannen, de mannen omtrent hunne vrouwen, en deeze beiden zich in de Opvoeding van hunne kinderen, gedragen, waaruit wy leeren kunnen, hoe deeze onze Voorouders alles aanwendden, om van hunne kinderen zo wel als van zich zelven, kloeke, nuttige, gezonde en schoone menschen te vormen, en ze vooral door het verduuren van alle de ongemakken des | |
[pagina 18]
| |
oorlogs, tot dappere verdedigers van Vaderland en Vryheid op te voeden, het welk zy als de voornaamste bestemming van den mensch aanmerkten. Deezen taak afgehandeld hebbende, gaat hy over tot een nader onderzoek van hunne Schryfkunst, Dichtkunde, Muziek, de gezangen der Barden, hunne Geneeskunde, Natuurkennis, Kunsten en Handwerken, waarna hy eindelyk dit Deel besluit met eene breedvoerige ontvouwing van hunnen Regeeringsvorm en zo hooggeroemde Krygsoefeningen. In de beschouwing van alle deeze onderwerpen mag de Schryver zich met recht beroemen niets verzuimd te hebben, het geen kon gezegd worden van een beroemd oorsprongklyk volk, het welk verdiende meer by ons bekend te worden, al hadden wy geen meer betrekking op het zelve dan andere volken; zodat, uit dien hoofde, niemand, die dit in aanmerking neemt, hem beschuldigen kan, van zich te diep in de overweeging van zommige zaaken te hebben ingelaaten, het geen hy vooral gedaan heeft wanneer de onderwerpen nog naauwlyks aangeroerd waren, gelyk de Letterkunde, - of in dit tydperk van het uiterst gewigt waren, gelyk de Regeeringsvorm en Krygsoefeningen der Batavieren, waarachter natuurlyk eenige bedenkingen tusschen vertrouwde vrienden over de Volksreegering en de Nationaale Wapening vallen moesten. Schoon het zeer moeijelyk valt uit de aangenaame verscheidenheid van zaaken, die hier voorkomen, en van welken de voornaamste voor ons kort bestek te omslagtig vallen, eene keuze te doen, zullen wy echter, tot een Staaltje van 's Schryvers voordragt, bybrengen het geen hy omtrent de Gezangen der Barden meldt, te meer daar dit aanleiding verschaft om den leezer eenige fraai vertaalde Stukken uit den Dichter ossian mede te deelen. ‘Het spyt my, (zegt Frederik) dat Vader my niet iets van de oude Gedichten of Gezangen der Barden kan mededeelen, dan zou ik ten hoogsten voldaan zyn. E. Men zou in dezelven niet alleen den aart der Gedichten kunnen zien, maar veele gedenkwaardige gebeurtenissen ontdekken, schoon naar den styl der Dichteren wat opgesierd, welke ons nu geheel onbekend zyn. Tacitus zegt, onder anderen, in het slot van zyn tweede jaarboek van arminius, het beroemde legerhoofd der Cheruscen: - ‘Hy, die in de tydschriften der Grieken, welke alleen het hunne bewonderen, geheel onbekend, en by de Romeinen weinig beroemd is, dewyl wy de oude | |
[pagina 19]
| |
dingen verheffen, en ons aan het onlangs gebeurde weinig laaten gelegen leggen, hy wordt nog bezongen by de Barbaarsche volken.’ Behalven arminius, op wien de Duitschers nog met recht in hunne gedichten boogen, zyn 'er zeer veelen, van welken wy niets weeten, of alleen geringe of eenzydige berichten van de Romeinsche Geschiedschryvers ontfangen hebben. Ik herinner my by deeze uwe angstvallige Nieuwsgierigheid, dat cicero zich ergens beklaagt, dat de Gedichten der oude Latynen, welke hun ook tot jaarboeken verstrekten, waren verlooren gegaan; daar hy nog zo veele eeuwen nader by leefde, hoe veel minder zou het te verwonderen zyn, zo 'er niets tot ons gekomen was. - Evenwel zyn 'er in die afgelegen hoeken van Europa, die het minst voor de aanvallen en overstroomingen der vreemde volken blootstonden, nog eenige gedenkstukken opgespoord. Men vindt dus oude Dichtstukken uit Deenemarken, Noorwegen, en Ysland, in de Schriften van saxo grammaticus, bartholinus, en anderen. Maar veel beter zullen u de Gezangen