Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 160]
| |
Byzonderheden wegens het leeven en de schriften van den heer Samuel Richardson, de beroemde schryver van de Pamela, Clarissa en Grandison.(Vervolg en Slot van bladz. 121.) In Mr. Boswell's Journal of a Tour to the Hebrides, ontmoeten wy eene plaats, die, indien het daar nedergestelde met de waarheid strookte, alleen zou uitwyzen, dat men, zelfs in de grootste en beste Mannen, blyken aantreft van Menschlyke Zwakheid en Onvolmaaktheid. ‘Ten huize van den Heer narine,’ schryft boswell, maalde Dr. johnson het Character van richardson, den Schryver van de Clarissa, met een sterk, doch keurig, penceel. Ik beklaag my ten hoogsten 't zelve niet in zyn geheel bewaard hebben: alleen herinner ik my, dat hy hoogen prys stelde op de Bekwaamheden en de Deugden van dien Schryver: maar dat hy 'er steeds op uit was om kleine ongelegenheden af te weeren en kleine vermaaken te zoeken; dat zyne zugt, om steeds boven anderen uit te steeken, zo verre ging, dat hy zorg droeg zich meest altoos van Vrouwen omringd te vinden, die, alles wat hy voordroeg, met greetige ooren indronken, en het nooit waagden hem te wederspreeken: dat zyne begeerte, om de eerste Man in gezelschap te weezen, hem aanzette om aan onslow's Dienst booden groote steekpenningen te geeven, ten einde zy hem, boven anderen, met onderscheiding zouden behandelen.’ - Ten aanziene van deeze Jaatstvermelde byzonderheid, zou men mogen vraagen, (voor een oogenblik toegestaan zynde, dat het geval waarheid is,) waar vindt men dat alles te bovenstreevend, dat bovenmenschlyk Character, 't geen, in alle opzigten, vry is van allen invloed des Hoogmoeds, die zich zomtyds in kleinigheden vertoont? - En wat de beweegreden betreft, aan welke richardson's begeerte, om in 't gezelschap der Vrouwen te weezen, wordt toegeschreeven, zou men mogen vraagen, of deeze waarneeming wel zo zeer hekelend is voor dien grooten Man, dan wel voor de Sexe in 't algemeen? Een Schryver, die zulke Characters kon maalen als Lady grandison, Miss. byron, clarissa en clementi- | |
[pagina 161]
| |
na, moet de Schoone Sexe in den bevalligsten en gunstigsten dag beschouwd, en gaarne in derzelver gezelschap geweest hebben; niet om het gering genoegen van te midden eenen kring Jusseren uit te schitteren, maar om het genot van iets, 't geen hy eene groote voldoening rekende. 't Was, derhalven, natunrlyk, dat richardson zich gelukkig rekende in de verkeering met Vrouwen van verdiensten, en zelfs op haare Vriendschap roemde. Zyne Vrienden, in zyn Laastenwil opnoemende, schynt hy verlegen geweest te zyn over het getal van Vriendinnen, 't geen zich aan zyn geest opdeed. ‘Had ik,’ leezen wy daar, ‘Kingen gemaakt aan alle de Juffrouwen, die my met haare Briefwisseling vereerd hebben, en welke ik eene waare hoogagting toedraag van wege haare beminnelyke hoedanigheden, zulks zon, in dit myn laatste bedryf, naa vertoonmaaking gelyken.’ Maar, op inboezemingen, zo onregtmaatig en onheusch, kunnen wy, daartoe de vereischte bescheiden ingewonnen hebbende, een meer voldingend antwoord geeven. Een Heer, die met richardson zeer gemeenzaam verkeerde, heeft ons verklaard, dat hy geene reden altoos hadt om de nauwkeurigheid van boswell's Journal in twyfel te trekken; doch het moest, zyns agtens, alle bewonderaars der schriften van Dr. johnson grieven, dat diens dankbaare gevoelens, ten opzigte van den Heer richardson, die zyn Vriend was en Weldoener, en wiens beurs voor hem dikwyls opstondt, van geen duurzaamer of edeler invloed geweest waren. Dikwyls