Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 267]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.Proeve over de misanthropy, of het menschen haaten.(In Naavolging van percival stockdaleGa naar voetnoot(*)).
'Er zyn twee soorten van Misanthropy, de een staat ons 'te schuwen als eene Verleidster tot de haatlykste en gevaarlykste dwaalingen; als de Vyandin van de waardigheid onzer Menschlyke Natuure, en de Verstoorster van ons geluk. Op de andere behooren wy ons met alle naarstigheid uit te leggen, en ons voorzigtig gedrag op het tooneel der wereld zal, (wat anderen des ook mogen oordeelen) het gevolg weezen van onze vlytige en onbevooroordeelde naspeuringen. Deeze Misanthropy zal ons bedaard en helder van geest doen blyven te midden van alle de onrusten, die ons omringen: ons eene volkomene wapenrusting verschaffen tegen de zelfzoekendheid, boosheid, en wreedheid des Menschdoms; wy zullen niet van streek geholpen worden: dewyl wy ons voor te leurstellingen hoeden; zy zal ons agting, weltevredenheid en genoegen bezorgen; en (hoe wonderspreukig het ook moge klinken) strekken om ons goede Christenen te doen worden; onze harten vervullen met de vuurigste en uitgebreidste Menschliefde, en ons gedrag vercieren met algemeene en werkdaadige Goedwilligheid. Hoe schreeuwt, dunkt my, een Bedilal, hoe kan deeze waarlyk wysgeerige Zielsgesteltenisse; hoe kunnen deeze waarlyk gezellige en edele Deugden uit Misanthropy voortspruiten? - Deeze tegenwerping, hoop ik, zal alleen dienen om eene goede schikking aan myne Proeve te geeven: want zy brengt my tot het verklaaren van de eigenlyke betekenis deezes woords. Het woord Misanthropy | |
[pagina 268]
| |
beduidt in den natuurlyken en eenvoudigen zin ongetwyfeld Menschen haaten. Maar een woord heeft in den eersten of gewoonen zin, of waaner het overnoomen is in eene vreemde of laatere taale, dikwyls zeer verschillende betekenissen. Het woord Misanthropy strekt ten bewyze van de waarheid deezer aanmerkinge. - Daar is een ongelukkig Misanthrope, die door eene natuurlyk mildzugtige gesteltenis, of door eene lange aaneenschakeling van ongelukken en mishandelingen, welke zyne ziel verbitterd hebben, op de Menschlyke Natuur aanvalt en schempt met een kinderagtige woede, die ongevoelig is voor den luister en schonnheid van groote en goede Characters, en voorbaarig, of liever zotlyk, het geheele Menschlyke geslacht beschryft als schriklyke gedrogten; noodwendig zichzelven vervangende in dit groot en vervaarlyk aantal monsters. - Daar is een Misanthrope, die zich zo scherp en streng betoont in zyne waarneemingen, als edelmoedig en minzaam in zyn gedrag. Hy kan niet nalaaten zich verzekerd te houden, dat de meerdeiheid des Menschdoms onder de droeve heerschappy der Ondeugd staat. Maar ten zelfden tyde dat hy wel onderrigt is van de schroomlyke indragten, door 't geweld der Driften op de Menschlyke Natuur gemaakt, en van de jammeren hier uit in ons Zedelyk bestaan voortkomende, laat hy niet na waar te neemen, welk eene verwoesting zy in zyn eigen gemoed aanrigten. Hoe zeer cok verzekerd, dat hy zommige Deugden bezitte, is hy tessens bewust, dat een edele uitsteekendheid in Deugd het orwaardeerlyk voorregt is van slegts weinigen: en dat hy de gemeene maate, om Menschlyke waarde by af te meeten, van zich zelven kan ontleenen. Hoe volyverig hy dan ook moge weezen, hoe veel middelen hy in 't werk moge stellen, om ons misbruik van magt, onze inwilliging van zinnelyken lust, onze vergetelheid van ontvange weldaaden, en andere zedelyke ongeregeldheden, welke wy Menschen dagelyks pleegen, tegen te gaan en te hervormen, hy doet het met een edele vuurigheid, niet met bitterheid: want, wanneer eene al te heevige verontwaardiging in zyne ziel daar tegen opkomt, gaat hy dezelve te keer door de bewustheid, dat hy zelve menigmaal neiging tot deeze Ondengden gevoelt, door te bedenken, dat hy zelve daar van niet geheel vry was. In deezer voege wordt het beginzel van Zelsliefde hervormd, en het breidt zich uit tot medelyden met den Naasten, en algemeene goedwilligheid. | |
