| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.
De natuur van waaren en valschen godsdiest.
afgeschetst in eene redenvoering, over Handel. XIX. 34.
Maar als zy verstonden dat hy een Jood was, wierd 'er eene stemme van allen, roepende omtrent twee uuren lang, Groot is de Diana der Ephezeren.
Door den Eerw. Heere William West.
(Vervolg en Slot van bl. 366.)
Een groot gedeelte der Christen Wereld is niet min van 't pad der waarheid afgeweeken; want de Beelden, die de Roomschen in hunne Kerken ten toon stellen, en aan welke zy Godsdienstige Eerbiedenisse toebrengen, zyn, ten hoogsten genomen, Afbeeldingen van Lichaamen, zints lang in 't stof vergaan, en dus eigenlyk geen weezen in 't geheel hebbende, en niet kunnende hebben, dan door het op nieuw scheppend verniogen van God. En nog dommer, nog ongerymder, indien iets dommer en ongerymder kan weezen, is de Eerbied, welken zy betoonen aan de Overblyfzels der Heiligen, of althans, 't geen zy voorwenden de Overblyfzels te weezen, der geenen, die zy in den rang van Heiligen plaatzen, en het wonderdoend vermogen, 't welk zy veronderstellen in deeze te huisvesten. De opgenoemde stukken met veele andere van gelyken aart, die wy zouden kunnen ophaalen, als het Wywater, de Kruissen, de Bezweeringen, de Ommegangen, en de Bedevaarten zyn in zichzelven zo buitenspoorig, belachlyk en dwaas, dat niets dan de kragt der Gewoonte, en de stem der Menigte, ze draaglyk kan doen voorkomen, of voor veragting beveiligen.
Indien men mogt vraagen, uit welke oorzaaken de voor beelden aan de zyde der Afgoderye, en des Bygeloofs, zo veel menigvuldiger zyn, dan ten voordeele van den zuiveren Godsdienst? of, met andere woorden, hoe het byko- | |
| |
me, dat valschbeid ooit het meerendeel des Menschdoms belas? Valt het zeer natuurlyk op te merken, dat, daar ondeugd en onkunde, die 'er het uitwerkzel van zyn, meer en meer de overhand kreegen, ook de Menschen meer blootgesteld werden aan de kunstenaaryen der zodanigen, die belang hadden in hun te bedriegen en te misleiden: en dit niet alleen; maar zy werden hier door geschikter, om de indrukzel, te ontvangen van een bygeloovigen en valschen Godsdienst, dan van den waaren; vermids de eerste meer met hunne neigingen strookte, hun in hunne ondeugden vleidde, gemaklyker ontslag verleende van zich toe te leggen op waare Deugdzaamheid van Hart en Heiligheid van Wandel, door iets anders in stede te stellen. Terwyl waare Godsdienst rechtstreeks aangekant is tegen alle ondeugd en onreinheid, deeze in het haatlykst en verbodenst licht plaatst, en nooit iets anders voor Deugd aanneemt, - ten erkenden doelwit hebbende, ‘den Mensch volmaakt te doen worden, gelyk zyn Hemelsche Vader volmaakt is.’ Geen wonder, derhalven, dat de Menschen, als zy meer en meer afweeken van de waare beginzelen van Kennis en Deugd, zich ook ligter lieten overhaalen tot het omhelzen van valsche en bygeloovige vertooningen van Godsdienst, en het verwerpen van den waaren en weezenlyken.
Wy mogen hier by nog voegen, ten opzigte van den Volks-Godsdienst, of, gelyk zommigen dien noemen, den Godsdienst van den Staat, hier door verstaande den Godsdienst, welken de Regeerende Magt in eenig Land omhelst, dat deeze altoos bykomende beweegredenen gehad heeft, om de menigte ten voordeele van denzelven over te haalen, dewyl dezelve altoos den weg baande tot tydlyke bevordering en eere, en de zodanigen, die groot en magtig in de Wereld zyn, te onderstutten en te beveiligen; beweegredenen, door alle eeuwen heen, sterk genoeg om het Menschdom aan de zyde dier Vaststellingen te doen overslaan. Want, indien wy in overweeginge neemen hoe weinigen 'er zyn, die toonen hunne eigene Godsdienstige heginzelen door en door te verstaan, en hoe veelen nooit in ernst de verdiensten van eenigen Godsdienst hebben overwoogen; maar zich daar in laaten leiden door den stroom der gewoonte, of geheel onverschillig, omtrent den Godsdienst, zyn, en gevolglyk geschikt om zich te vervoegen by alles wat onder den naam van Godsdienst gaat, en best strookt met hun tydlyk belang, zal het regtmaatig
| |
| |
en natuurlyk gevolg, daar uit voortvloeijende, geen ander weezen, dan dat de Heerschende Godsdienst door de menigte omhelsd en aangekleefd wordt. De Ondervinding staaft dit ten vollen, als zy leert, dat de menigte altoos genegen en gereed geweest is, en met vereenigde stemmen den vastgestelden Godsdienst huns Lands, hoe ongerymd, bygeloovig of afgodisch dezelve ook mogt weezen, te ondersteunen en te verdeedigen. - Doch dit brengt my tot eene andere waarneeming, ontstaande uit de Geschiedenis, welke wy thans ter overweeginge voor ons hebben.
