Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 627]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.Bericht van hier te lande genomene proeven, omtrent het vangen der Vorst-Uiltjes, om te dienen tot voorkoming van den teelt der Voorjaars-Rupsen, die zo veel nadeel aan 't geboomte toebrengen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 628]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeer kundig Liefhebber en ongemeen vlytig Waarneemer van zyn Tuin, buiten de Raampoort deezer Stad, (door het hartzeer, van deezen zomer wederom geheel van boomvrugten ontbloot te zyn geweest, aangespoord,) op myne aanraading, en onder myn oogen, al vroeg begonnen de gedagte Proefneemingen in 't werk te stellen. In 't voorst van September reeds, heeft zyn Ed. eenige Boomen, aan de stammen, met strooken Zeildock of dergelyke stof, doen omwinden, en die met Teer bestryken. Toen wy, na't midden van October, by het ophouden van 't langduurige regen-saizoen wat Vorst kreegen, bespeurde men eenige weinige dergelyke Uiltjes; doch niet voor eenige dagen in November, wanneer het aanmerkelyk begon te vriezen, kwamen zy in menigte te voorschyn, en hadden zig wel vervolgens, geduurende de sterke Vorst, verborgen, doch kwamen eerlang te menigvuldiger weder opdaagen; gelyk blykt in het hier volgende zeer omstandig Bericht dienaangaande, door zyn Ed. my medegedeeld.
* * * * * *
‘De Aanmerkingen over het beschadigen der Ooft-Boomen door de Voorjaar-Rupsen, die door den zeer Geleerden Heer Doctor m. houttuyn geplaatst zyn in de Nieuwe Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen, 8ste stuk, uitgegeeven in de maand July laastleeden, deeden my besluiten, om, overeenkomstig de middelen ter afwending van deze verwoesting, al vroeg in 't Najaar, een aanvang te maaken met het omwinden van eenige weinige Hooggestamde Appelboomen, met geschilderde lappen van Kamerbehangsel, van welke ik eenige op de geverfde, andere op de ongeverfde zyde liet teeren, en om den derden dag met nieuwe Teer bezorgen. Hier mede aangehouden hebbende tot den eersten November, zonder daarop in al dien tyd meer dan 3 of 4 gevleugelde Uiltjes te hebben gevangen, zo liet ik eindelyk met teeren ophouden. Egter my te binnen brengende dat men in Sweeden, by het neemen van dergelyke Proeven, bevonden had, dat de gemelde Infecten aldaar niet dan na een zeer kouden nagt waren uit den grond gekomen, deed ik mynen allergrootsten Appelboom alleen met Teer bezorgen om den 3den dag, tot den 7den November toe, wanneer ik aan dien boom eenige byzondere ongevleugelde Insekten, (my | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 629]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toen nog onbekend) in de Teer gekleefd vond, hebbende het toen ter tyd 2 nagten zeer sterk gevroren. Ik verzogt hier op mynen vriend den bovengemelden Heer houttuyn, eene aftekening van beide de Sexen der gemelde Insekten, en na dat ik dezelve van zyn Ed. bekomen had, vergeleek ik die met de op de Teer gekleefde Vorst-Uiltjes, en bevond dezelven daar mede overeenkomstig. Terstond hier op, deed ik wederom een aanvang maaken met teeren, aan 27 Appelboomen, welke daar toe lang bevorens met lappen Zeildoek waren omwonden, en de holle plaats derzelver boomen met Werk of Vlas onder hot doek tegen het doorkruipen der Insekten bezorgen. Den 8sten November viel 'er na de Vorst 's middags wat regen, blyvende het Weer aangenaam en zagt tot den 11den incluis. Ik vond reeds den 10den twee Mannetjes en vier Wysjes in de Teer gekleefd, in den nagt van den 11den waren 'er 14 Mannetjes en 3 Wyfjes opgekomen: maar den 12den, de wind des 's middags naar het noord oosten