behaagen, welke voor ruim vyfentwintig jaaren in het Noorder gedeelte van Schotland ontdekt, en voor 't eerst uit de Wallische of Iersche taal in het Engelsch vertaald, en in 't jaar 1-60 tot eene proeve uitgegeeven zyn, door Mr. macpherson. Fr. Laat my toch iets naders van dit geval weeten myn Vader! E. Zeer gaarn'! ik zal u het bericht mededeelen, het geen deeze ontdekking te aanmerkelyker maakt, en te gelyk meer geloofwaardigheid byzet. Dezelve is geschied by gelegenheid, dat men deeze Hooglanders, welke dus ver onvermengd, volgens hunne oude gebruiken, in hunne gebergten geleefd, en zich op eene eigen byzondere wyze gekleed hadden, zogt te beschaaven, en meer overeenkomstig met de hedendaagsche zeden te vormen. Men hoorde eenigen deezer volken somwylen een soort van verzen opzeggen, welke allen, die hunne taal verstonden, in verrukking bragten. Men ging hierop aan 't naspooren, en vond eenige Stukken, welke de Heer macpherson in het Engelsch overzette, en met zo veele goedkeuring van zyne landgenooten ontvangen wierden, dat eenige aanzienlyke en kundige mannen met macpherson eene reis ondernamen om nog meer ontdekkingen van dien aart te doen, het geen hun ook gelukt is. Deeze Gezangen zyn meerendeels oorsprongklyk van ossian, teffens een | |
[pagina 20]
| |
beroemd Oorlogsheld en Dichter, een zoon van fingal, van wien nog verscheide Overleveringen tot op deezen dag bewaard worden onder de Hooglanders, die by uitstek op het voorouderlyke gesteld zyn. In het oorsprongkelyke treft men een eenvoudige maat aan, welke zeer aangenaam en zagt is. De rymklanken zyn niet altoos gebruikt; de Cadence en lengte der regels verschillen, naarmate het best met den zin uitkomt. Volgens den bekenden Hugo Blair, Hoogleeraar in de Fraaije Letteren te Edinburg, zyn tederheid en verhevenheid twee hoofdeigenschappen van de Gedichten van ossian. Zy vertoonen niets van het lugtige en vrolyk scherssende; een plegtige en ernstige welvoeglykheid breidt zich geheel over dezelve uit. Veelligt is ossian de eenige Dichter die nimmer tot het ligtvaardige en berispelyke nederzonk. - Hy treed altoos in de hooge gewesten van het grootsche en pathetische. Hy zet zyn toon in den beginne, en behoudt hem tot aan het einde. Geene verfiering wordt 'er ingevlochten, die niet volkomen instemt met de algemeene Melodie. De voorvallen, welke hy bezingt, zyn alle ernstig en gewigtig. De Tooneelen hebben doorgaans veel van het woeste en romaneske. - Wy treffen in ossian geene verbeeldingskracht aan, die met zich zelven scherst, en lustige kleinigheden opsiert, om de verbeelding te vermaaken. Zyne Poezy verdient veel meer, dan die van een ander Schryver, de Poezy des harten genaamd te worden. Zyn hart is doordrongen van edele gevoelens, van verheven en tedere hartstogten; een hart dat gloeit en de Fantasie aanneemt, - dat vol is, en overvloeit. Om alles in één woord met den Heer feith te zeggen. - ‘Ik ken geen uitmuntender Dichter dan ossian. Men tast in zyne gedichten altyd de Natuur zelve; maar die oorsprongkelyke, die edele Natuur, die de ziel onwederstaanbaar aan zich kluistert, en door haare woeste grootheid boven den kring van tyden en menschen verheft. Waar ossian treurt, treurt overal alles met hem. Waar ossian Vaderlandsche grootheid bezingt, ziet overal elk waare Helden voor zyne oogen, en de geringste van zyne toonen wordt volmaakt door den eigen toon van elk gevoelig hart, dat hem leest, beantwoord. Hy heft aan, en geen menschelyke ziel, die niet met hem instemt’. - Zie daar wel het Kenmerk van egte Dichterlyke genie. Fr. Twee getuigenissen van zulke bevoegde Rechters doen myne nieuwsgierigheid hoe langer hoe meer ontbranden. | |
[pagina 21]
| |
