Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 359]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.De natuur van waaren en valschen godsdienst.
| |
[pagina 360]
| |
natuurlyk eenig denkbeeld vormen van een hooger Weezen, of Weezens, door welken deeze zigtbaare Wereld gemaakt is, of door welken de dingen deezer Wereld bestuurd en beschikt worden, aan welken zy verpligt zyn, en van welke zy afhangen, en aan wiens Wil zy onderworpen zyn. - Dit, denk ik, mag met regt opgemaakt worden uit het zamenstemmend bedryf aller Eeuwen: dewyl het niet blykt, dat 'er ooit eenig Volk was, of het nam eenige Godsdienstige gebruiken waar. Men moet, in de daad, erkennen, dat zulk een Eerdienst niet verrigt is door elk Mensch, hoofd voor hoofd, en dat 'er Menschen geweest zyn, die geen eerbiedenis betoonden, voor eenig onzigtbaar Weezen. Van deezen stempel, waren veelen van den Aanhang der Epicuristen, die veronderstelden, dat God, of de Goden (want zy stelden 'er veele) geheel geen agt sloegen op de menschlyke zaaken, en gevolglyk geenerlei Eerdienst van de Inwoonderen deezer Wereld verwagtten. Dan, dewyl 'er mogelyk niets zo algemeen is onder de Menschen, dat het geene uitzondering lydt, is eene zo sterke algemeenheid, in het tegenwoordige geval, in geenen deele noodig; de bygebragte aanmerking wordt genoegzaam gestaafd, door het algemeen bedryf aller Eeuwen, en aller Volken. Myn denkbeeld is, dat een zo algemeen gebruik als dat der Godsdienstige Eerbiedenisse geweest is, eene sterk vermoedelyke baarblyklykheid oplevert voor die Godsdienstige gevoelens, welke ik beweerde den Mensch natuurlyk eigen te weezen. - Laaten wy, te voller stavinge van 't zelve, opmerken de inwendige gesteldheid van 's Menschen Ziele. - Wy vinden ons zelven, onder anderen, begaafd met het Vermogen van te kunnen redenkavelen, en een beginzel van Dankbaarheid. Door het eerste ontdekken wy, in de Wereld, rondsom ons, de uitwerkzelen van Wysheid en Goedheid, en leiden daar uit, met allen regt, af, het bestaan van een verstandige, wyslyk beschikkende, en goede Oorzaak: door het laatste voelen wy ons onder de sterkste verpligtingen aan dat Weezen, 't geen wy ontdekt hebben uit zyne Werken; en eene gereedheid om een betaamelyk gevoel van deeze ouze verpligtingen aan 't zelve uit te drukken, op eene wyze, welke ons voorkomt, met zynen wil zamen te stemmen. - Uit deeze beschouwing van 's Menschen Ziele blykt, dat ik, (zonder eenigzins agt te slaan op de bedryven des Menschdoms,) met rede beweerd heb, dat de Mensch natuurlyk | |
[pagina 361]
| |
geneigd is tot Godsdienstige Gevoelens, of, met andere woorden, dat de Menschen, door de gesteldheid hunner Zielen, natuurlyk geschikt zyn, om de indrukzels van een Godlyk Weezen te ontvangen, en vervuld te worden met een diepgaand gevoel hunner verpligtingen aan 't zelve. Met zo veel gronds mag van god den Almagtigen gezegd worden, dat hy zich van zyn Weezen en Gunstbetooningen ‘niet onbetuigd gelaaten heeft aan eenige zyner Schepzelen,’ alle Menschen bedeeld hebbende met de vermogens ‘om Hem te vinden,’ en met beginzelen, welke hun geschikt maaken, om met rechtmaatige aandoeningen jegens Hem vervuld te zyn. 2. Ten anderen merk ik op, ‘dat der Menschen Natuurlyke Begrippen van god, en hunne Neigingen te Hemwaards, grootlyks verbasterd en bedorven zyn, door de kunstenaryen van listige en snoode Menschen.’ - Dit voorstel behelst een onderwerp, 't geen, ten vollen behandeld, het zwaarste Boekdeel zou vullen, ons geduld verveelen in 't ophaalen, en u verveelen in het aanhooren: naardemaal de Godsdienst, op verschillende tyden en plaatzen, zich in eene ontelbaare verscheidenheid van gedaanten vertoond heeft. - Zelfs die, welken de oude Jooden handhaafden, schoon van Godlyken oorsprong en beschikking, veranderde nogthans, in het voorkomen, naar de overhand hebbende Secten of Partyschappen, en werd menigmaal bedorven door de inmengzelen der omliggende Afgodische Volken; met veel meer reden mogen wy, derhalven, veronderstellen, dat de Godsdienst bedorven geweest is onder de Heidenen zelve, die geen uitwendigen regel hadden om dit stuk te volgen. Diensvolgens vinden wy onder hun de grootste verkeeringen en misvormingen van de oorspronglyke gevoelens, welke de Menschen van god vormen. Inzonderheid mogen wy onze aandagt vestigen op het getal en de verscheidenheid der Godheden, aan welken zy hunnen Eerdienst beweezen; want, gelyk aan den eenen kant derzelver Menigte groot was, zo waren, aan den anderen kant, de Characters zeer verschillend en tegen elkander overgesteld, en veele zeer snood en ondeugend. Onder der Heidenen Goden en Godinnen, treffen wy voorbeelden en beschermers aan, van dronkenschap, van diesstal, van overspel, van moord, van de onnatuurlykste en aanstootlykste wreedheid: in gevolge, waarvan de Godsdienst, die alles, wat deugdzaam en beminnelyk, en den Menschen nuttig, is, moet | |
[pagina 362]
| |
onderstutten en aanmoedigen, tot bevordering van ondeugd strekte, en de schoonschynendste redenen van verschooning en regtvaardiging daar van opleverde. Dan, misschien, zal men zeggen, eeus toegestaan zynde, dat de Godsdienst, in de Heidensche Wereld, op het schaamteloosste bedorven en mishandeld is, waarom moet dit alles toegeschreeven worden aan de Kunstenaryen van listige en snoode Menschen? Mogen wy niet veronderstellen, dat de Menschen uit zich zelven, door onagtzaamheid en luiheid, of eenige andere inwendige oorzaak, tot veele gevaarlyke misslagen in den Godsdienst vervielen, en 'er in bevestigd wierden door hunne eigene ondeugende en bedorvene geaartheden? - Hier op dient ten antwoord, dat toegestaan zynde, dat de onagtzaamheid en traagheid der Menschen, ten opzigte van Godsdienstige onderwerpen, de Menschen blootgesteld heeft, om zeer ligt bedroogen en misleid te worden, zulks, myns oordeels, op zich zelven alleen geen rede zal geeven voor de misvormingen van den Godsdienst in 't algemeen, veel min voor de verfoeilyke Afgodery en het Veelgodendom der Heidensche Wereld. Welk eene strekking, by voorbeeld, heeft de traagheid tot het uitvinden van nieuwe voorwerpen van Eerdienste, en tot het telloos vermenigvuldigen der Godheden? Deeze schynen veeleer het uitwerkzel eener werkzaame en weelderige verbeeldingskragt, en toegesteld met al het vernuft en de afgeregtheid van oplettende en werkzaame gemoederen, om te gemaklyker en ligter de ligtgeloovige en niet denkende menigte te misleiden. En dat dit, met de daad, het geval was, leert ons de oude Geschiedenis op 't overtuigendst, en het wordt door de ondervinding onzer eigene dagen bevestigd. Uit beide blykt het, dat zy, die het opzigt over den Godsdienst hadden, denzelven schikten naar hunne eigene geaartheid, grilligheden of belangen: en dat zy veel kunstenaryen gebruikten in het opmaaken hunner Godsdienstbegrippen, en de gedaanten van Godsdienstoefening, om ze onder het volk opgang te doen krygen. Dus strekte de vermenigvuldiging der voorwerpen van Godsdienstig Eerbetoon, door het verzinnen eener menigte van Goden, tot vermeerdering der Offeranden en Gaven, aan dezelve toegebragt; 't geen kunstig; bestemd schynt, ten voordede der geenen, die het bestuur hadden in zaaken van den Godsdienst. Zo vinden wy, dat de Tempeltjes voor Diana, (dat zyn Kapelletjes met het bedd dier Godinne) in | |
[pagina 363]
| |