loopende met toeneemende koude, had ik dien nagt in de Teer gevangen 117 Mannetjes en 29 Wyfjes, en den 13den 19 Mannetjes en 17 Wyfjes. Ondertusschen de Vorst ongemeen hevig wordende met harde ooste winden, en dus den groud gesloten blyvende, werdt in eenige dagen niets of weinig gevangen. Den 16den viel 'er 's avonds iets Regen, en den 17den Sneeuw, en, niet tegenstaande de Grond met eene Ys-korst en daar en boven met Sneeuw gedekt was, vernam ik den 18den wederom 2 Wyfjes, en den 19den een nog leevend Mannetje en 5 Wyfjes, alle aan den onderrand van de Teer gekleefd. Myne verwondering, over het voortkomen deezer Insekten uit zulk een hard bevroozen en besneeuwden Grond, deed my vermoeden dat 'er verandering in de Vorst te wagten ware, en hier op deed ik terstond wederom een aanvang maken met teeren aan de 27 Boomen. Dien zelfden avond schoot de wind over het Zuiden tot in het Noord-Oosten met Regen, 't geen dien nagt aanhieldt, en dit niet tegenstaande vond ik den 20sten, met Regen en Noord Ooste wind, 52 Mannetjes en 22 Wyfjes; ja zelfs liepen 'er eenige Mannetjes, tot myne hoogste verwondering, over de klisnatte half ontdooide Sneeuw. Dit gaf my gelegenheid om een derzelven ongeschonden te konnen bewaaren, en alzo aan den Heere houttuyn te doen toekomen. Den 21sten vond ik in de Teer 10 Mannetjes en 11 Wyfjes. Ik stelde een Plank van 4 voeten lang, en½; voet breed, tegen een dikken laagslamden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 630]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeer grooten Appelboom, die met geen lap tot hier toe was omwonden, wegens deszelfs zeer bultige ongelyke oppervlakte. Ik teerde deeze Plank aan ééne zyde, en vond den 22sten, by Noorden wind en stilte, op dezelve 16 Mannetjes, dog geen Wyfjes. De vangst op de andere Boomen was deezen dag 16 Mannetjes en 13 Wyfjes. Ik nam een Richel, circa 8 voet lang, en ¼ voet breed, en teerde dezelve aan de ééne zyde; stellende die al mede tegen een anderen dergelyken grooten laagstamden onbewonden Appelboom. De vangst was den 23sten, by Oosten wind en stilte, op de Richel niets, wyl de Teer door 't nieuwe ongeschaafde hout te spoedig was ingedronken; teerde dezelve dus wederom; op de Plank waren 23 Mannetjes, en om de Boomen 21 Mannetjes en 18 Wyfjes. Den 24 sten vond ik aan de Boomen 19 Mannetjes en 6 Wyfjes, op de Plank 12 Mannetjes en op de nieuw beteerde Richel niets, blyvende de wind Oost met dampig weer. Den 25sten vond ik op de Richel 12 Mannetjes en 5 Wyfjes, op de Plank 7 Mannetjes, en aan de Boomen 15 Mannetjes en 11 Wyfjes; Ooste wind met dampig weer. Den 26sten was de vangst aan de Boomen 8 Mannetjes en 8 Wyfjes, op de Plank en op de Richel ieder 1 Mannetje. Het bleef nog uit den Oosten hard waaijen, en de grond was nog op verre na niet van zyn bevroozen korst ontbloot. Dien avond schoot de wind naar het Zuiden: de lugt werd zagter en 't regende den geheelen avond en een gedeelte van den volgenden nagt. Dus hadde ik geen verwagting, dat 'er den 27sten iets van belang zou voorvallen: maar hoe groot was myne verwondering, wanneer ik op dien tyd aan de Boomen vond 483 Mannetjes en 37 Wyfjes, behalven de geenen die op de Plank en Richel gekleefd zaten, en welke ik, om den vallenden avondstond, tot den volgenden dag moest overlaten. Ook is hier by niet gerekend de vangst aan eene der Lappen van een kleinen laagstamden Appelboom, welke Lap ik, door mynen Hovenier, had laaten afneemen, en aan den Heere houttuyn doen toekomen, ter beoefening van zyn Ed. curieuse Waarneemingen. Ook moet ik hier bij aanmerken, dat het meerderdeel der gedoode Mannetjes bereids waren gepaard, en hunne Wyfjes met zig in de Teer hadden gesleept. De wind bleef nog in het Zuiden, des nagts regende het, en den 28sten was het zeer zoel. Op dien dag vond ik aan de Boomen 417 Mannetjes en 63 Wyfjes; op de Plank was de vangst sedert eergisteren 53 Mannetjes en op de Richel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 631]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