[pagina 269]
| |
Terwyl de Geschiedenis des Menschdoms, in zyne eigene nauwkeurige waarneemingen, deeds zyne Misanthropy versterken, en overtuigen, dat de Menschen, over 't algemeen gesprooken, boos zyn, boezemt diezelfde beschouwing van de werkzaamheden der Menschen kinderen, en der voorwerpen, welke hem omringen, eene beminnenswaardige verdraagzaamheid in, ten opzigte van zyne Natuur-genooten. Hy weet, dat dierlyke Driften en Verbeeldingskragt, zo wel als Rede, gedeelten onzer gesteltenisse uitmaaken, en dat de eerstgemelde een sterker werkend vermogen op ons oefenen, dan de laatste: hy weet, dat zulks in 't byzonder het geval zal weezen, in eene Eeuw, die de Verleiders der Ondeugd kroont; in eene Eeuw, die alle behulpzels der weelde te baat neemt om de zinnen te begogelen; en niets verzuimt om alle kunsten te doen medewerken tot het betoveren der ligt onstooken Verbeeldingskragt. Doordrongen met het denkbeeld van de zwakheid van het Menschlyk hart, van deeze sterkwerkende verzoekingen ten kwaade, en van de jammeren, die meest altoos, zelf hier op deeze wereld, de noodwendige en bestendige gezellinnen zyn der Ondeugd, voelt hy alle betweeging van geweldigen en werkdaadigen Menschenhaat in zyn boezem sterven. Hy heeft geen de minste neiging, ontstaande uit persoonlyke geraaktheid, om eenige straffe aan te doen, aan deeze elendige en kortleevende overtreeders van de wetten der Deugd, en berokkeners van hun eigen ongeluk. In tegendeel, hy neigt sterk over, om hunne rampen door zyne goede diensten te verzagten, in zo verre hy dit konne verrigten, zonder de goede orde te verstooren, en het welzyn der Maatschappye te bederven. Hy bewondert, aanbidt, en volgt de goedertierene en billyke handelwyze van den Vader des Heelals, ‘die zyne Zonne doet opgaan over Boozen en Goeden, die doet zegenen over Regtvaardigen en Onregtvaardigen.’ Maar, terwyl hy deeze bespiegelingen voortzet, ontstaan 'er eenige vertroostende, eenige aangenaame, eenige edele denkbeelden in zynen geest, bekwaam om zyn denkbeeld van dit harde lot der Stervelingen te verzagten. Hy merkt op, met een wysgeerig genoegen, met een edelaartige schoon zedige zegepraal, dat de Mensch, door zyn uitsteekend vermogen der Rede, gevormd is naar den beelde van zynen Maaker; dat aan zyn verzuim of misbruik van dit zedelyk Vermogen, alle zyne afwykingen van Zedelyke | |
[pagina 270]
| |
Regtheid moeten worden toegeschreeven, en gevolglyk alle zyne elenden: want, voor zo verre waardigheid van Character den Mensch voegt; vonr zo verre Zedelykheid van gedrag een gedeelte van de beschryving eens Menschen uitmaakt, heeft de Hemel hem het vermogen. der Vryheid geschonken. Hy wordt niet werktuiglyk bewoogen; hy kiest het goede, het schoone, niet met eene Engelagtige gemaklykheid van keuze: de Mensch, dat middelslachtig weezen, is verordend, om met moeite tot volmaaktheid en zelfgenot te komen; - verordend, om, tot het verkrygen van Deugd, tot het doen van Algemeen Goed, veele zwaarigheden, gevaaren en tegenkantingen te overwinnen. - Onze zelfdenkende Wysgeer, wiens gevoelens en oordeelvellingen een gelukkig mengzel zyn van goedertierenheid en strengheid, die het stelzel des Menschlyken gedrags, met een nauwkeurig en onpartydig oog, gadeslaat, beschouwt, tot zyne vertroosting en voldoening, dit agtenswaardig gedeelte onzer gesteltenisse, de voortreflykheid van den Mensch. Hy neemt desgelyks in opmerking, dat zelfs zeer slegte Characters eenige beminnelyke en edele hoedanigheden bezitten; dat wy, in alle beschaafde Maatschappyen, onder de volstrekte noodzaaklykheid zyn, om, 't zy met voordagt of onbedagt, door onze dwaasheden, door onze driften, door onze ondeugden, tot byzonder en algemeen heil mede te werkenGa naar voetnoot(*); dat, ondanks al onze traagheid, al onze verslinding, al onze boosheid, al onze verharding, de gemakken en voordeelen deezes leevens veelvuldig zyn, en dat wyduitgestrekt goed voor het Menschlyk geslacht in de wereld verspreid is door de vaderlyke, algenoegzaame en verbaazende hand der Voorzienïgheid, schoon in die wereld, zuivere en werkdaadige Menschliefde, een van de zeldzaamste verschynzels is. | |