was hy in 't gezelschap geweest van den Heer richardson en Dr. johnson, ten huize des eerstgemelden, terwyl 'er veele Dames van rang en verstand zich tegenwoordig bevonden. In haare gesprekken, doorgaans tot den Heer richardson ingerigt, vielen zy dikwyls op een en ander stuk uit zyne Schriften, hy loste de tegenbedenkingen altoos zo meesterlyk op, dat zyne schoone tegenspreeksters voelden ongelyk te hebben. Indien de Dames het gesprek niet aanvingen, wist hy aartig ze daar toe te brengen: vrouwlyke tegenspraak van dien aart beminde hy ten hoogsten, en scheen voor hem meer opbeurend dan eenige lofspraak, welke zy aan zyne Werken gaven. - In Dr. johnson's gezelschap, hadt men, by andere gelegenheden, opgemerkt, dat richardson min spraakzaam was dan anders, als 'er een derde tegenwoordig was: zyne Vrienden twyfelden, of dit uit ontzag of uit vreeze vourtkwam: richardson was uit den aart zedig en | |
[pagina 162]
| |
beleefd. Dit gedeelte zyns Characters is byzonder opgemerkt door wylen den vernustigen aaron hill. ‘Hy,rs zegt hill, ‘zou misschien in alles wat hy zegt of doet meer zyn dan iemand: maar hy heeft een gebrek, 't welk tot eene onnatuurlyke hoogte gaat, en dit is Zedigheid.’ - Ten opzigte van richardson's ruimgeevendheid, denkt de Heer, die ons deeze aanmerkingen ter hand gesteld heeft, dat men wel mogt vraagen hoe deeze bekend kon weezen, in dat bepaald geval, aan Dr. johnson, dien hy reden hadt om te veronderstellen, dat nooit toegelaaten was te Ember Court. Hy houdt het voor hoogst onwaarschynlyk, te denken, dat de invloed van steekpenningen eenigzins noodig kon weezen, om de Huisbedienden van arthur onslow, aan te zetten, om met behoorlyke agting een Heer te behandelen, die hun Meester met zyne byzondere hoogagting en boezemvriendschap vereerde. De waarheid der zaake is: de Heer richardson was altoos edelmoedig tot het bovenmaatige toe; eene byzonderheid in zyn Character, welke Dr. johnson zo wel als iemand kende, en op eene andere wyze van hem hadt behooren erkend geworden te zyn; inzonderheid, daar hy zelve een en andermaal de blyken van richardson's milddaadigheid genooten hadt. - Dan, laaten wy tot de beschouwing der Schriften van richardson keeren. De drie groote Werken, die den naam van richardson vereeuwigen, leverden eene nieuwe Schryfwyze op, bestannde in een reeks gemeenzaame Brieven, als 't ware geschreeven in die oogenblikken, wanneer het hart nog door driften geroerd, door hoop en vrees, liefde en haat gedreven werd. - Van de Pamela, het eerste Werk in tydorde, werden de twee eerste Deelen, in den tyd van drie Maanden, geschreven: zy zagen het licht in 't Jaar MDCCXL. - Het hoofddoelwit van den menschlievenden Schryver was, de schoonheid en voortreslykheid der Deugd te vertoonen in een onschuldig hart, onkundig van de beschaafdheden eener Modische opvoeding: en aan te wyzen, hoe de beschermende Voorzienigheid, dikwyls, zelfs in dit leeven, deugd en braafheid beloont.- Eene jonge Dogter van laage afkomst, aan haare eerlyke Ouders een verhaal geevende, van de harde beproevingen, welke zy moest uitstaan van een Meester, die haare Beschermer, en geenzins de Belaager van haare Eere, behoorde te weezen, zet het character van een Ligtmis in deszelfs waar veragtlyk licht. Deeze wordt nogthans, in gevolge van den | |
[pagina 163]
| |