74 Mannetjes en 13 Wyfjes. Den 29sten vond ik aan de Boomen 419 Mannetjes en 71 Wyfjes, de wind bleef nog Zuiden met mooi weer. Dezen avond voor 5 uuren was 'er bereids een zeer sterke vlugt van Mannetjes aan de Boomen, gelyk ik dezelve al twee Dagen bevoorens, op denzelfden tyd, had waargenomen. Het regende en waaide deezen avond vry sterk: dus vond ik den 30sten aan de Boomen maar 109 Mannetjes, dog wel 76 Wyfjes; op de Plank en Richel waren sedert eergisteren 55 Mannetjes en 13 Wyfjes: loopende de wind uit net Zuiden tot in het Oosten, met koele lugt. Den 1sten December was de vangst aan de Boomen 87 Mannetjes en 51 Wyfjes; de wind Zuid Oost en Zuiden, met betrokken lugt. Den 2den zyn gevangen 72 Mannetjes en 42 Wyfjes, Weste wind met betrokken lugt. De dampen bevrozen deezen avond by helder maanligt op de Teer, 't geen derzelver kleeving merkelyk stremde. Dus vond ik den 3den, by harde Zuide wind, op de Boomen maar 41 Mannetjes en 25 Wyfjes, op de Plank en Richel sedert den laatsten November, 16 Mannetjes. Dezen avond stormde en regende het geweldig uit den Zuiden. Egter vond ik den 4den aan de Boomen 84 Mannetjes en 44 Wyfjes, de wind Zuid West met goed weer, den volgenden nagt waaide en regende het sterk, 't geen den 5den met Zuid Westelyke winden bleef aanhouden. In al dit natte Weer had ik egter aan de Boomen 108 Mannetjes en 41 Wyfjes, en op de Plank en Richel sedert eergisteren 27 Mannetjes. Den 6den was de vangst aan de Boomen 101 Mannetjes en 46 Wyfjes, de wind Zuiden met vry goed Weer. den 7den 43 Mannetjes en 75 Wyfjes, weer en wind als vooren. Den 8sten 34 Mannetjes en 33 Wyfjes, met Noorde wind, dog aangenaam en stil weer, hebbende het de gepasseerde nagt sterk geregend. Den 9den maar 2 Mannetjes en 16 Wyfjes, de wind Zuiden met regen. Sedert den 5den deezer waren op de Plank en Richel te samen maar 13 Mannetjes en 2 Wyfjes: den 10den zyn aan de Boomen gevangen 27 Mannetjes en 12 Wyfjes; Zuide wind met dampig weer: den 11den 4 Mannetjes en 34 Wyfjes, weer en wind als vooren. Den 12den 1 Mannetje en 4 Wyfjes, de wind als vooren, 's avonds storm en regen, den 13den 17 Mannetjes en 41 Wyfjes, de wind West met goed weer; doch 's avonds regen, 's nagts waaide het een hevigen storm uit den Noordwesten, met hagel en regen: niet te min vond ik den 14den aan de Boomen 20 Man- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 632]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
netjes en 52 Wyfjes, de wind Noordwest met storm, den 15den was de vangst aan de Boomen 7 Mannetjes en 42 Wysjes, de Plank en Richel deezen nagt door den storm omgewaaid zynde en vol met aarde wezende, konde ik derzelver Insekten niet tellen, waarom ik die beide heb waggenomen: de wind bleef nog Noordwest met hagelbuijen. Den 16den zyn gevangen 4 Mannetjes en 34 Wyfjes, de wind Zuiden met dampig weer en sneenwbuijen: den 17den 3 Mannetjes en 10 Wyfjes, de wind Noordoost, koud: den volgenden nagt vroor het vry sterk, dus was de vangst den 18den maar 8 Wyfjes, den 19den 1 Mannetje en 11 Wyfjes, weer en wind als vooren, den 20sten 9 Wyfjes, de wind Oost met vorst; den 21sten 2 Wyfjes, de wind Noordelyk met weinig sneeuw en vorst. Den 22sten vond ik niets aan de Boomen, schoon ik dezelve daags te voren hadde doen teeren: de wind Zuidelyk, 's