| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.
Eenige kenschetzen van eeh deuodzaam leeven.
Edele Deugd! beminnelyke Maagd! die uit de Gewesten der Eeuwigheid, uit het ongenaakbaar ligt, op de aarde zyt neêrgedaald, en uwen zetel vestigt in 't hart van eenige weinige Stervelingen, die voor uwen invloed vatbaar zyn. - Reine Hemeltelg! uit het beeld des Eeuwigen zelven voortgevloeid, het lust my, in een deugdzaam hart, iets van uwe beeldtenis af te maalen, van uw vermogen te schetzen,en van de beloning af te teekenen, die ge uwen Beminnaaren reeds in dit leeven mildelyk toedeelt. - Dan, hoe zal myn eng beperkt vernuft eenen trek van U, ô Schoone! ten toon kunnen spreiden, zo gy zelve myn hart niet bezit, zo gy myne zyde niet bekleed. - Dat uwe zagte hand den toom myner gedagte bestuure! dat uwe Zuster, de staatelyke Rede, haar gezag op eene Godlyke openbaaring groudvestende, myn penceel de keurigste verwen verleene! op dat ik met juiste koleuren zulk een deugdminnend gemoed schilderen moge!
Hy, in wiens hart de deugd woont, word haaren invloed reeds gewaar, zo ras hy de jaaren van de Lente zynes leevens, die der onschuldige kindsheid, doorgerold is. - Oe zaaden zyns verstands beginnen zig allengs te ontwikkelen; hy beschouwt elk voorwerp met meerder: oplettendheid; hy verrykt zyn vernuft met verscheide kundigheden, die Eem voor de zamenleeving, en voor zig zelven, van nut kunnen doen zyn; die hem, behalven zyn beroep daar God hem in stelt, geduurig onledig houden. - De kennis van hem, wiens handen hem geformeerd hebben, is hem boven alles dierbaar; hy verliest zig zelven in de volmaaktheid van dat oneindig Opperweezen; en slaat het oog, daar een dankbaar hart in doorstraalt, eerbiedig naar het Paleis van den opperden Throon-Monarch; hy erkent zyne goedheid, die hem, boven duizenden zyner Natuurgenoten, boven het aanweezen, met zo veele weldaaden als overlaaden heeft; die van zyne
| |
| |
eerste ademhaaling af aan, voor hem gezorgd heeft; en wenscht zyn gantsche leeven, door zyn gedrag na 't onfeilbaar Orakelwoord van dien God te rigten, aan deezen zynen weldoender gewillig op te offeren.
Hy bewondert, met een weetgierig oog, het groote gebouw van 't Heeläl, en word daar door als in verrukking gebragt; hoe groot, hoe oneindig majestieus die Bouwheer in zig zelven zyn moet, die dit alles op een enkel bevel uit niet. voortbragt.
Daar zy ligt en daar was ligt, dit herhaalt hy duizendmaal in 't stille van zyn Geest, voor 't verhevene, voor 't eenvoudige, voor 't Godlyke schoon; van deeze woorden verstomt hy. - Al wat zig in het ryk der Natuur ten toon spreid, trekt zyne aandagt tot zig; geen diertje, hoe klein, geen kruidje, geen blaadje, dat hy met den voet vertreed, ontslipt zyn oplettend oog; hy eerbiedigt in alles de Voorzienigheid van 't Eeuwig Opperweezen, dat, voor aller Eeuwen Eeuwigheid, zulk een onnadenkelyk wys Plan formeerde, waar na het alles te zyner tyd ter uitvoer bragt; die Voorzienigheid, die zo wel voor den Mier, die op 't veld kruipt, zorgt, als voor hem, die den Scepter over een gantsch Volk zwaait.
Niet alleen trekt hy, voor zig zelven, uit dit alles nuttigheden, maar hy deelt die ook mede aan hen, die hy zyne waare Vrienden noemt. Ja de Vriendschap, dat zout der wereld, heeft zyn hart ingenomen; hoe aangenaam verkeert hy met een even deugdzaamen medgezel! zy deelen in elkanders geheimen; hunne onderlinge raad bestuurt hunne daaden. - Komt zyn vriend in tegenheden, of word hy aan 't veege krankbed gekluisterd, dan, ja dan eerst ziet men de kragt hunner onderlinge vriendschap; hy bezorgt hem van alles; hy bied in alles zyn hulp aan, en toont, met de daad, dat zyn vriends lyden zyn hart treft: herstelt hy, hun beider harten vereenigen zig in dankbaarheid; rukt de onverbidbaare dood zynen vriend weg, hy staart hem na tot voor den throon des Eeuwigen!
Hy heeft zeer weinige Boezemvrienden, wyl hy weinige harten vind, die met het zyne overeenkomen. - Hy veragt de ydele vermaaken der wereld; daar een ander zig in wellusten baad en dronken is van weelde, gaan de stille bespiegelingen van zynen geest over de verscheidene handelingen der menschen; uit alles trekt hy zyne leering; de wyze en deugdzaame lessen, hem door zyne lieve ouders
| |
| |
en braave onderwyzers, in zyne jeugd ingescherpt, zyn nooit uit zyn hart te wisschen.
Niemand zyner Medemenschen kan hy gebrek zien lyden; neen! zyn medogend hart word bewogen, hy spyst hen, hy kleed hen, hy dankt zynen weldoender, dat hy, van zyne aardsche bezitting, iets tot onderhoud van zyn armen Natuurgenoot heeft mogen uitdeelen.