grondslag van goede beginzelen, in zyne vroege Jeugd door zyne braave Moeder hem ingeboezemd, in zyne Liefdedrift tot een deudzaame jonge Dogter, en door haar beminnelyk voorbeelden onafgemat geduld, toen ze zyne Vrouw werd, in 't einde geheel te recht gebragt. Deeze Geschiedenis was gegrond op eene daadlyke gebeurtenis, aan den Heer richardson, door een zyner Vrienden, medegedeeld. De Heer van Pamela was de Vader des tegenwoordigen Graafs van gainsborough, die de onwankelbaare Deugd van elizabeth chapman, zyns Jaagermeesters Dogter, beloonde, door haar tot den rang van Gravinne te verheffen: een rang welke zy niet min luister byzette, door haare Deugden dan door haare Begaafdheden. Zyne Lordschap verwekte by haar twaalf Kinderen; en hoe zeer zy altoos eene deugdbevorderenden invloed behieldt, kan afgenomen worden uit het heerlyk Character door den Heer collins aan zyne Lordschap toegeschreeven.Ga naar voetnoot(*) - Dit Werk maakte den Heer richardson eerst recht bekend in de Geleerde Wereld, 't was algemeen geleezen en bewonderd, en terstond in 't Fransch en Nederduitsch overgezet. De groote opgang, die de uitgave maakte, bewoog den Schryver om 'er twee Deelen by te voegen, waarin hy de Heldin van het Werk, op verscheide Tooneelen van het leeven, in hoogen staat vertoont. Deeze twee bygevoegde Deelen maakten dezelfde vlugt niet, schoon men denkt, dat de Schryver ze veel hooger stelde, 't Is met de daad zeer te bejammeren, dat eene nieuwe uitgave, waar in veel veranderd en het Werk geheel verhanzeld was, nooit het licht aanschouwde. De twee eerste Deelen van de Clarissa kwamen in den Jaare MDCCXLVIII te voorschyn, en werden, schoon vry. gebrekkig, in 't Fransch overgezet, door den beroemden Abbé prevÔtGa naar voetnoot(†). richardson's erkende hoofdbedoelingen, | |
[pagina 164]
| |
in deezen Roman, zyn de onvoorzigtige en bedagtlooze van de eene Sexe, te wapenen tegen de laage kunstenaaryen en streeken van listige bedriegers van de andere. - Ouders te waarschuwen tegen overmaatig betoon van het gezag, 'r geen him natuurlyK toekomt over hunne Kinderen in het gewigtig stuk des Huwelyks. - Kinderen te hoeden tegen de verkeerdheid, om een Man van vermaak hooger te stellen dan een Man van bedaardheid en braafheid, ingevolge van den gevaarlyken, en maar al te gemeen aangenomen, grondregel: Een hervormd Ligtmis is de besie Egigeenoot, - en, bovenal, om de verheevenste en gewigtigile Leerstellingen, niet alleen der Zedenleere, maar van het Christendom te ontvouwen, door ze werkzaam te vertoonen in 't gedrag der verheevenste en waardigste Characters, terwyl de laage en onwaardige, die deeze Godsdienstige Leerstellingen kleinagten of versmaaden, de verdiende straffen hunner snoodheid wegdraagen. - De Clarissa, uit acht Deelen bestaande, hadt zo sterk een aftrek, dat, binnen zeer weinig jaaren, verscheide uitgaven uitverkogt geraakten. Dit Werk deedt de reeds verkreegen agting des Schryvers grootlyks toeneemen. Veelen van den Engelschen Adel, en Mannen, in vernuft en geleerdheid uitsteekende, toonden zich zeer gesteld om kennis met richardson te maaken. 't Gaf ook gelegenheid tot eene Briefwisseling met verscheide Dames van kieschen smaak en meer dan gemeene begaafdheden, wier Brieven, over verscheiden Onderwerpen, als zy het licht zagen, eere zouden aandoen aan de Schryfsters. De Heer richardson gaf, in den Jaare MDCCLIII, zyn laarst en meest bearbeid Werk uit. De Historie van den Heer Carel Grandison, in zeven Deelen. Hy ving deezen arbeid aan op 't vereenigd verzoek van verscheide Dames met welke hy Briefwisseling hieldt, en bovenal op den aandrang der Egtgenoote van Sir roger bradshaw, van Lancashire, voor wier oordeel en verstand by veel agting hadt, en die lihy doorgaans de Dogter van zyn Hart noemde. Deeze Roman is desgelyks in Fransch gewaad | |