groote agting waren by de Epheziers, en dat demetrius een Zilversmid, met de handwerkers van dergelyke dingen, waarschynlyk zamenspannende met de Leidslieden in den Godsdienst, deeze hoogagting onder het volk wilden gaande houden, om hun gewin. - Het blykt ook, dat de Heidensche Priesters, om het gros des volks te beter aan hunne belangen te snoeren, voorgaven Aanblaazingen te hebben, Voorzeggingen en Wonderwerken te doen, en schreeven ten voordeele van 't Bygeloof en de Afgodery, welke zy poogden voort te planten en te vestigen. 't Is geenzins te verwonderen, dat zulke misbruiken plaats greepen onder valsche Godsdiensten, (of de zodanige die van louter menschlyke vinding waren) als wy ontdekten, dat dezelfde, of nog erger, ingesloopen zyn in dien Godsdienst, welken wy, op de beste gronden van baarblyklykheid, voor van Hemelschen Oorsprong houden. De Christlyke Godsdienst, schoon de zuiverste en eenvoudigste in de oorspronglyke gedaante of instelling, is, door de Priesterschap der Roomsche Kerke, in duizend vreemde vormen vol verborgenheden gegooten, om de dwaasheid der menigte te doen aangroeijen, en de eer en de voordeelen van eenige weinigen te vermeerderen. - Wilde ik hier treeden tot het ophaalen van de misvormingen, onzen Godsdienst aangedaan door listige, baatzoekende, en snoode Lieden, ik zou de paalen eener Redenvoeringe zeer verre te buiten stappen. Ter loops zal ik alleen melden, dat de Wonderwerken, die onze Heer wyslyk, deedt by de oorspronglyke invoering des Christendoms, en die, om geen min wyze redenen ophielden met den dood zyner Apostelen, op de onbeschaamdste wyze voorgegeeven worden tot deezen dag toe in de Christlyke Kerke te volduuren. Het vertoon van Wonderwerken heeft men doen dienen tot het onderstutten van de grootste en godloosste verkeeringen van den Christlyken Godsdienst, als den Eerdienst der Heiligen en Beelden, en veele andere ongeryinde Leerstellingen en Plegtigheden der Paapery. Wy mogen ook opmerken, dat zy 's Heeren Avondmaal, enkel geschikt tot een Gedenkfeest, veranderd hebben in eene Zoenofferande voor de zonden der leevenden en dooden; en dat de Priester, die verondersteld wordt begaafd te zyn met een buitengewoon en wonderdoend vermogen, door het uitspreeken van eenige woorden, voorgeeft het Brood en den Wyn te veranderen in het Lichaam en Bloed van | |
[pagina 364]
| |
christus. - Dan het grootste wonder in dit geval is, dat het gros des volks zich laat overhaalen om te gelooven dat zulk een Wonder hier plaats heeft, louter op 't gezag der Priesters, schoon het aanloopt tegen alle hunne zinnen. Waarlyk, als wy ondervinden, dat het volk zich zo ligt laat beleezen om zulk eene allergedrogtlykste ongerymdheid te verzwelgen, kunnen wy ons niet zeer verwonderen dat het geloof slaat aan de voorgewende hedendaagsche Wonderwerken. De tyd ontbreekt my om te geeaagen van de oneindige verscheidenheid van bedriegeryen, en bygeloovigheden, allengskens door de Kerk van Rome ten Godsdienst ingevoerd, en van alle derzelver ongerymde en tegenstrydige Leerstellingen, in de meeste van welken, door een onpartydig en nauwkeurig Waarneemer, de duidelykste kenmerken van misleiding en bedrog kunnen ontdekt worden, - ja even gemaklyk ontdekt worden als by de Heidensche Priesterschap in ouden tyde, die de kunst bezaten om het volk te brengen tot den Eerdienst ‘aan Hout en Steen, aan Viervoetige en Kruipende Dieren.’ - Verbaazende Godloosheid! dat zy, die gezegend zyn met kennisse boven het gros des Menschdoms, hunne verstandsvermogens besteeden op eene zo laage en onwaardige wyze, dat zy, in stede van het verstand van anderen te verbeteren en te versterken, 't zelve bederven en misleiden! Dat zy, in plaats van de zuiverste en beste aandoeningen van het Menschlyk Harte, tot derzelver waare voorwerp te leiden, tot de Bron van alle Volmaaktheid en Geluk, deeze tragten af te wenden tot de onvoegelykste en onwaardigste voorwerpen, door het wysste en beste van alle Weezens te vermenigvuldigen en verkeerd voor te stellen! Dat zy zo verre het Beeld gods in