4. ‘Dat, naamlyk, blinde Yver doorgaans de plaats van Rede en Bewys bekleedt.’ - De Epheziers, in stede van te tragten, om den Eerdienst, welken zy haarer Beschermgodinne toebragten, op eene redelyke wyze, te verdeedigen, of de redenen van PAULUS, die beweerd had, ‘dat het geen Goden waren, die met handen gemaakt worden,’ namen zy hun toevlugt tot de laage en onedelmoedige handelwyze, om den blinden yver op te stooken der zodanigen, die beslooten had om de groote Godinne Diana te dienen, schoon zy niet wisten waarom: deezen, gevoegd by een groot aantal belanghebbenden en ongebondenen, verwekten een verbaazend oproer, ten voordeele van 't geen zy op geene andere wyze wisten te onderschraagen. - En waarlyk, wy ondervinden, dat zy, die 't minst met reden te zeggen hebben voor den Godsdienst welken zy belyden, het meeste gewoel en het meeste geraas maaken tot deszelfs verdeediging; en dit uitwerkzel, hoe vreemd het moge schynen, mogen wy zeer natuurlyk verwagten: want, wanneer de Menschen vast verkleefd zyn aan eenige Godsdienstbelydenis, welke zy niet verstaan, en daar in door gewoonte en hebbelykheid bevestigd, als ook door andere zamenloopende leevensomstandigheden, en deeze Godsdienstbelydenis aangetast wordt door zodanige bewyzen, welke zy niet kunnen wederleggen, is het geheel natuurlyk, dat hunne geraaktheid gaande wordt. Immers alle Menschen begeeren de Rede op hunne zyde te hebben; ja zy zelfs, die voorgeeven de Rede te verwerpen en te versmaaden, zullen, egter, allen redelyk vermogen, 't welk zy bezitten, gebruiken om hunne gevoelens en handelingen te verdeedigen; en, wanneer dit mislukt, de toevlugt neemen tot hevig en driftig uitvaaren, 't welk zy tragten te bewimpelen, onder het denkbeeld van yver tot verdeediging van Gods Eer, en deelneeming in Gods zaak; doch die door
| |
| |
't verstandigst gedeelte des Menschdoms altoos is aangezien voor valschen yver. Maar de Menschen moeten ten hoogsten dom en onopmerkzaam weezen op de stem der Rede en van god, om zich te verbeelden, dat eenige weezenlyke of voorgewende yver voor Gods Eer Hem aangenaam of in zyn oog verdeedigbaar zal weezen, als Rede denzelven niet onderschraagt. Want God zelve heeft ons geleerd, door het maakzel onzer natuure zelve, dat hy niets van ons vordert dan een Redelyken Dienst, niets dan het geen ons ten hoogsten voegt toe te brengen aan zulk een Weezen, als Hy is, aangemerkt in de onderscheidene betrekkingen, waar in wy tot Hem staan. Indien wy, derhalven, uit een voorgewenden yver voor Gods Eer, den ruimen teugel slaaken aan ongetemde driften, zo dat wy onze Medemenschen hard vallen, en hun beledigen, mogen wy volzeker vast stellen, dat God zulks van onze handen niet geëischt heeft, en ten eenigen dage ons rekenschap zal afvorderen wegens zulke handelingen.
