Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 51]
| |
gelschen noemen hem Long-legs; de Duitschers, Froembdervogel, ook Dunbein; de Franschen, l'Echasse. Zeer in 't oog loopende zyn de Pooten van deezen Vogel; de schenkels, driemaal de lengte van het Lyf haalende, vertoonen eene gedrogtlyke onevenredigheid; en kan hy, uit hoofde deezer Stelten, nauwlyks den Bek aan den grond brengen om voedzel te neemen: daarenboven zyn deeze ongeëvenredigde Pooten dun, zwak en buigzaam, zeer slegt het kleine lichaam deezer Vogels onderschraagende, en zyn loop eer vertraagende dan versnellende; drie zeer korte voorvingeren, naar gelande deezer Pooten, dienen zeer weinig om dit waggelend lyf te onderstutten. Eenige der naamen, aan het Mathoen gegeeven, dienen om de overmaatige langte, dunte en zwakheid der Pooten uit te drukken. Het Mathoen schynt zich niet te min door de vlugt schadeloos te stellen, van de bezwaarlykheid zyns langzaamen en moeilyken gangs. Het heeft lange vleugels, die buiten den vry korten Staart uitsteeken; derzelver kleur, als mede die van den Rug, is zwart, met een blaauw groenagtigen weerschyn opgeluisterd; de kop, van achteren, is donkergraauw; het bovenste van den Hals zwart, met wit gemengeld: 't geheele Beneden-lyf van den Hals tot het einde des Staarts, wit; de Pooten zyn rood, en agt duimen lang, het vederlooze gedeelte der Schenkelen daar onder begreepen, 't welk meer dan drie duimen haalt. De buiging der knie vertoont zich duidelyk in die overmaatig lange Pooten; de Bek is zwart, rolrond, een weinig geplat aan de zyden by het einde, lang twee duimen en tien lynen, laag aan het verheeven voorhoofd ingeplant, 't geen den Kop een rond aanzien geeft. Wy weeten weinig van de natuurlyke geaartheden deezes Vogels, welks soortz waken teffens zeldzaam isGa naar voetnoot(*). Waarschynlyk aast hy op Insecten en Wormen, aan den waterkant, en inde moerassen. PliniusGa naar voetnoot† duidt het Mathoen aan | |
[pagina 52]
| |
onder den naam van Himantopus, en zegt: ‘dat deeze Vogel Egypte ten Vaderland heeft, voornaamlyk van Vliegen leeft, en dat men denzelven, in Italie, slegts eenige dagen heeft kunnen in 't leeven houden’ Belon, ondertusschen, spreekt van het Mathoen, onder den naam van den Grooten Italiaanschen Ruiter. als van een Vogel aan dat Land natuurlyk eigen, en de Graaf de marsigli heeft hem aan den Donau gezien. Het blykt dat het Mathoen ook de Noordsche Gewesten bezoekt; schoon klien schryft, dat men 't zelve nooit aan de Kusten van de Baltische Zee zagGa naar voetnoot(*); doch sibbald, in Schotland, heeft 'er een, by Dumfrise gedood, zeer wel beschreevenGa naar voetnoot(†). Het Mathoen wordt ook in de Nieuwe Wereld gevonden. Fernandez heeft 'er eene soort, of liever eene verscheidenheid, van gezien in Nieuw-Spanje, en verhaalt, dat die Vogel, koude Gewesten bewoonende, alleen's Winters na Mexico komtGa naar voetnoot(§). Sloane telt hem, egter, onder de Vogelen van JamaicaGa naar voetnoot(*). Uit deeze schynbaar tegenstrydige getuigenissen blykt, dat het Mathoen, schoon die Vogelsoort zeer klein in aantal zy, zig in zeer wyd van elkander liggende Gewesten verspreid vindt. Voor het overige is het Mathoen van Mexico, door fernandez aangeweezen, wat grooter dan het Europische, en heeft wit in 't zwart zyner vleugelen gemengd: doch deeze verschillendheden dunken ons niet groot genoeg, om 'er eene onderscheiden soort van te maakenGa naar voetnoot(†). |
|