zich zelven misvormen en verwoesten, dat zy in staat zyn om het in anderen uit te delgen, en gebruik te maaken van het ontzaglykst en heiligst gezag, zelfs dat van den eeuwigleevenden god, tot het voorstaan van dingen, rechtstreeks tegen dat gezag aanloopende, en strekkende om allen goeden en heilzaamen invloed daar van onder het Menschdom te vernietigen. Dit, zeg ik, is eene verbaazende Godloosheid! als in zich sluitende eene tastbaare zamenspanning tegen de Eer van god, tegen de zuiverheid van den Godsdienst, tegen de belangen en vryheden des Menschdoms, - en dit alles tot de wereldlyke eer en het tydlyk belang te bevorderen van zodanige, Persoonen als van allen de onwraar- | |
[pagina 365]
| |
digsten zyn om den aardbodem te betreeden, - daar zy aan gode de grootste verpligtingen hebben, uit hoofde van de voordeelen, welke zy genieten, en teffens daarvan het onwaardigst en ondankbaarst gebruik maaken. Maar, gelyk wy met regt verbaasd staan over de Godloosheid en Snoodheid der zodanigen, die de voornaamste bewerkers zyn van het bederf der gemoederen, zo van Heidenen als van Christenen, ten opzigte van den Godsdienst, zo hebben wy ook reden om ons te verwonderen over de domheid en agtloosheid des Menschdoms, in toe te laaten, dat men hun zo groflyk bedraog, dat zy zo weinig luisterden na de stem der Rede, de edelste gaave van god! dat zy, die het voordeel der Euangelieleere hadden, geschikt om onze Rede by te staan, te versterken, zo gereed hun voorregt, om voor zich zelven naar den regel dier Leere te oordeelen, hebben opgegeeven! 't Is waar, Mannen van groote bekwaamheden, en veel gezags in de Christlyke Kerke, hebben de goede Gemeente poogen diets te maaken, dat zy geen regt bezitten om voor zich zelven te oordeelen, dat zy voorzigtigheids en pligtshalven zich moeten onderwerpen aan het ordeel der Kerke, dat is, aan de zodanigen, die willen, dat de Menschen hun als Bestuurders van dezelve aanzien. - Doch de duidelyke strekking van deeze Leere, en het baarblyklyk oogmerk der zodanigen, die dezelve aanpryzen, zou iemand doen denken, dat alle bedagtzaamen zou aanzetten, om dat Kerkgezag met versmaading en afschuw te bejegenen, en over te haalen, ‘om te staan in de Vryheid met welke christus hun vry gemaakt heeft,’ - en moet het, te hunner onsterslyke eere, vermeld worden, dat 'er, bykans in elke Kerkeeuwe, zommigen zyn opgestaan, die zich op het voordeeligst onderscheidden in de verdeediging deezer zaake, schoon zy, helaas! maar al te dikwyls voor den digten drom der hun overschreeuwende menigte moesten wyken, of tot slachtoffers strekken van Hiesterlyke woede. - Dit brengt my om voorts op te merken. 5. ‘Dat de grootste ongerymdheden en onbestaanbaarheden, ten Godsdienst ingevoerd, doorgaans onderschraagd zyn door de stemme der menigte.’ - Wy hebben 'er blyk van, in 't geen te Ephezen gebeurde. Want, toen alexander ter verdeediging wilde voortreeden, riepen zy allen met ééne stem: ‘Groot is de | |
[pagina 366]
| |
Diana der Ephezeren!’Ga naar voetnoot(*) En dewyl de stem der menigte tegen hem was, moest hy binnen houden, 't geen hy te zeggen had, en geheel zwygen. Gaat men na, waar over de menigte zich zo zeer bekommerde, en wat dezelve zo luidrugtig verdeedigde, het blykt, dat het niets anders was dan een stom Afgods Beeld, zonder gevoel of beweeging, 't geen zy veronderstelden de Afbeelding te zyn van de Godinne Diana, schoon die Godin zelve nergens bestond, dan in de verbeelding baarer Aanbidderen: derwyze, dat zy hunne eige verbeeldingen vergoodden, en dan Afbeeldingen vervaardigden van 't geen eigenlyk niet bestond. Dus werd de Heidensche Wereld bedroogen door ydele schaduwen, en niets beduidende vertooningen, in een stuk van 't hoogste aanbelang voor haar geluk. (Het Vervolg by de eerste gelegenheid.) |
|