toestand tot Godsdienstige overdenkingen te wenden. Met dat oogmerk tracht hy zyne Toehoorders op te wekken, om niet slechts in 't middelyke te berusten, maar dit ter harte neemende, tevens en vooral den geest te verheffen tot den Albestierder, en de aendacht recht ernstig te vestigen, op de wegen die God met Nederland instaet, op 's Volks strafschuldigheid, en deszelfs verplichting tot ene hartgrondige verandering van gedrag; ten einde zy, als ware Patriotten, de Vaderlandsliefde door den Godsdienst mogen heiligen. - Op deze vier volgt ene Leerreden, welke ten onderwerpe heeft de Cristelyke Liefde, of de opwekking van Paulus aen de Christenen te Epheze, Eph. V. 2a. Na ene beknopte opheldering van 's Apostels voorstel, schetst de Eerwaerde Grommé het character van enen in de liefde wandelenden Christen; en wyst ons verder aen enige voorbehoedzels, die men omtrent de betrachting der liefde in agt heeft te nemen; daerbenevens maelt hy de liefde van Christus t' onswaerds in derzelver uitmuntendheid; en toont ten laetste, hoe zeer de liefde van Christus ons tot de liefde des Naesten verplichte, en in hoe verre die ons tot een regel van navolging verstrekke. - Hierby komt voorts nog ene Bevestigings-Leerreden, waerin zyne Eerwaerde, naer aenleiding van 2 Tim. III. 10, den rechtgeaerten Euangeliedienaer aftekent, of het uitmuntend voorbeeld van Paulus, in zyn Euangeliedienst, den Leeraren voorstelt, 't welk hy met gepaste aenspraken, ten besluite, vergezeld doet gaen.
Wyders heeft de Eerwaerde Grommé nog ene Leerreden afzonderlyk afgegeven, door hem, ten afscheid van 't laetstgehouden Noordhollandsche Synodus te Enkhuizen uitgesproken; waer in zyn Eerwaerde de vermaning en heilwensch van Paulus aen die van Thessalonica, 2 Thess. II. 15-17, ontvouwt, en de daer in vervatte waerheden ontwikkelt; doende voorts zyne Leerreden, naer de tydsomstandigheden, met wel ingerichte dankzeggingen, zegenwenschen en heilbeden, afloopen. - Men vind in alle deze Leerredenen bestendig ene geregelde manier van voorstellen, ene duidelyke ontvouwing van kundigheden, en een ernstigen aendrang ter Godsdienstige plichtsbetrachtinge; zo dat ze een eigenaertigen invloed kunnen hebben, ten nutte van Kerk-en Burgerstaet.