[pagina 165]
| |
gestooken door den Abbé prevÔtGa naar voetnoot(*). - In het Character van Carel Grandison, vertoont ons richardson een Man, die bestendig weldoet in eene verscheidenheid van sterk beproevende leevenslotgevallen: naardemaal alle zyne daaden geregeld werden door één steeds werkend beginzel: een Man van Godsdienst en Deugd, leevendig, geestig van Aart, voorzien van de beste natuurlyke vermogens, op de verstandigste wyze volmaakt; gelukkig in zich zelven, en een zegen voor anderen. Onder liet opstellen van dit uitgebreid Werk, vondt de Schryver zyn geest zomtyds dermaate uitgeput, dat hy den arbeid voor eenigen tyd moest staaken. Aan de uitmuntende bekwaamheden van den Heer richardson, hebben niet alleen de voornaamste Engelsche Schryyers, maar ook veele Buitenlanders, dewyl de gemelde drie Werken in meest alle Taalen van Europa zyn overgezet, dubbelverdienden lof geschonken. Ze werden grootlyks bewonderd, ondanks het verschil van zeden en allen naeel der Overzettingen. De Heer diderot, een vermaard Fransch Schryver, van de middelen spreekende om de Hartstochten te roeren, gewaagt, in zyne Proeve over het Tooneelspel, van richardson, als een volkomen Meester in die kunst. ‘Hoe treffend,’ schryft hy, ‘hoe hartroerend zyn zyne beschryvingen! Zyne Persoonadien, schoon stom, vertoonen zich voor my leevend, en, van die spreeken, zyn de gebaaren nog aandoenlyker dan de woorden.’ - De vermaarde jean jaques rousseau, in eenen Brieve aan den Heer d'alambert, over de Romans van richardson schryvende, drukt zich dus uit, ‘in geen Taal is ooit lets geschreeven, 't geen deezen Schryver evenaart of 'er naar gelykt. - Mr. aaron hill noemt de Pamela ‘een aangennam Kweekschool der Deugd.’ - Dr. warton laat zich over Clementina dus hooren. ‘Van alle vertooningen van | |
[pagina 166]
| |
Krankzinnigheid, is die van Clementina, in de Historie van Carel Grandison, de belangrykste. Ik weet niet, of zelfs de Krankzinnigheid van Koning lear, door shakespeare, zo uitgewerkt, en met zo veele kleine keurige trekken van Natuur en Drift uitgedrukt is. 't Is volstrekte schoolvossery, de Dolheid van orestes in euripides te vergelyken met die van Clementina.’ - Dr. johnson merkt in een voorberigt van den 97sten No. van de Rambler, door richardson geschreeven, deeze aanmeerking, ‘dat de Leezer het leerzaam onderhoud van dien dag verschuldigd was aan een Schryver, van wien de Wereld grooter gunstbewyzen ontvangen hadt, die, daar hy de kennis der Menschlyke Natuur uitbreidde, en de Driften leerde zich op 't bevel der Deugd beweegen,’ en in het Leeven van rowe zegt die Schryver: ‘Het Character van Lothario schynt door richardson uitgebreid in dat van zyn Lovelace; doch hy heeft het oorspronglyke overtroffen in het zedelyk uitwerkzel der vercieringe. Lothario behoudt met eene vrolykheid die niet gehaat, en eene dapperheid, welke niet veragt kan worden, al te veel van des Leezers genegenheid. 't Was richardson's vermogen alleen, om ons teffens agting on versoeijing in te boezemen, te wege te brengen dat deugdzaame verontwaardiging de overhand kryge op de gunstige aandoeningen, die vernust, beschaafdheid en moed, eigenaartig inboezemen.’ - Dr. young merkte zeer gepast op, ‘dat de Heer richardson, enkel met de voorregten van Natuurlyke vermogens beschonken, verbeterd door eene vry middelmaatige vordering in 't geene men eene geleerde Opvoeding noemt, uit eigen beweeging, op ééenmaal eene nieuwe Schryswyze invoerde, en daar in, tot verwonderens toe, slaagde. Nog opmerkelyker is het dat hy niet alleen die Schryfwyze aanving maar voltooide, niemand een vak openlaatende om het naderhand te verbeteren. Van de veelvuldige Schryvers, die zints getragt hebben hem naa te volgen, is niemand hem op zyde gekomen, veel min voorby gestreefd. Deeze soort van Romans is hem byzonder eigen, en ik zie hem aan voor een waarlyk groot Natuurlyk Vernust; zo groot en uitsteekend in zynen kring, als shakespeare en milton waren in den hunnen.’ By deeze lofspreekende getuigenissen zullen wy de scherpzinnige en naauwwikkende, zo wel als keurige | |