5. Eene verdere waarneeming, waar toe de Geschiedenis te Ephezen ons opleidt, bestaat hier in. ‘Dat Vervolging een zeer natuurlyk en droevig uitwerkzel is van Bygeloof, en valschen Godsdienst.’ - Wanneer men ooit Vervolging om den Godsdienst aangevangen of voortgezet heeft, ontstond dezelve altoos uit den hier boven beschouwden blinden Yver. De uitwerkzels hier van zich ten toon spreidende, in de verschriklykheden der Vervolginge, doen zich, in de hoogste maate, aanstootelyk en ondraagelyk op voor de Menschlyke Natuure. Het oogmerk des opstands te Ephezen verwekt voorts, buiten twysel, om paulus en diens Medearbeiders als vyanden van het Bygeloof en de Afgodery, waar in de Epheziers zo veel belangs stelden, van kant te helpen; schoon dit oogmerk, door de tusschenkomst der Burgerlyke Overheid, gelukkig verydeld werd. Nogthans zyn 'er veele andere Opstanden ter oorzaake van den Godsdienst aangerigt, zo in vroegeren als in laateren dage, die vergezeld gingen van alle die schriklyke gevolgen, tot welker voortbrenging ze eigenaartig geschikt zyn. De Menschen hebben, of uit eerbied voor verdichte Godheden of uit eene valschen Godsdienstyver, gegrond op verkeerde begrippen van den waaren God, zich tot die hoogte van woede en dolheid laaten vervoeren, dat zy hunne Medemenschen, op de wreedste wyze, vermoordden, dewyl ze met hun in Godsdienstbegrippen niet zamenstemden. Eene dwaasheid, eene onmenschlykheid, welke misschien
| |
| |
geen wedergade heeft in een der gedraagingen des Menschdoms. En nogthans zal uit alles, wat wy reeds gezegd hebben, blyken, dal dit een natuurlyk voortbrengzel is, van Bygeloof of valschen Godsdienst. Want, wanneer iemand denkt, dat de God of de Goden, welken hy eert, genoegen schept in buitenspoorige en onnatuurlyke dienstbetooningen, of dat het hun behaagt, dat hunne vyanden tot schaamte gebragt, en verdelgd worden, kan niets, dan een hooger magt, zodanig iemand te rugge houden, van zulke gewelddaadigheden te pleegen, als hy zynen Goden het welbehaagelykst oordeelt. Dus zien wy, dat Godsdienst, die wel verstaan en recht betragt, allerkragtdaadigst strekt, om de Menschlyke Natuur te verderen en te veredelen, en dezelve tot haare weezenlyke waardigheid en volkomenheid te verheffen - nogtans, wanneer dezelve bedorven, verbasterd, in Bygeloof veraart, het schadelykst verwoestendst beginzel ter wereld wordt - de edelaartigste en beminnelykste neigingen van het Menschlyk Hart vernietigt, en den Mensch hervormt in een weezen, van de hoogst haatlyke wangestalte en boosheid.
Onze gezegende Meester voorzag, dat deeze helsche geest, tegen zyne Leerlingen in 't byzonder, zou woeden, en waarschuwde hun deswegen, ‘De tyd zal komen,’ luidt zyne taale, ‘dat wie u doodt zal meenen, gode eenen dienst te doen;’ dat is, 'er zullen Menschen zyn, wier Godsdienst hun zal aanzetten, om u van 't leeven te berooven: dan hy voegt 'er met alle rede nevens,’ deeze dingen zullen zy doen, om dat zy mynen Vader, noch my, kennen.’ Der Menschen onkunde, of hunne verkeerde bevattingen, van den Allerhoogsten, byzonder zo als hy zich geopenbaard heeft, in het Euangelie van christus jesus, is de groote oorsprong van Bygeloof, Afgodery, blinde yver, en vervolging, met alle de jammeren daar aan vast.
