Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 583]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.Proeve, behelzende aan merkingen op de geschiedenis des bygeloofs. Door G. Gregory.(Vervolg en Slot van bladz. 547.)
IV. Het eerste gebruik, en de oorsprong der Offeranden is een onderwerp met veel duisternissen omgeeven. De zodanigen die den eerdienst, aan de Dooden toegebragt, aanmerken als vroegtydiger, dan het gebruik der Offeranden, zullen zich vergenoegen met dit verslag. 't Was eene gewoonte, onder eenige ruwe volken, de Urn, of het Vak, waar in de asch hunner Voorouderen bewaard werd, op zekere Feestdagen te voorschyn te brengen, en 'er wyn op uit te storten, in het denkbeeld, dat de overleedene daar van dat genot hadt als toen hy leefde. Naardemaaal deeze zoort van eerbiedenis voor de Voorouderen niet verre af is van de Aanbidding, werd deeze gewoonte welhaast in een Godsdienstige Plegtigheid hervormd. Doch men zal misschien eene betere oplossing hier van kunnen geeven, als men in aanmerking neemt, dat het beginzel van barbaarsche Regtvaardigheid wraak is, en diensvolgens hoogstwaarschynlyk, dat ruwe Volken zich van de Godheid een denkbeeld als van zich zelven vormende, oordeelden, dat een Offerande een geschikt middel was, om haaren Toorn te stillen, dewyl deeze niet te vuldoen ware, zonder eenige toebrengiugGa naar voetnoot(*). De Egyptenaars la- | |
[pagina 584]
| |
gen de zonden des Volks op het hoofd des OfferdiersGa naar voetnoot(*), 't welk aanduidt, dat zy oorspronglyk bedoelen, 't zelve in de plaats des Volks te doen lyden. Zy sloegen en plaagden zich zelven, geduurende de Offerande: 't geen weinig gelykt na een vrolyke plegtigheid tot dankbetoon, aan de Voorzienigheid, of een Feestonthaal, voor de Goden geschikt. Waarschynlyk hadden, in het denkbeeld van Voldoening, de Menschen Offers den voorrang van alle andere. By de Volken, door de Israeliten uitgerooid, waren zy in gebruik, en wy weeten niet dat zy eenige andere hadden. Op deeze handelwyze schynt een Joodsch Propheet te zinspeelen, als hy, in het character eens Bygeloovigen spreekende, uitroept: Zal ik myn Eerstgeboorene geeven voor myne Overtreedingen? of de Vrugt myns Lichaams voor de Zonde myner ZicleGa naar voetnoot(†)? Het denkbeeld van het bezoeken der misdaaden van de Vaderen op de Kinderen schynt zeer naauw verbonden met dit begrip: en dat dit denkheeld algemeen was, in zeer vroege tyden, mogen wy op zeer goede gronden geloovenGa naar voetnoot(§). Menschen Offers zyn, ten eenigen tyde, by alle Heidensche Volken op aarde in zwang gaweest. De Magi, die xerxes vergezelden, tot de plaats, de Negen Wegen geheeten, offerden negen Jongelingen, en even zo veele Maagden, naar de Persische Wyze, deezen leevend begraavende. Amestris, de Vrouw van xerxes, hoog bejaard zynde, offerde op dezelfde wyze, veertien edele Kinderen aan den God, welken zy zeggen, dat beneden de Aarde isGa naar voetnoot(**). De omstandigheden, de volvoering van die schriklyke plegtigheid by de meeste Volken vergezellende, verschaffen eene bykomende proeve, dat de oorspronglyke bedoeling dier Offerande geen andere was, dan de Verzoening eener booze en kwandwerkende Godheid. Doorgaans greepen de Menschen Offers plaats, als eenige algemeene Volksramp trof; en men één Persoon uitkoos, om de zonden of onheilen der menigte te draagen. Te Otaheite beklimt de Priester, op zekere staatlyke dagen de Morai; naa 'er eenigen tyd' gestaan te hebben, keert hy te rugge, | |
[pagina 585]
| |