E. Ik zou u een Vertaaling van een brok uit deeze Gezangen, door dezelfde vriendelyke hand van onzen treflyken Dichter medegedeeld, kunnen laaten zien; maar ik moet u van te vooren erinneren, dat ossian een Schot, of, gelyk men toen zeide, een Caledonier, en van laater tyden was, namelyk van de derde of het begin der vierde eeuw onzer jaartelling. Fr. Hy was echter zeker van een Celtischen oorsprong, een Bard? E. Ja dat was hy. Ik zal u dan niet langer ophouden. Hier is het Stukje. - Om hetzelve wel te verstaan, moet gy weeten, Frederik! dat de verschyning van geesten, volgens de begrippen van dien tyd, een vreheven gedeelte van de gedichten van ossian uitmaaken. In den slag van caros verkondigt frenmor aan oscar, den zoon van ossian, met wien de Stam van fingal onderging, deszelfs vast aannaderenden dood. ‘Oscar begaf zich langzaam van den heuvel naar beneden. De Schrikbeelden des nachts waarden voor zyne treden over den grond. Hy hoorde het matte gemurmel eener afgelegene beek. In honderdjaarige eiken bruischt slegts de wind. Treurig roodachtig verschool zich de halve maan beneden achter den heuvel. Gebroken stemmen treffen uit de velden zyn oor. Daar trok de jongeling het Staal. Geesten der geenen, die my opkweekten, (zo klonk zyn uitroep) die de krygsbedryven van 't voorgeslacht voor de beheerschers der aarde te rug riept, komt en geeft my bericht van de daaden der toekomenheid; den inhoud van uw vertrouwlyk gesprek, als gy het gedrag uwes zoons in het veld der Sterken, uit uwe holen, aanschouwt.’ - ‘Frenmor hoorde de stemme des dapperen zoons. Van zynen heuvel zweefde hy tot hem. Wolken droegen hem opwaards in de gedaante van lucht. Zyn kleed was nevel van Lano, den volkeren een bode des doods. De kling scheen een verdwynende streep van groene dampen. Zyn verdonkerd gelaat bleef onkenbaar. Zweevend naderde hy den Held, zuchtte driemaal, en driemaal verhief zich het luid gebrul van den nachtwind in den omtrek. Veel sprak hy tot oscar, maar zyne gesprekken kwamen verward tot ons, onverstaanbaar en donker als de gebeurtenissen van verschoove jaaren, eer zich de schemering des gezangs verhief! Nu ver- | |
[pagina 22]
| |
dween hy langzaam als nevel, wanneer hem de treffende zonnestraal op de heuvelen verteert. Toen ontdekten wy aan mynen zoon den eersten kommer, ô Dochter van oscar: Hem was de ondergang van zyn geslacht verkondigd, en diepe nadenkenheid misverwde telkens zyn aangezicht. Zo bewandelt een wolkje het gelaat der zon, echter schouwt zy weer van achter de donkerheid op Conaas groenende bergen.’ Fr. Dit is in de daad verheven! E. In het tedere en aandoenlyke munten deeze Gezangen niet minder uit. Fr. ô Mogt ik daar ook een staaltje van hooren! Heeft Vader niet nog iets aan de hand? E. Het zou dan de proeve eener Vertaaling moeten zyn van de Liederen van Selma, die ook onder de Gedichten van ossian worden gevonden, maar als een beurtgezang van eenige Barden voorkomen, welke, volgens eene gewoonte in het Noorden van Schotland en Ierland, op eenen plechtigen dag, daartoe van den Koning of hun Opperhoofd bestemd, jaarlyks hunne Gezangen ophieven, waarvan de beste bewaard, en aan de geheugenis aanbevolen wierden; men magze by de wedstryden vergelyken, die men ook in de Grieksche en Latynsche Herderszangen aantreft. De eerste, dien ossian invoert, is eene Dichteres, waaruit wy kunnen opmaaken, dat de schoone Sexe ook onder de Barden gerekend wierd, wanneer de Natuur haar de vereischte hoedanigheden geschonken had. ‘In haare schoonheid trad minona vooraan met nedergeslage en traanende oogen, Heur hair vloog langzaam, op den adem des winds, welke by buijen van den heuvel afruischt. De zielen der Helden waren treurig, als zy haare zoetluidende stemme verhief. - Dikwils hadden zy salgars graf gezien, de sombere wooning van de wit geboezemde colma. Colma alleen op den heuvel verlaaten, met al haar zangvermogen! - Salgar beloofde tot haar te zullen komen; maar de nacht overviel haar van rondsom. Hoort colma's stem, daar zy alleen op den heuvel gezeten is. | |