Uit het bygebragte in deeze Redenvoering, trek ik ten gevolge, dat het ons behoort aan te zetten, en bestendig aan te kleeven, aan den waaren geest, en het oogmerk van dien Godsdienst, welken wy belyden - wy hebben gezien, dat Godsdienst gegrond is, op de beginzelen onzer Natuure, en geschikt, om 's Menschen Ziel ten hoogsten toppunte van volmaaktheid op te voeren - dat dezelve, desniettegenstaande, op zulk eene wyze, kan misbruikt worden, en met de daad misbruikt is; dat het Menschdom daar door de grootste nadeelen heeft - en
| |
| |
dat zulks te wege gebragt is, door de kunstenaary, en eerzugtige oogmerken van eenigen, door de traagheid en de blinde vooroordeelen, van anderen. - Deeze dingen moeten, natuurlyk, alle ernstigen en bedagtzaamen met voorzorge en omzigtigheid verzellen, en hun op hunne hoede doen zyn, om, in eene zaak van dat aanbelang, niet misleid te worden. Zy zullen, door het overweegen onzer bygebragte aanmerkingen, zich opgewekt vinden, om scherplettend te weezen op alle aanslagen, tegen hunne Godsdienstige vryheid en onafhangelykheid, en zo veel onderzoeks op hun Godsdienst besteeden, dat dezelve, in daad en waarheid, hun eigen mag heeten, en zy in staat zyn, dien op eenen redelyken voet te verdeedigen. - En daar wy allen belyden, Leerlingen van jesus te zyn, voegt het ons, (wanneer wy ons zo willen gedraagen, dat wy in staat zullen weezen, om, met genoegen, op ons gehouden gedrag te rugge te zien,) den Godsdienst, door hem geleeraard, zorgvuldig en bedaard, voor onszelven te onderzoeken: langs deezen weg, zullen wy ontdekken, dat de waare aart en natuur des Christendoms zodanig is, dat hetzelve de hoogagting en goedkeuring, van elk braaf Mensch, wegdraage - als natuurlyk strekkende, om ons met de diepste en kinderlykste eerbied, omtrent god, met de edelmoedigste en menschlievendste gevoelens, jegens onze Medemenschen, te vervullen, en, in onze eigene gemoederen, dien welgegronden en bestendigen vrede te doen heerschen, welke onverstoorbaar is.
Dat wy, derhalven, de belydenis onzes Geloofs, onwankelbaar, vast houden, ten einde wy de klippen vermyden, waar op anderen gestooten en schipbreuk geleeden hebben - Dat wy onzen hoogsten roem daar in stellen, om ons aangenaam te maaken, in 't oog van god, en, teffens, de Menschen op het blykbaarst overtuigen, dat, daar onze Godsdienst, in geenerlei opzigt, het uitwerkzel is van Menschlyk gezag, of Menschlyken invloed, maar een Godlyk beginzel, onzer harten ingeplant, dezelve ook vergezeld gaat van daar aan beantwoordende uitwerkzelen, in ons gedrag, en ons naar god doet zweemen, op de hoogst mogelyke wyze, als de tegenwoordige onvolmaakte staat onzer bekwaamheden gehengen.
Dat wy, terwyl zommigen met alle kunstenaryen bezig zyn, om stelzels van ontwerpen te smeeden, van Magt en en Overheersching in de Christlyke Kerk, en anderen dwaaslyk hun de behulpzaame hand leenen, op eene vreedzaame
| |
| |
en Christelyke wyze, ons tegen alle zodanige overweldigingen verklaaren, steeds gedagtig aan de woorden van den grooten Grondvester van onzen Godsdienst: ‘Gy zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vry maaken.’ Want de waarheden, door onzen Heere jesus christus geleeraard, zullen, wel begreepen, ons niet alleen vryen van de magt en heerschappy der Zonde; maar ook van de slaaverny des Bygeloofs, en de Dwingelandy dier verwaatenen en trotzen, welken zich gezagvoering in het Koningryk van christus aanmaatigen. Dat haaten wy, die van deeze groote waarheid overtuigd zyn, ons derzelver waardig gedraagen, en, by alle voegelyke gelegenheden, allen gewigt en invloed, dien wy kunnen byzetten, aan het stelzel van het Euangelie, niet alleen, in zo verre het aangekant is, tegen alle ondeugd en boosheid; maar ook in zo verre het strekt, om de misvormingen, den Godsdienst aangedaan, te verbeteren, en denzelven in zyne oorspronglyke schoonheid en luister te herstellen. - God geeve, dat wy deeze dingen, met dien ernst, mogen ter harte neemen, dat wy voor altoos ons aankanten tegen de beginzelen van Kerk- dwinglandy en Bygeloof, en teffens, op de beste en kragtdaadigste wyze, ons voorbereiden, tot onzen toekomenden ingang, in de Zegepraalende Kerk hier boven, waar de Godsdienst zich in haare eigene allervoortreffelykste gedaante zal vertoonen, geheel ontheven, van alle de wanschiklyke en bedervende byvoegzelen, welke hier op aarde denzelven ontluisterden.
|
|