[pagina 271]
| |
Onze verstandige Waarneemer merkt wyders op, dat, volgens het getal zyner eigene uitgekoozene kennissen, in de wereld veele waardige Menschen moeten gevonden worden, - veelen, met betrekking tot het getal zelve, schoon weinigen met 't onnoembaar getal van snooden. Hy overweegt het onvervreemdbaar en onuitspreekelyk heil, voortspruitende uit een goed en edeknoedig gedrag; hy smaakt by herhaaling het zoet, dikwyls genooten uit de verkeering met Menschen, hem gelyk in aart. Hy bredt zyne verwagtigen uit, verder dan dit zigtbaar tooneel, en dringt door tot dien gezegenden staat, waar in de Goeden zo gelukkig zullen weezen, als het de Almagt mogelyk is dezelve te maaken, waar allen natuurlyk en zedelyk kwaad voor eeuwig zal vernietigd zyn, waar alies, wat hier verkeerd is, regt zal weezen, waar wy nimmer aswyken, maar steeds voorwaards gaan, toeneemende in vermogens, vorderende. in geluk. - Deeze voorwerpen bepeinzende, bezielt hem een hemelsche yvergloed. Hy dankt zynen Schepper met eerbiedige achting en diepen ernst, zelfs voor heet bestaan in dit Ondermaansche, en dat hy hem gesteld heeft in den rang der weezens, die vermnak scheppen in Deugd, en door bespiegeling de Onsterslykheid vervroegen. Wy zien als nog maar een gedeelte van het ontzaglyk en verbaazend Stelzel der nooit dwaalende en volmaakte regtvaardigheid der Godlyke Huishouding. De hoogte daar van is voor het sterflyk oog verborgen, door digte wolken; doch, in 't geen wy 'er van zien kunnen, hebben wy de sterkste merktekens, dat het grootste en beste Weezen 't zelve, op eene zyns waardige wyze, zal voltrekken. De rechtschaapen Wysgeer, wiens zielsbetragtingen ik tins verre heb zoeken te ontleden, ontdekt de sterke en uitgebreide overheersching der Ondeugd, hy ziet 'er alle jammerlyke uitwerkzels van; hy weet, dat verre het grootste gedeelte des Menschdoms boos en snood is. In gevolge hier van, moet hy, hunne heerschende hoedanigheden haatende, ook in zo verre van hun eenen afkeer hebben, en ongetwyfeld in de bespiegeling een Misanthrope weezen: doch het is, uit de verdere eigenschappen aan hem toegeschreeven, blykbaar, dat Medelyden, veel eer dan Ge raaktheid, zyne Misanthropery vergezelt; dat hy geen ge weldigen en vyandlyken haat tegen het Menschdom in zyn boezem koestert. Hy haat hun in geen geweldiger zin, dan dit woord heeft, wanneer ik zeg, ik haat luitenspel; ik haat een donker vertrek: ik haat een vlak en essen land. | |
[pagina 272]
| |
Die doolende Goedwilligheid, welke de meening der Heilige Schrift verkeerel opvat, en niet ongunstig van het Menschdom wil denken, is eene beminnenswaardige en bekoorelyke zwakheid; en ik wensch dezelve niet alleen met' zagtheid, maar met agting en ontzag, te bejegenen. Nogthans moet ik de vryheid verzoeken, om aan te merken, dat, voor zo verre ik de gesteltenissen en werkzaamheden der Menschen nagegaan heb, de ligtgeloovige goede Man, die deeze niet onderscheidende Menschliefde volgt, altoos meer van streek gebragt en verbitterd wordt by het ontvangen van beledigingen, dan de Misanthrope door my beschreeven, en in wiens voetstappen te drukken, ik myne eer stel. De Natuur, wat men zich ook ruoge wysmaaken, komt altoos boven. De algemeen Menschlievende Man staat versteld, en wordt gramstoorig, als hy den schurk ontdekt in eenen, dien hy, te ligt vertrouwende, voor een eerlyk Man gehouden hadt; een hooggaande verontwaardiging vervult hem op de trouwloosheid van een vermeend Vriend: dewyl hy zyne ziel niet gewapend hadt tegen de ontdekking van 't bedrog; en voorheen zich zelven bedroogen hadt. Maar