[pagina 167]
| |
waardeering der verdiensten van richardson voegen, zo als de Eerw. martin sherlok de Schryver van de Letters of an English Traveller, en van de Letters on Several Subjects, dezelve opgeeft. ‘- Richardsons's uitzigten waren groot. Zyne Ziel was edel, zyn Hart uitmuntend, Hy vormde een plan 't geen de geheele Menschlyke Natuur omvatte. Zyn voorwerp was het Menschdom wel te doen. Zyne Wereld- en Menschkunde leerde hem, dat de Mensch alleen gelukkig kon worden naar maate hy de Deugd betragtte. Zyn gezond verstand vertoonde hem, dat 'er geen beoesenend Stelzel van Zedekunde bestondt; dit zelfde gezonde verstand onderrigtte hem, dat niet anders dan een stelzel van Zedekunde, 't geen de Deugd in werkzaamheid voor oogen stelde, met vrugt op de gemoederen der Jeugd kon werken. De ondervinding leerde hem, dat Leerredenen en Proeven al de uitwerking niet hadden, welke zy behoorden te hebben. De wyze, waarop men ze voordroeg, was droog en niet belangryk voor Jonge lieden; en hy begreep klaar, dat bewyzen, aangevoerd voor het geen het zwakst is in de Jeugd, het Verstand geen nut deeden. Hy zag, wyders, dat Voorbeeld de groote zaak was, om het hart der Jeugd te vormen, en dat de Mensch zo wel Driften en Verbeeldingskragt hadt als Verstand.’ ‘Deeze waren zyne algemeene beginzels; en, op deeze beginzels, redenkavelde hy in deezervoegen. De Mensch is natuurlyk goed: want zelden ontmoet men Jonge lieden met slegte harten. Een Jongeling, ten tooneele van de Wereld optreedende, wenscht volmaakt te worden. Maar hoe zal hy dit leeren? De Wereld is Zedekundige Boeken verspreid, van weinig diensts. Een voorbeeld zou zyn Hart vormen? Geen bestaat 'er. Ik zal 'er dan een voor hem scheppen; en een voorbeeld van Volmaaktheid opleveren. Hoe meer hy 't zelve naavolgt, hoe volmaakter hy zal weezen; en hoe volmaakter hy wordt, hoe gelukkiger hy zal zyn. Even gelyk hy over de Mannen redenkavelde, zo deedt hy ook over de Vrouwen. Niets minder bedoelde hy dan geluk te verschaffen aan het opkomende geslacht, en voor alle volgenden. En hadt hy het vermogen niet om dit verheeven doel te beschieten, zyn wensch was zo groot, zo edel, en zo alles overtressen- | |
[pagina 168]
| |
de Menschlievend, dat die alleen hem tot Onsterslykheid geregtigde - ik had bykans geschreeven - den nam van Heilig waardig maakte. Maar zodanig is de verkeerdheid en zwakheid des Menschdoms, dat het geen de grootste verdienste van richardson uitmaakte, by veelen als een hoofdgebrek in zyn plan wordt aangezien. Zy merken aan, dat, zulk een Jusser als Clarissa, zulk een Heer als Grandison, nooit bestaan hebbende, de Schryver loutere Harssenschimmen gebaard hadt, en dat zy gevolglyk nutloos en niets beduidend waren. Hoe bestaanbaar met elkander, (mogen wy hier wel uitroepen,) zyn de redekavelingen del Menschen! Eeuw aan Eeuw, en Land by Land, hebben elkander voorby tragten te streeven in het pryzen van het Werkstuk, en den Maaker van de Venus de Medicis. Nogthans moet dit Beeld erkend worden, verder van de Natuur verwyderd te zyn