avonds zeer zagt weer. Den 23sten is mede niets gevangen, de wind Zuidwest, dezen volgenden nagt liep de wind wederom in 't Oosten, met toeneemende Vorst, zynde de grond op den 24sten zeer vast geslooten en met sneeuw gedekt, des vond ik al wederom niets aan de Boomen. De Vangst nu, zo 't schynt, geëindigd zynde, heb ik tot opheldering en duidelyker vertooning daar van, de volgende Optelling hier by gevoegd; waar uit tevens zal blyken, op welke tyden, en met hoedanige weer en wind, de voorgemelde Insekten al of niet, veel of weinig, hebben gevloogen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Optelling der gevangene Vorst-Uiltjes,Met aanwyzing van weer en wind, 's namiddags buiten; en trap van koude, volgens den Thermometer van Reaumur, in de Stad geplaatst in open lugt tegen het Zuiden, dagelyks des morgens ten 7 uuren.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 633]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 634]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hier zal ik kortelyk nog by voegen, dat het my best voorkomt, Lappen van beschilderd Kamerbehangsel ter omwinding der Boomen te gebruiken; dezelve met de beschilderde zyde tegen de Boomstammen te binden, en alzo aan de onbeschilderde zyde te teeren: vermits de Teer op de Verf niet al te wel wil hegten, en te schielyk droogt. Lappen onbeschilderd Zeildoek of Carldoek, drinken te veel Teer in, en alsdan zuigen de Boomstammen mede de Teer aan zig. Op het Kamerbehangzel blyft de Teer tegen het Plumuursel beter staan, en trekt niet door, wanneer hetzelve maar twee maal geteerd is. Men kan de hoogstamde Boomen op circa 3 voeten boven den grond bewinden; als zynde de meeste aanval der gevleugelde Vorst-Uiltjes binnen die tusschenruimte tegen den avond by my waargenomen. Ook meen ik dat het tydig genoeg is, wanneer men jaarlyks of om de 2 jaaren de omwondene Boomen half October begint te teeren, ofte wel maar 3 of 4 Boomen op onderscheidene plaatsen in den Hof, en zo dra men op dezelve iets van deze Insekten verneemt, dan terstond alle de Boomen (lang bevoorens gereed gemaakt,) te doen teeren. Indien 'er Ype- of Lindeboomen in den hof zyn, dienen dezelve wel mede beteerd; wyl ik de Mannetjes der bewuste Insekten, des avonds van den 27sten tot den 30sten November op dat soort van Boomen, zowel als by de Appel- en Peereboomen, in groote menigte heb zien opvliegen. Ook schynt het my toe, dat het meerderdeel deezer Insekten hunnen eigen Boom, waar van ze bevoorens als Rupsen aan draaden waren afgedaald, na hunne verandering in de aarde ondergaan te hebben, weder beklimmen. Immers de vlugt bleef considerabel by en op de Boomen, die met geen lappen omwonden waren; terwyl de vlugt by de omwondene Boomen, door het opvangen, dagelyks zeer sterk verminderde. Ook heb ik opgemerkt, dat aan een grooten Appelboom, welke, by meer anderen, in een grond staat die nooit omgespit werd, wel zo veel Insekten waren in de Teer gekomen, als aan agt andere dergelyke groote Appelboomen, welke aan den rand van jaarlyks twee maal omgespit en gemeste Moesgrond zig bevinden; 't welk my doet vermoeden, dat, indien de grond onder en omtrent de Vrugtboomen in 't laatst van October, dog niet laater, werd omgespit, als dan zeer veele van deeze Insekten zouden omkomen, en terwyl ik deeze Waarneeminge maar alleenlyk aan 27 Appelboomen ter proeve heb- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 635]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
be verrigt, zo heeft men maar te bedenken, hoe groot het getal der vangst wel zou hebben kunnen beloopen, indien ik dezelve op ruim 200 Boomen, die in mynen hof staan, beoeffend hadde.