en onderrigt het Volk, dat de Godheid een Menschen Offer eischt: dan wyst hy den Persoon aan, die onmiddelyk gevat en doodgeslagen wordt. Wy mogen vrylyk veronderstellen, dat de Priesters deeze hoogst gevaarlyke magt dikwyls misbruiken: en, om deeze te bevestigen, maaken zy het bygeloovig Volk diets, dat, indien de Priesters den Boozen Geest aanroepen, den geenen dien zy ten Slacht-offer hebben uitgekoozen, met eenen schielyken dood zal straffenGa naar voetnoot(*). Wy kunnen ons ligt verbeelden, op welk eene wyze, en door welke middelen, de oogmerken zyner Helsche Majesteit vervuld worden. De eerste verzagting in deeze schriklyke strenge Bygeloovigheid was, dat men de uitvoering daar van tot gevangenGa naar voetnoot(†), of geringe Persoonen bepaaldeGa naar voetnoot(§); vervolgens nam men 'er Beesten toeGa naar voetnoot(*); en eindelyk veronderstelde men, dat de Goden zich met de toebrenging van de vrugten des Velds wel wilden vergenoegenGa naar voetnoot(†). De Toehciliging van byzondere Persoonen aan de Godheid schynt enkel eene verzagting te weezen, van het slachten der Menschen Offers. Men was oorspronglyk gewoon, de zuiverste en onschuldigste Persoonen tot Slachtoffers voor de Goden uit te kiezen. Die greep ook plaats in de keuze deezer Leevende Offeranden, mag ik die uitdrukking bezigen. En, zo ras het denkbeeld van besmetting gehegt werd, aan de vermenging der beide Sexen, hieldt men het voor een stelregel, het zuiverste en onbevlektste aan de Goden toe te wyden. V. De vreesachtige aart der Menschen, zo gereed om zich te verbaazen, en zo ligt overhellende, om zich te bedriegen, door verwilderingen van verbeelding, vertoont zich in sterker licht, dan in de Volks Fabelen der vroegste Eeuwen. De moeste Volken hebben hun Reuzen-geslacht, hun Eenoogige Monsters, Griffoenen en Centaurussen. Een barbaarsche Stam doet een schielyken inval by nagt, vernielt een deel des aangeranden Volks; de overgebleevenen, door den schrik bevangen, vergrooten de Vyanden en hervormen dezelve, in eene soort van Gedrochten. Men verhaalt van Reizigers, | |
[pagina 586]
| |
die de Kaap de Goede Hoop omzeilden, en berigtten, dat zy, onder het vaaren, op zeker gedeelte van het vaste land van Afrika, een geslacht van Pigmeen aantroffen, doch by 't zelve niet konden komen. De waarheid der zaake is, wy oordeelen over de grootte der Lichaamen, uit den afstand op welken wy dezelve veronderstellen, en niets is 'er, waarin het oog zich meer bedriegt dan in den afstand. De gesteldheid des gronds, en zelfs des dampkrings, is zo onderscheiden, dat zy, in een vreemd gewest, geen bevoegde Oordeelaars zyn over den afstandGa naar voetnoot(*). De inboorlingen, derhalven, dier Landstreeken waren, naar allen schyn, bevreesde lieden, die voor de Zeelieden vlooden, die hun klein ziende, op 't geen zy geen grooter afstand oordeelden, zonder eenige verdere bedenking, verhaalden een zeer klein Volk, Pigmeen, gezien te hebben. Schemerlicht of donkerheid zyn zeer geschikt om het gezigt te misleiden. De nagt is, daarom, de rechte tyd voor Spookzels en Verschyningen. In de daad de gesteltenis der Ziele, op dien tyd, voorbereidt dezelve tot het toehaaten van deeze begogelingen der verbeeldingen. De vrees en omzigtigheid, welke de nagt inboezemt, de golegenheld, die dezelve verschaft, voor hinderlagen en moord; caar dezelve ons van de gezelligheid verwydert, en eene menigte van behaaglyke denkbeelden, welke over dag niet Missen op onzen geest in te dringen, vermeerdert zulks de schrik, en mogelyk hangt zo veel van ons geluk, over 't geheel, van de zinnen af, dat de berooving van 't gebruik van één derzelven vergezeld gaat, met eene daar aan geëvenredigde schrik en ongemaklykheid. De denkbeelden door de Ouden, ten opzigte van de Ziel, gevormd, kunnen, uit deeze beginzelen, eenig licht ontvangen. In schemerlicht of duisternisse, hervormt de Inbeelding dikwyls een onbezield lichaam in eene menschelyke gedaante; nader treedende, vindt men het zelfde verschynzel niet: zomtyds verbeeldden zy zich te dier oorzaake, dat zy hunnen Voorvader zagen: doch het weezen by nader onderzoek niet aantreffende, gaven zy, aan deeze begogelingen, den naam van Schimmen, door virgilius, niet onaartig, Tristis imago geheeten. Veele van die Fabelastige verhaalen zyn uit Droomen herkomstig. 'Er zyn tyden van sluimering, waarin wy niet | |
[pagina 587]
| |