dan Richardson's Clarissa. Geene Vrouw evenaarde ooit in schoonheid aan dat Beeld; heeft dit, egter, de verdiensten van den Maaker verminderd? Is hy, integendeel, niet altoos, wordt hy niet nog, met regt, bewonderd, van wegen de grootsheid van zyn denkbeeld, hoewel dit denkbeeld geheel geen baat der Wereld kan toebrengen. Zo is het met Clarissa niet gelegen; zy moet dienst doen aan elke Vrouw die haar beschouwt. Schoon het geheel van deeze twee denkbeeldige weezens baarblyklyk nergens bestondt, is, nogthans, de meesterlyke hand deezer ongemeene Konstenaaren zo groot geweest, dat 'er geen lid in het standbeeld, geen trek in het Character of 't Gedrag der Heldinne gevonden wordt, welke men zeggen kan dat in den minsten grand afwykt van de stipte lyn der Natuure en der Waarheid. Richardson heeft niets meer gedaan, dan de Venus de Medicis bezielen. De Grieksche Beeldhouwer heeft uit alle Vrouwen, het beste nemeende, een Marmeren Beeld gevormd; de Engelsche Schryver, van alles het beste neemende, dat lichaam eene ziel gegeeven. Kan dan iemand bestaanbaar met zich zelven handelen, als hy het een bewondert en het ander wraakt? Veronderstelt dat de heide werkstukken van Grieksch maakzel waren, dan durf ik zeggen, dat de wereld 'er in deezer voege over zou geoordeeld hebben: Toen de Beeldhouwer dat Beeld vermde, wartrof hy de Menschen; maar toen hy dat | |
[pagina 169]
| |
Beeld eene Ziel toevoegde, was hy een mededinger der Goden! De Engelsche Schryvers overtreffen die van alle Volken in het Hartroerende ;en richardson gaat, myns bedunkens, alle zyne Landgenooten te boven. Hy doet den Leezer zeggen, 't is te veel! en door eene byzondere begaafdheid, hem alleen eigen, doet hy de oogen traanen, bykans zo menigmaal door verheevene gevoelens, als door tedere. Hy vloeit over van grootsche trekken, zomtyds in de daaden, zomtyds in de gevoelens, zyner Characters, die 's Leezers ziel verheffen; en een traan van edelmoedige aandoening doen opwellen, welke hy niet weet van waar ze ontstaat.’ Richardson's vernuft was zeer groot. Zyn ongeluk was dat hy de Ouden niet kende. Hadt hy alleen bedagt geweest op een enkel beginzel, Omne supervacuum pleno de pectore manat. - Al het overtollige verveelt; hy zou zyne Leezers niet overlaaden hebben, geiyk hy gedaan heeft. Uit de Clarissa en de Grandison zouden twee Werken hebben kunnen gemaakt worden, die de vermaaklykste en nutste waren, welke ooit geschreven zyn’. De Heer d'arnaud, een beroemd Fransch Schryver, oordeelt hier anders over dan de Heer sherlock: als hy verhaalt. ‘Nooit heeft eenig Schryver betoond, zulk eene diepdoordringende en uitgestrekte kennis te hebben van het Menschlyk Hart als richardson. In zyne onsterslyke Schriften vindt men geene afbeeldzels; maar 't oorspronglyke heeft hy op 't oog. Dit is de rede waarom het gros des Menschdoms, dat geen tyd heeft om aandagtig te leezen of te denken, zich verbeeldt, dat richardson zyne Romans tot eene verveelende langte heeft uitgerekt. Eenige Boekverkoopers, nog min aan denken gewoon, stelden my onlangs voor, een Verkorte Clarissa te vervaardigen. Ik had de dwaasheid, om, los en onbedagt, in hun plan te vallen. Ik zette my om het geraamte zamen te stellen. 't Was noodig dat ik, ten dien einde, de Clarissa zeer aandagtig herlas, en wel met byzondere voordagt, om de overtolligheden, welke ik beloofd had af te willen snvden, 'er uit te werken. Op elke bladzyde staa ik verbaasd, en roep uit! O groote Man! Gy, gy hebt - en hoe gelukkig, de waarheid getrossen! Hoe noodzaaklyk zyn deeze zogenaamde langwyligheden! Hoe zeer strekken ze om het | |
