zyn Geslacht, en een last voor zich zelven, wordt men oud; en de verdrietige kwellingen over het voorledene, voegen zich by de kwaalen onvermydelyk aan dien Leeftyd vast, en niet beter te verligten dan door de bedenkingen van vroegere welaangelegde Leevensdagen. Zo nadert men het Graf, en men heeft, om zo te spreeken, bestaan, zonder geleefd te hebben.
‘Is het dan,’ zegt veelligt een dier Lieden, die het geluk genieten om met alles te lachen en te jokken, ‘is het dan om Geleerden te weezen, dat wy eenige dagen op deezen aardbol slyten?’ - Neen; maar 't is tot eenig nuttig bedryf dat de Maatschappy ons in haaren schoot ontvangt: wy moeten ons toeleggen op eenig Beroep, 't zy den winstgeevenden edelen Landbouw; 't zy de moeilyke Regtsgeleerdheid; 't zy den schitterenden Krygsdienst; 't zy 't eerwaardig Priesterschap; 't zy den hoogstvoordeeligen Koophandel; 't zy de wel schoone doch schaars beloonde Weetenschappen: en zal men dit doen, dan moeten de eerste Leevensjaaren besteed worden in het opdoen eener menigte voorbereidende kundigheden, welke de Mensch geschikt maaken tot alles wat hy ter hand zal neemen.
De vastgestelde Leevenswyze in Europa sleept een groot tydverlies mede. Hoe veel uuren gaan 'er met kappen en kieeden verlooren? hoe veele slyt men aan Tasel? hoe veele in nietsbeduidende Pligtpleegingen en Bezoeken af te leggen? Indedaad, de schikking, daar op gemaakt, schynt geheel ingerigt, om den Mensch, met zynen tyd verlegen, dien te helpen korten, en hen van dien verveelenden last te ontheffen.
‘Men heeft Uitspanning noodig,’ is het woord. Van hier de Schouwburgen, de Operas, de Concerten, de Bals, de Wandelingen, de vaste Avondgezeschappen. Wordt hier door ons Leeven geene aaneenschakeling van Uitspanningen? De Gewoonte om ons driemaal daags by den anderen aan Tafel te vervoegen, zou deeze hiet genoegzaam weezen, zonder onze toevlugt te neemen tot die vreemde Tydverdryven? Drie vierde van 't geen wy verrigten, mag met den naam van Uitspanning bestempeld worden.
Waarlyk, de Mensch moet een weezen zyn, 't welk de Leeverskunst zeer moeilyk leert, als wy overweegen, wat men al heeft uitgevonden om hem den last zyns bestaans draaglyk te maaken, Verscheidenheid van spyzen, van dranken, van wyzen om zich van de eene na de andere plaats te begeeven. Wannoer wy de Dieren beschouwen, vreedzaam 't zelfde kruid eetende, en drinketide uit den zelfden stroom, welk een verschil....!
Doch, naardemaal de Voortbrenger aller dingen, een zo groot en blykbaar onderscheid gesteld heeft, tusschen den Mensch en de andere Schepzelen, die hem omlagen, is 't het Gebruik des Tyds, 't welk voor een goed gedeelte ons bekwaam maakt