* * * * *
Te verwonderen is de onvermoeide vlyt en nauwkeurigheid, met welke de gezegde Heer abr. van den bogaerde deeze Waarneemingen heeft werkstellig gemaakt: ten dien einde zig altoos, zonder wind of weer te ontzien, des namiddags begeevende naar zynen Tuin, en de gevangen Uiltjes tusschen twee en vier uuren, eigenhandig, uit de Teer afschraapende en tellende. 't Komt, wel is waar, vreemd voor, dat zyn Ed. zo veel meer Mannetjes dan Wyfjes gevangen hebbe; doch 't is te vermoeden, dat veele Wyfjes, wegens de kleinte, en om dat zy aan de Mannetjes vast zaten, onder 't afschraapen zyn weggeraakt. By den Heer fargharson, zeer kundig Apotheker, die de vangst den laatsten dag van November, in zyn Tuin aan de Baarsjes Wetering, eerst begonnen heeft, zyn tot den 26 December aan circa dertig Boomen elf honderd, en wel meestendeels Wyfjes, van deeze Vorst-Uiltjes gevangen. Door deezen zyn de Boomen, meest hoogstammige, vyf of zes voeten boven den grond, digt onder de Kroon, omwonden en geteerd. Komt dit, nu, daar van daan, dat de Mannetjes zo hoog niet vliegen? Of zyn de Mannetjes, toen zyn Ed. met de vangst begon, al grootendeels weg geweest? En, welke manier tot vernieling van dit Ongedierte best zy, zal men mooglyk door nader waarneemingen ontdekken. Wy zyn ten minste nu verzekerd, dat die Voorgaars-Rupsen, welke zo veel nadeel aan 't geboomte toebrengen, dat de Zomer, door haar toedoen, als in een Winter verandert, en de verwagting op een gewenschten Oogst van boomvrugten te leur gesteld wordt, zulk een oirsprong hebben, als voorheen gemeld is. Dat het dergelyken zyn als men in Sweeden heeft waargenomen, is ons uit vergelyking derzelven met de afbeeldingen, in 't byzonder van den grooten Insektenkenner, den Heer de geer, ontwyfelbaar gebleeken. 't Is ook zeker, dat deeze Vorst-Uiltjes, tegen de Vorst, uit de aarde voortkomen: want de Tuinman van den Heer van den bogaerde heeft een menigte Wyfjes, uit de aarde kruipende, met de hand | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 636]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevangen; en die dood trappende gezien, dat zy met veele groene Eytjes bezwangerd waren. Ook twee Wyfjes, by my in een doosje zynde, hebben daar in een party groene Eytjes gelegd, zo klein als fyne zandkorrels, die vervolgens, gelyk kleeman zegt, Oranjekleurig zyn geworden; waaruit derzelver bevrugting blykt. Ik wil hier, het geene door my bevoorens aangaande dit Ongedierte gezegd is, niet herhaalen, en merk alleenlyk aan, dat de Wyfjes niet grooter dan kleine Pissebedden, ja kleiner dan een gewoone Huisvlieg, en van siguur als Spinnetjes zyn, van kleur aschgraauwachtig, met kleine stompjes van wieken: de Mannetjes daarentegen, veel naar de zogenaamde Krammetjes gelykende, wel gevleugeld, ook bleekgraauw en omtrent een kleine vingerlid groot. Voorts kan men de afbeelding derzelven vinden in 't vervolg van kleemann op het zo vermaarde werk van roesel, Tab. XXXI, als waarmede zy zeer veel overeenkomst hebben, hoewel de Mannetjes of vliegende Uiltjes doorgaans een weinig kleiner, bleeker en in tekening wat verschillende zyn. Dat veele Rupsen in den grond kruipen, om in Poppen te veranderen, en vervolgens als Nagt-Vlinders of Uilen daar uit voortkomen, is aan alle Liefhebbers van Insekten bekend. Hierom is het zelfde bedryf van die Voorjaar-Rupsen, welke men ten dien einde zig aan draaden ziet