[pagina 170]
| |
Werk my dierbaar te maaken! - Met ééen woord, naa het Werk geheel geleezen en herleezen te hebben, ontdekte ik dat geene kleinigheden konden weggenomen worden; dat uit derzelver veelvuldigheid die toverkragt outstaat, welke my zo diep doet deel neemen in de Heldin des Engelschen Schryvers, die my als in haare tegenwoordigheid brengt, en myn hart dermaate met Clarissa vervult, dat ik my verbeeld omringd te zitten door de Harlowes. - Myne Boekverkoopers lieten niet af by my aan te houden om het bedoelde werk te volvoeren; doch myn antwoord was: Gaat heen Barbaaren; gy ziet my ongetwyfeld aan voor een der woeste Gothen, die de schoonste gedenktekens van Rome verdelgden. De Hemel verhoede het, dat ik my zou schuldig maaken aan zulk een kunst-heiligschennis. Gaat heen, zoekt een ander Verminker. Geloost my, wy moelen dit schoone Beeld laalen, gelyk het is: en ons wagten eene heiligschendende hand daar aan te slaanGa naar voetnoot(*).’ Schoon de oordeelkundige beatti, min uitbundig is in het pryzen van zynen Landgenoot, en verscheide aanmerkingen, die nadenken verdienen, in 't midden brengt, laat hy niet naa allergunstigst van den Heer richardson te spreeken. ‘richardson,’ schryft hy, ‘heeft een geheel zonderling plan van verhaalen gevolgd: de Persoonen, die aandeel in het bedryf hebben, zyn de Verhaalers. Het geschiedt door Brieven, waar in de Geschiedenis van tyd tot tyd wordt voortgezet, en de Driften vrylyk speelen, naarmaate zy ontslaan uit de verwisseling der omstandigheden, en terwyl de Persoonen, daar in betrokken, verondersteld worden onkundig te zyn van 't, geen 'er staat te volgen. In deezer voege worden de onderscheide Persoonadien beurtlings ingevoerd, spreken- | |
[pagina 171]
| |
kende, of, 't geen in dit geval het zelfde is, schryvende, overeenkomstig met hunne Aandoeningen en Characters: zo dat de Fabel iets van het Heldendicht, en gedeeltlyk iets van het Tooneeldicht, heeft. 'Er zyn eenige voordeelen aan deeze wyze van verhaalen verknogt. Dezelve voorkomt alle vervroeging van de ontknooping, en houdt den Leezer in dezelfde opgetoogene verwagting, in welke de Persoonen zelve verondersteld worden zich te bevinden. Voorts behaagt die Schrystrant door de verscheidenheden van styl, geschikt naar de verschillende geaartheden en gevoelens der Briefschryveren. - Maar die Schryfwyze heeft ook haare ongelegenheden: want, indien de Fabel niet kort en eenvoudig is, kan die trant van verhaalen onmogelyk missen tot eene bystere langte uit te loopen, en met herhaalingen opgevuld te worden. In de daad, richardson zelve kan, met al zyn vindingryk vermogen, langwylig worden, en vervallen tot het dikwyls onnoodig vermelden van kleinigheden. - Zyne aandoenlyke en hartstochtlyke tooneelen zyn ook overlaaden, en zo lang gerekt, dat de geest des Leezers zich afmat. Ook kan niet ontkend worden, dat hy aan zyne geliefde Vrouwlyke Characters te veel preutsheids, en den door hem voorgetrokken Mannen iets gemaakts toeschryft. Clementina wilde hy, buiten twyfel, ten voorbeelde van Vrouwlyke uitmuntendheid stellen; maar, schoon zy eisch moge maaken op de eerbiedenis van eene Heilige, is het onmogelyk haar ah eene Vrouw te beminnen. En Grandison, hoewel teffens een goed en groot Character, is, in alle deelen, zo volmaakt, dat men geen kans ziet om hem te volgen; hy vertoont zich op zulk een afstand, en zo staatlyk, dat alle gemeenzaamheid geweerd, en, bygevolge, alle hartlyke verknogtheid onmogelyk wordt. Alworthy is een Man zo goed als Grandison; doch zyne Deugd is enkel Menschlyk, en eenig mengzel van onze zwakheid daar by hebbende, en geen vertoon van meerderheid aauneemende, noodigt zulks ons uit om kennis met hem te maaken, en verbindt ons hem te beminnen. - Met dit alles is richardson, nogthans, een Schryver van ongemeene verdiensten, Zyne Characters zyn wel getroffen, en op 't keurigst onderscheiden; en hy schildert de werking der Driften met eene meesterlyke hand, die in alle trekken blyken oplevert van eene wyduitgestrekte Menschkunde. Zy- | |
