De duinen van V.........
ô Duinen myner moederstad! hoe dikwyls waart gy getuigen van de verrukkingen die ik genoot op een uwer hoogten; van daar zag ik - wen geen woedende stormen de zee beroerden en de natuur deden sidderen, - de zon met stille majesteit beneden heure kimmen dalen! - Daar aan de eene zyde de golven op de blanke stranden speelden, heerschte aan de andere, in 't Landschap, een statige stilte. De Vogelen hoorde ik van verre hun avondlied zingen; terwyl de Koeijen zig voedden tegen den naderenden nagt! - De opkomende Maan wierp een zilveren straal op het stille Water. - Ik gevoelde myn' Schepper, en stortte dankbare tranen! - Langzaam keerde ik, onder het naderen der duisternis, naar de woelende Stad te rug. By elken voetstap zag ik nog eens met verlangen naar myn verlatene plaats om. - Ik dankte God, dat hy my gevoelig geschapen had; en ik was blyde!
1785.
a.v.d.w.