Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNatuurlyke historie van den water-merel.(Volgens den Heer de buffon.) De Water Merel, bekend onder den Latynsche naamen van Merula Aquatica, Cornix Aquatica, & Turdus Aquaticus, wordt by de Italiaanen Lerlichirollo en Folun d'Aqua geheeten, by de Duitschers Bach Amsel, en Wasser-Amsel. by de Zwitzers Wasser-trosle, by de Franschen Merll d'Eau, by de Engelschen Water-ouzel, by de Zweeden Warn Staze. Schoon deeze Vogel den naam van Water-Merel draagt, is hy geen Merel; maar een Water-Vogel, die de Meeren en Beeken der hooge Bergen bewoont, gelyk de Merels de Boschen en Valeien: deeze Vogel gelykt ook na de Merels in gestalte, alleen is dezelve wat gedrongener, en door de bykans zwarte kleur zyner Pluimadie; ook heeft hy de witte borst, nan eenige soorten van Merelen eigen; doch hy is zo stilzwygend, als de Merel snapag- | |
[pagina 223]
| |
tig; ook heeft hy die leevende en bruske beweegingen niet, neemt geene van diens houdinge aan, loopt niet huppelend en springend; maar wandelt langzaam, met asgepaste schreden, aan den kant der Fonteinen en Beeken, welke hy nimmer verlaat. By voorkeuze onthoudt hy zich aan leevend en stroomend Water, 't welk met geweld voortchiet, welker bedding doorsneeden is met Steenen en Rotsbrokken. Veeltyds ontmoet men de Water-Merels naby Watervallen, en byzonder by heldere Wateren, die over een Zandgrond loopen. ‘De Water-Merel,’ schryft Dr. hermann uit Straatsburg, aan den Heer de montbeillard, ‘heeft een zeer wyde opening van den Bek, zyn Vederen hebben de vettigheid van Endvogelen, 't welke hem dient om te gemaklyker onder het Water te kunnen gaan, waarhy wandelt op de Water Insecten aazende: hy maakt zyn nest van mos, op den grond, digt by 't Water, verwelfd van boven als een Oven; het getal der Eijeren is vier.’ Zyne byzondere eigenschap, om in 't Water te gaan, staat ons wat nader te ovenweegen: de Water-Vogols, met gevliesde pooten, zwemmen op het Water, of dompelen zich in 't zelve; de Strandvogelen, op hooge kaale pooten loopende. gaan 'er zo verre in, dat het Water hun lyf raake: de Water-Merel gaat 'er geheel in wandelen, en volgt onder het Water den loop des gronds waarop by treedt: hy begeest zich allengskens dieper in het Water, welhanst is hy 'er tot den hals toe in, en vervolgens tot over den kop, dien hy niet meer overeinde houdt, dan of hy in de lugt ware; by vaart voort met onder het Water te wandelen, daalt tot de diepte, en loopt 'er als op den droogen oever. Aan den Heer hebert zyn wy allereerst de kundigheid van deeze zeer zeldzaame eigenschap verschuluigd, die, voor zo verre ik weet, aeen Vogel met hem gemeen heeft. Zie bier de waarneemingen, welke die Heer de goedbeid gebad heeft my mede te deelen. ‘Ik lag verschoolen aan de boorden van het Meir van Nantua, waar ik met geduld een Schuitje aswagtte, 't welk eenige Wilde Endvogels zou aanbrengen. Ik nam waar, uit myne schuilplaats, zonder gezien te worden; voor myne schuilplaats was een kleine beek, welker grond, langzaam astoopende, in 't midden de diepte van twee of drie voeten mogt hebben. Een Water-Merel onthieldt zich aldaar, en bleef 'er meer dan een uur, | |
[pagina 224]
| |
zo dat ik tyds genoeg had, om alle zyne beweegingen, op myn gemak, na te gaan: ik zag hem in 't Water stappen, 'er zich onderdompelen, en aan den anderen kant van de beek weder boven komen, op nieuw 'er intreeden en wederkeeren; hy doorliep de geheele diepte, en scheen niet van element verwisseld; by het intreeden des Waters, betoonde by geene de minste huivering; alleen merkte ik herhaalde keeren op, dat by, zo dikmaals by dieper dan de kniën in 't Water kwam, de Vleugels uitspreidde, en tot den grond toe nedersloeg, ik nam ook waar, voor zo verre ik in de diepte kon beoogen, dat hy als met lugt omgeeven was, welke hem deed schitteren, gelyk