de door ondervinding geleerde Misanthrope kan uit geen onverwagten hock een slag ontvangen. Hy is overtuigd, dat geweldige, baatzockende, en stordige, Driften het Menschdom beheerschen, dat zy dagelyks de heiligste banden van gemeenzaamheid, vriendschap, en verpligting, aan stukken scheuren. Hier door is hy voorbereid, om de onverdiendste mishandelingen te ontvangen; met spyt en verdriet zeker; doch een spyt en verdriet, die eer mogen aangemerkt worden als een tol voor de zaak des Menschdoms in 't algemeen, dan voor zyn eigen byzonder leed; en wordt dit alles onmiddelyk verzagt, door de overdenkingen, waar aan hy zich gewend heeft, en hem by duizend gelegenheden te passe komen. ‘Verwagt niet te veel van het Menschdom,’ zegt helvetius, ‘en gy znlt niet te leur gesteld worden, noch onvoorzigtig handelen.’ Ik kan dit zeggen bekragtigen door het getuigenis van iemand, meer dan helvetius, van een Man, die, by eene uitgebreide Geleerdheid en een verheeven vernuft, den regten geest des Christendoms heeft, Deeze Schryver hadt, voor een groot gedeelte zyns leevens, zeer veele zwaarigheden ontmoet, en was geheel niet naar evenredigheid zyner verdiensten beloond, tot hy, in 't einde, eene jaarwedde ontving, hem toegelegd door beschroomde en Staatkunde, geenzins uit zuivere edelmoedig, | |
[pagina 273]
| |
heid. Op zekeren dag, beklaagde ik hem dwaaslyk, wanneer ik sprak over de vergetelheid, waar in opregtheid en verdiensten moesten omzwerven, daar dubbelhartigheid en onkunde het vette der aarde hadden. ‘Ik bid u,’ was zyn antwoord, ‘als een Vriend, dat, indien gy ten oogmerk hebt, uwen leevensweg ongestoord en gemaklyk te bewandelen, gy u moet wagten, om eene al te groote hoop te stellen op de billykheid des Menschdoms. Wat my betreft, ik word door niemand anders dan door my zelven bedroogen.’ Helvetius schildert in zyn Werk, 't welk zyn roem en schande tessens is, het Menschdom over 't algemeen met de slegtste kleuren; hy berigt ons, dat wy de zwakken, de behoeftigen, veragten en verdrukken, maar magtige en schitterende Schurken bewonderen en vergoden; dat wy ons moeten toerusten, om de schigten van laster en vervolging, met wrauk vergiftigd, te verduuren, naar maate wy meer in Verstand en Deugd uitmunten; dat wy onredelyk wreed genoeg zyn, om van de elendigen te vorderen, dat zy zich door volmaaktheid van gedrag aanpryzen, eer wy him gevegtigd keuren om geholpen te worden; dat het menschlyk hart, op 't gezigt van verre gaanden jammer, geheel verkeerd en ongevoelig als een steen wordt. Men zegt, nogthans van hem, dat hy, ondanks zyne veelvuldige ongunstige aftekeningen der Menschlyke Natuure, gezellig, vrolyk, menschlievend, en goeddaadig was. Wilde ik den Leezer voor oogen stellen, alle de schrikbaarende afschilderingen der Menschen, door het stout en treffend penseel van de rochefoucault, ik zou zyn werk moeten afschryven. - Fontunelle bereikte eenen honderdjaarigen ouderdom, geagt, bewonderd, bemind door Frankryk, door geheel Europa. Zyne kennis was groot en uitgebreid, zyne bekwaamheden waren schitterend, zyne Zeden beminnelyk; hy wist, welke kwaade hoedanigheden in het menschlyk hart schoolen: en hierom liet hy zich nooit in tot eenig geschil; hy was geen Vyand, maar een Vriend, des Menschdoms: op het hevig en bitter uitvaaren van een Misanthrope, hoedanig wy in 't eerste lid deezer Proeve beschreeven, antwoordde hy bedaardlyk, ‘Ondeugd maakt een schakel uit in het Zamenstel des Heelals!’ Ik sluit myne aanmerkingen met de les van den schranderen la bruyere. ‘Laaten wy niet uitvaaren tegen | |
[pagina 274]
| |
het Menschdom, als wy deszelfs hardheid, ondankbaarheid en onregtvaardigheid zien, als ons hunne zelfzoekendheid en versmaading van anderen in 't oog loopt. Zy zyn zodanig gemaakt, die is hunne natuur. Wy zouden, met even veel regts, ons moeilyk kunnen maaken, over het vallen van een steen, of dat de vlam des vuurs opwaards klimt.’Ga naar voetnoot(*) |
|