[pagina 172]
| |
ne gevoelens in 't stuk der Zedekunde zyn diep door dagt en oordeelkundig: het mangelt hem aan geen ver nust en geest; in zyne Zamenspraaken is hy zomtyds gedrongen; doch veelen zyner gesprekken zyn fraay en leevendig uitgevoerd. Van wegen het goed oogmerk zyner Schriften verdient hy den hoogsten lof; hy was een Man van ongemaakte Godsvrugt, en nam de verbetering zyner Medemenschen zeer ter harte’ - Naa het bybrengen van eenige bedenkingen over de te veel bebekoorelykheids aan het slegt Character van Lovelace gegeeven en diens uitgang, betuigt hy. ‘Ik breng deeze aanmerkingen in 't midden, eerder om myne eigene denkbeelden over dusdanige verdichtzels op 't klaarste voor te stellen, dan om iets in 't minste te onttrekken aan de eer van eenen Schryver, die zyn Vaderland tot roem strekte, wiens bekwaamheden en deugden ik, in allen opzigte, ten hoogsten bewonderGa naar voetnoot(*).’ Geen wonder dat een Schryver, zo algemeen en doorgaans met zo veel geests van onderscheiding, die tog den grond van waaren lof uitmaakt, gepreezen, ook in de lofspraak der Dichteren zyns Lands deelde. Verscheide lofdichten worden in de Engelsche Uitgaven gevonden; ‘doch, wy zeggen 'er met stinstra van, dat hoe grooten en regtmaatigen roem zy den Schryver opdraagen, en hoe wel geschikt ze in zich zelven mogen wezen, by het Werk zelve vergeleeken, te gemeen zyn, en te veel afvallen. Eén Versie vondt hy zeer fraay, kort en kragtig, in vier regelen, onder een zweemzel van blaam den hoogsten lof bevattende.’ Een zyner Vrienden bezorgde 'er deeze keurige vertaaling van, welke wy overneemen. Schoon 't alleen op de Clarissa ziet, mag het op zyne Pamela en Grandison worden toegepast. Dit s de arbeid van Natuur, elk blad vertoont haar merk. Zy schreef, en gaf het Boek aan richardson te drukken; Maar hy, (zo kan belang het menschlyk hart verrukken,) Braveert Natuur, en zegt; het is myn Eigen Werk! | |
[pagina 173]
| |
Niet oneigen is men nieuwsgierig, welke Werken, behalven de Pamela, de Clarissa en de Grandison, uit de pen diens zo hooggepreezen Schryvers zyn voortgevloeid. Zy zyn niet veel in aantal, en haalen by de gemelde in geenen deele; zie hier, egter de Lyst, zo verre ze bekend zyn: 1. Negociations of Sir Thomas Roe, in his Embass. to the Ottoman Porte, from the year 1621 to 1628 inclusive. 2. An Edition of AEsop's Fabels with Reflections. 3. Familiar Letters to and from several Persons, upon Busines and other Subjects. 4. Een groot los blad, getyteld: The Duties of Wives to Husbands. 5. A Collections of the Moral Sentences in Pamela, Clarissa and GrandisonGa naar voetnoot(*). 6. Hy hadt ook eenigzins de hand in the Kambler, en in the Christian Magazine, door Dr. james mauclere, alsmede in de byvoegzelen tot de zesde Uitgave van de foes, thour through Great Britain. 7. Een Antwoord op eenige Tegenwerpingen, tegen den laatsten Brief in 't IVde Deel van de Clarissa, in Engeland niet openlyk uitgegeeven; doch door den Heer richardson zelve aan den Heer j. stinstra gezonden, en door hem geplaatst agter het Vierde Deel. |
|