aan zekere Water-insecten, die altoos in 't midden van een waterbel in 't Water zyn; misschien diende dit nederslaan der Vleugelen, om zich die lugt te verschaffen; zeker is het, dat by dit altoos deedt, en de Vleugels als dan bewoog als een Vogel, die in angst was. Deeze zonderlinge eigenschappen van den Water-Merel waren onbekend aan alle de Jaagers, die ik daar over sprak, en zonder myn toevallig daar verschoolen hygend wagten, zou ik ze misschien ook nooit geweeten hebben: maar ik zag hem van zo naby, dat de Vogel digt by myne Voeten kwam, en, om het vermaak eener langduurige waarneeming te genieten, doodde ik hem niet.’Ga naar voetnoot(*) | |
[pagina 225]
| |
'Er doen zich weinig byzonderheden in de Natuurlyke Historie op, die opmerkenswaardiger zyn dan deeze waarneeming. Linnaeus hadt wel gezegd, dat men de Water-Merels, met gemak, stroomende wateren zag in- en uittreeden, en willughby, dat, schoon deeze Vogel geen Zwempooten hadt, egter niet schroomde te water te gaan: doch de een en ander schynt onkundig geweest te zyn, van de wyze, waar op hy zich te water begeeft om op den grond te wandelen. Men begrypt ligt dat tot dit be- | |
[pagina 226]
| |
dryf, de Water-Merel, een zandgrond en helder water noodig heeft, dat hy niet te regt kan geraaken in troebel water of op een slykerigen bodem: gevolglyk worden de Water-Merels alleen gevonden in bergagtige Landen, aan de bronnen van Rivieren en Beeken, die van 't Gebergte nederstorten, als in Engeland, in het Landschap Westmoreland, en andere hooge Landschappen; in Frankryk, in 't Gebergte van Bugey en van Vosges, en in het Alpisch Gebergte van Zwitzerland. Gaarne zitten de Water-Merels op steenen, tusschen welken de wateren heenen stroomen: zy vliegen snel en in een rechte lyn, digt over de oppervlakte des waters; vliegende, slaan zy ten zwak gelmd, bovenal des Voorjaars, in den paartyd; de eenige tyd wanneer men het Mannetje en Wyfje zamen vindt, op' andere tyden vindt men ze alleen. Het Wyfje legt vier of vyl Eyeren, verbergt het nest zeer zorgvuldig. De tyd, waar in de Heer hehert den Water-Merel heeft waargenomen, wyst uit, dat men deezen Vogel niet op de lyst der Trekvogelen hebbe aan te schryven; hy blyft den geheelen Wintes in onze Gebergten over; hy vreest zelfs, volgens linnaeus, de Winterkoude van Zweden niet; waar hy de Watervallen en snelloopende wateren, die niet ligt bevriezen, opzoekt. Deeze Vogel heeft sterke en kromme Nagelen, met welke hy zich in 't zand vast houdt, als hy op den grond onder 't water loopt; voor 't overige is zyn voer, gelyk die van den Land-Merel en andere Vogelen van dat geslacht, gevormd: hy heeft, even als zy, den Agtervinger en Nagel, veel sterker dan de Voorvingeren en Nagelen, deeze zyn geheel van elkanderen afgezonderd, en volstrekt zonder eenig Vlies, schoon willughey, 't zelve meende ontdekt te hebben; de Pooten zyn, tot de knie, met Vederen bezet; de Bek is kort en dun, het hoven- en onderstuk verdunt allengskens even zeer. Met een zo korten Belt en Pooten en een gedrongen Hals, was het noodig dat de Water-Merel teerde onder het water loopen, om zynen natuurlyken trek te voldoen, en kleine Vischjes of Water-Insecten, waarop hy aast, te vinden: zyne dikke, en met dons ryklyk voorziene, Pluimadie, is ondoordingbaar voor water, 't geen hem het verblyf daar in gemaklyk maakt. Hy beeft groote Oogen, met witte Oogleden, deeze moet hy onder het water openhouden om zyn prooi te ontdekken en te vatten. | |
[pagina 227]
| |
Een fraaije witte plek bedekt Hals en Borst; de Kop en 't bovenste van den Hals tot de Schouderen, en de rand van die witte plek, zyn rood, aschverwig of omberkleurig; de Rug, de Buik en de Vleugels, die niet buiten den Staart uitsteeken, zyn donker aschverwig en leykleurig: de Staart is zeer kort, en levert niets byzonder aantekenenswaardigs op. |
|