weeten dat wy slaapenGa naar voetnoot(*), volgens dit beginzel, heeft hobbes een zo vernustig verslag gegeeven, van het Spookzel, 't geen gezegd wordt, zich aan brutus vertoond te hebben, dat ik niet kan nalaaten de bekooring, om 't geheel af te schryven, op tevolgen. ‘Wy leezen van m. brutus, dat hy te Philippi, den nagt yoor dat hy den Slag aan Augustus caesar leverde, een schriklyk Verschynzel zag, 't welk door de geschiedschryvers, doorgaans, als een Gezigt vermeld wordt: doch, wanneer wy de omstandigheden in overweeging neemen, zullen wy veelligt overhellen, om het voor een korten Droom te houden. Want, in zyn tent zittende, vol gedagten en ontrust door de schriklyke gedagten van zyn bestaan, was het niet vreemd dat hy instuimerde en droomde, van 't geen hem 't meest beangste: welke vrees, hem allengskens wakker maakende, ook de Verschyning allengskens deed verdryven: en geene verzekering hebbende dat hy geslaapen hadt, kon hy het voor geen Droom, en voor niets anders dan een Gezigt, houden’.- De welbekende geichiedenis, door clarendon verhaald, wegens de verschyning van des Hertogs van buckingham's Vader, zal dezelfde oplossing toelaaten. 'Er was geen man in Groot-Brittanje, van wien zo veel gesprooken werd, als van den Hertog; en van wegen de slegtheid zyns Characters, was het zeer waarschynlyk, dat hy ten slachtoffer zou strekken van de Geestdryvery dier tyden. Sir george villers wordt gezegd, te middernagtGa naar voetnoot(†), aan den Man verscheenen te zyn; 't is derhalven hoog waarschynlyk, dat hy geslaapen heeft, en de Droom, hem verschrikkende, maakte een diepen indruk, en hy herhaalde ze diensvolgens. Ik kan van dit onderwerp niet afstappen, zonder. met een kort woord, nog iets te reppen van de Orde der | |
[pagina 588]
| |
Priesteren; een Orde, die, zo 't my voorkomt, van zelfs ontstond, by alle Heidensche volken, en de kundigste lieden in de vroegste eeuwen uitmaakte. De Priesters zyn dikwyls Wetgeevers, en altoos de Geneesheeren in een ruwen staat der Maatschappy. De Otaheiters noemen hunne Geneesheeren Tahouva-Mai, 't geen zo veel zegt als geweezen Priester: doch myns oordeels hebben de Priesters oorspronglyk de post van Geneesheeren niet aanvaard; maar de Geneesheeren zyn in 't Priesterampt getreedenGa naar voetnoot(*); met | |
[pagina 589]
| |
andere woorden, wie eenige gewigtige ontdekking deedt, of aanmerkelyke verbetering in eenige Kunst te wege bragt, gaf voor, zyne kundigheden, onmiddelyk, door eene Godlyke inblaazing, te krygen, en werd van het Gemeen voor een Propheet gehouden. Langs deezen weg, kwam zekere rang van Menschen, alleen, in 't bezit van 't geen men Geleerdheid noemde, en dikwyls kreegen zy de magt van geheele Volken in handen. Staatkondige belangen, of de overhand des Bygelooss, zonderde hun eerlang af, als Middelaars of vertrouwde Dienaars der Godheid, van welke zy op eene zo zonderlinge wyze begunstigd scheenen. In deezer voege, heb ik een kort begrip gegeeven van de oorzaaken, die, myns oordeels, de algemeenst heerschende Bygeloovigheden hebben voortgebragt. Dat, in de Wetten van moses, iets van de praal en dwaasheden der Heidenen aan de vooroordeelen der Jooden was toegelaaten, stem ik geredelyk toe; doch laaten zy, die beweeren, dat alle Godsdienst louter Menschlyke Vinding is, reden geeven van het Verschynzel, dat, toen het geheele Menschlyke Geslacht, buiten dat Volk, besmet was met ongerymde en wreede Bygeloovigheden, de Eenheid van god staande gehouden, en elke tak van Bygeloof, aanleidelyk tot Afgodery, tot Wreedheid en Onregtvaardigheid, uitgeslooten werd door den Godsdienst van één enkel Volk, - en wel van een Volk, in veele opzigten, zo ruw en onbeschaafd als de rest des Menschdoms. - Laaten wy reden geeven van een ander Verschynzel, naamlyk, dat een Stelzel van Zedekunde nooit ter grondslage strekte van eenigen Godsdienst van Eenen. - Laaten zy ons onderrigten, door welke poogingen, uit zich zelven, 's Menschen Geest zich kon redden uit dien doolhof van dwaalingen, waar in dezelve zo ligt verviel - dwaalingen, die schandvlekken zyn van eenige der beschaasdste Eeuwen, die eenigen der verlichte Verstanden, in de Jaarboeken des Menschdoms vermeld, aankleefden. |
|