nederlaaten, geheel niet vreemd: doch dat deeze, of wel derzelver Uiltjes, juist met de beginnende Vorst voor den dag komen, daar de anderen zulks niet doen, maar den winter, ja zelfs ook wel nog een geheel jaarGa naar voetnoot(*), in de grond overblyven, baart hier een byzondere opmerking. Ik wil de aanbiddelyke schikking van den Schepper, die dit ongedierte wel, als 't ware, tot een plaag der Ooft-boomen, doch misschien tot zeer nuttige einden, ons onbekend, heeft voortgebragt, niet onderzoeken, maar begryp de reden van dat Verschynsel dus. 't Is bekend, dat, by een schielyke verkoeling van de Lugt, in- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 637]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zonderheid in den Herfst en 't Voorjaar, het water der Slooten en Graften altoos zeer warm bevonden wordt. Men ziet het zelfs dikwils rooken. Dit ontstaat buiten twyfel daaruit, dat de opklimmende warme damp, door de koude lugt neergedreeven, de warmte aan de oppervlakte als 't ware verdubbelt. De Grond nu waasemt zo wel geduurig uit als het Water, en die damp, tegen den avond, by koud weer, neerslaande, moet ook de warmte, in de oppervlakte des aardryks, vermeerderen. Nu leggen waarschynlyk de Popjes van gedagte Voorjaars Rupsen met diep; hoewel zy, wegens haare kleinte, en met de stoffe van den grond omkleed, naauwlyks te vinden zynGa naar voetnoot(*). Deeze broeijing, by het aankoomen van de Vorst het allermeest plaats hebbende, kan de Uiltjes, welke door gedagte schikking van 't Opperweezen van dien aart zyn, als dan doen uitkomen; welke dus wezenlyk den naam van Vorst-Uiltjes verdienen: te meer nog, om dat zy, (daar andere Vlinders zig in de warmte en zonneschyn vermaaken,) als geen aandoening hebbende van de koude, in 't holste van den nagt de toppen der Boomen beklimmen. Hoe zy, na door de Mannetjes bevrugt te zyn, haar Eytjes aan de knoppen leggen, heb ik bevoorens omstandig gemeld. Mooglyk dienen zy, schielyk daar op stervende, aan het klein Gevogelte tot winter-aas. Ik heb, voor veele jaaren reeds, hooren aanmerken, dat een vorstje in November gantsch niet kwaad was, dewyl het ongedierte in den grond daar door vernield werd. Welk soort van ongediert men daar mede bedoelde, heb ik niet begreepen, voor dat de huishouding van deeze Rupsen my was bekend geworden. Toen stelde ik vast, dat mooglyk de ondervinding zulks den land- en tuinlieden, ten opzigt van dezelve, had geleerd, en dat die Rupsen of Uiltjes daar door vernield werden. Ondertusschen blykt thans, dat zy door zulk een ongemeen zwaare vorst, als wy in November hebben gehad; (zodanig dat het Ys, in 't midden van die maand, byna een half voet dikte had, en de grond derhalve ook wel een handbreed diep was bevroozen;) niet alleen geenszins vernield | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 638]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zyn, maar zelfs, by de ontdooijing, in 't laatst dier Maand, in eene verbaazende menigte zyn voor den dag gekoomen. Ik twyfel niet, of de uitslag deezer Proeven zal veele liefhebbers van Tuinen en Boomgaarden aanspooren, om in 't aanstaande jaar, zo wel als gedagte Heer, dezelven in meer uitgebreidheid te herhaalen; ten einde hunne Vrugtboomen, voor dat vernielend ongediert, ware 't mogelyk, geheel te beschutten. Ondertusschen zal het ons veel vermaak zyn, door dit Bericht daar toe te hebben kunnen medewerken. |
|