Colma.‘Het is nacht; ik ben alleen, verlaaten op den stormheuvel, - in het gebergte hoort men den wind; de bergstroom stort van de rotzen af. Geene hutte bergt my voor den regen, verlaaten op den windrigen heuvel... ô Maan! kom van achter uwe wolken te voorschyn; | |
[pagina 23]
| |
verhef u, ô Nachtgesternte! dat een eenige lichtstraal my leide tot de plaats waar myn Liefste van de jacht alleen uitrust! zyn boog ongespannen aan zyne zyde, zyne bonden hygende rondsom hem. Maar hier moet ik alleen zitten by den rots van den bekroosden stroom. - De stroom en de wind bruisschen luid, maar de stem mynes Geliefden hoor ik niet! - Waarom toeft myn salgar; waarom houdt de Heer des heuvels zyn woord niet? Hier is de rots, hier is de boom, en hier het ruisschend water! Gy beloofde my met den nacht hier te zyn. Ach! waarheen is myn salgar gegaan? met u zal ik vlieden van mynen vader; met u van mynen hoogmoedigen broeder. Lang hebben onze stammen in vyandschap geleefd, maar wy zyn geene vyanden, ô salgar! Houdt u een weinig in, ô wind! zyt een weinig stil, ô gy stroom! myne stemme worde rondsom gehoord; - laat myn zwerver my hooren! ô salgar! het is colma, die roept. - Hier is de boom en de rots; salgar, - myn lief, hier ben ik! - waarom vertoeft gy te komen? - Zie de stille maan komt te voorschyn; de vloed glinstert in het dal! - de hellende steenklompen van den heuvel zyn graauw; hem zie ik niet op den kruin; - zyne honden loopen niet voor hem uit; zy kondigen zyne naderende komste niet! - Hier moet ik alleen zitten.... Wie zyn zy, die daar nevens my uit op de heide liggen? Is het niet myne Liefste en myn Broeder..... spreekt maar myne Vrienden! - Zy antwoorden colma niet; - spreekt maar, ik ben alleen! - - Myne ziel wordt gepynigd door vrees!..... Ach! - - zy zyn dood! hunne zwaarden zyn rood van den tweestryd. - - Ach myn broeder, myn broeder! waarom hebt gy mynen salgar gedood? waarom hebt gy, ô salgar! mynen broeder nedergelegd? Gy waart my beiden dierbaar! wat zal ik zeggen tot uwen lof? Gy waart schoon op den heuvel in het midden van duizenden! Hy was verschriklyk in den stryd. - Spreekt nu, hoort myne stemme; hooret my, gy Zoonen myner liefde! - Zy zwygen, zwygen voor eeuwig, stil! Koud, koud zyn hunne borsten van stof! - Ach spreekt van den rots des heuvels; - uit den stormenden afgrond; - spreekt, gy geesten | |
[pagina 24]
| |
der dooden; spreekt vry, ik zal niet schrikken! waar heen zyn zy gegaan om te rusten? In welk een hof des heuvels zal ik de geesten der Verscheidenen vinden? - Geen zagte stem glydt op den adem des winds! geen antwoord, half verlooren in den storm!’ ‘Ik zit in myne smerte! in myne traanen verwacht ik den morgen! Gy, vrienden der dooden, maakt het graf gereed! maar sluit het niet voor dat colma komt. - Myn leven vliegt voort gelyk een droom: waarom zou ik te rug blyven? Hier wil ik rusten by myne Vrienden, by den stroom van den geluidmaakenden rots. - Wanneer de nagt op den heuvel nederdaalt; wanneer de ruischende winden zich verheffen, zal myne geest op hunnen adem zweeven en den dood myner Vrienden beklaagen. De Jaager zal my uit zyne hutte verneemen, hy zal vreezen, maar myne stemme zal hy beminnen: want myne stemme zal aan myne Vrienden gevallen: - aangenaam waren zy aan colma!’ Fr. Dit doet my aan, Vader! - te recht mogt de Heer feith zeggen: wanneer ossian treurt, treurt alles met hem; maar ik ondervinde ook, dat myn ziel aan zyne Gedichten als gekluisterd wordt. |
|