De stem van een noodlydend Kind breekt zyn hart, daar hy tot zyne verlustiging zig op weg bevind; hy reikt den kleinen Jongen een aalmoes toe, die reeds huppelt van blydschap, dat hy zyne arme moeder iets kan t'huis brengen, om haar en haar braave gezin te spyzen. - Hy volgt dit Jongsken in een armoedig hutje, daar vind hy eene bedrukte weduwe, omringd van haar teder kroost, die haar om spys schynen te bidden; een klein wigt steekt de nog magtelooze handjes na hem uit; een traan van medelyden ontglipt zyn oog; hy vermeerdert zyne gift: hier begint dankbaarheid uit aller oogen te schitteren; hy hoort zig met kinderlyke stemmen naroepen, lang leeve onze weldoender! hy treed naar buiten, heft zyne ziel Hemelwaards, en bewondert de schikking van den Albestuurder, die hem boven deeze elendigen zo begunstigt; hy heeft blydschap dat hy waarlyk ongelukkigen heeft mogen redden.
Dan, in 't midden van alle de aangenaame kalmten, die hem zyne deugdzaame ziel doet gewaar worden, mist zyn teder gevoelig hart eene lieve Hartvriendin, eene lotgenoote, die zyn hoogste lust, zyn hoogst genoegen, moet uitmaaken; hy gevoelt, dat hy, die niet bemint, de waarde niet kent van een menschelyk hart te bezitten, dat al zyn tederheid door een waare liefde ten toon spreid.- Hy zend een stille zugt eerbiedig op, tot hem, die de Albestuurder van zyn lot is: - dat die zelve hem een voorwerp, dat voor zyn hart geschikt is, aanwyst. - De God der liefde verhoort zyn wensen; hy doet hem een even deugdzaam, een even gevoelig, hart, dat een bevallig lighaam der schoonste Sexe bewoont, ontmoeten. Ja hunne harten ontmoeten malkander; van tyd tot tyd beminnen zy sterker, hunne zielen smelten in een door 't vuur eener reine liefde. Ja alle hunne begeerten worden als in één brandpunt te zamen opgezameld, zo dat ze ilegts één wezen febynen uit te maaken. - Nu ondervind hy de kragt der liefde; nu bezeft zyn ziel eerst rest wat deugd is; nu word alles voor hem beminiyker; elk
| |
| |
voorwerp word hem aangenaamer; zyn hart zegt hem, zo hy nu dat hart missen moest, waar aan hy zo nuauw door een reinen liefdeband verbonden is, de wereld hem niet anders dan als een naare rainp-woestyn zoude voorkomen. - Ja reine Godiyke Liefde, gy zyt een Bron van aardsche Zaligheden! gy bezaait 's werelds doornepalen, met lachende roozen! uwe vermaaken zyn duurzzam, niets dan de dood verbreekt uw zagt geweld! - Hoe lieflyk is hun verkeer; andere vermaaken zyn hun onverschillig; hunne denkbeelden zyn voornaamlyk gevestigd op het Opperweezen; op elkanderen, en hoe zy hunne liefde door een ongeschondene deugd gelukkig zullen maakken; hinne zielen smaaken geen wellust, waar van de ongeboundene vermaaken zelfs geen het minste bezef doen gevoelen; een veel fyner en kiescher vermaak, dan het onbestendig vermaak der zinnen ooit geeven kan; hunne harten verheffen zig boven 't aardsche, zy smaaken iets van de Godlyke liefde! - ó Wat gevoelt, wat geniet een tederminnend hart, wen het zig, in de liefdeärmen zyner zielsvriendin, tegen haaren van zuivere min hygenden boezem voelt drukken! zo veel het ligt verschilt van de duisternis, zo veel verschilt zulk een deugdzaame liefde van onkuische min! daar de eerste een aangenaame rust in het gemoed verwekt, laat de andere het hart gantsch ledig; zy streelt voor een korte poos die uiterlyke gewaarwordingen, en heeft niet zelden naberouw en bitterheden ten gevolge. - Maar helaas! hoe teder deugdzaamen ook beminnen mogen; tot hoe hoogen trap hunne liefde ook geklommen zy; hoe gezegend die ook moge zyn; 's werelds wisselvalligheid doet hun ook wrange vrugten smaaken. De teedre minnaar vind zyne zielsvriendin, op 't ziekbed, niet veege kwaalen worstelen; ja de onverbidbaare dood heft zyne scis op, om haaren levensbloem af te maaijen. Hy verbleekt, zyn hart verstyst in zyn binnenste, wanneer hy denkt zyn eenigst vermaak te zullen missen; hy spreekt haar teder aan;
zy weenen te zamen; hunne traanen vereenigen
zig; hunne zugten klimmen als ééne zugt tot voor den Throon des Barmhartigen. De geneezing daalt uit den Hemel; zy herstelt. - Maar nu weigert myne pen, om hunne dankbaarheid met woorden af te maalen hunne denkbeelden, van erkentenis doortrokken, ylen vereenigd Hemelwaards, en zy verstommen!
De Echt, de vervulling van de wenschen van regt verliefde harten, vereenigt hen; deeze Echt zo gewenscht,
| |
| |
zo gezegend, begunstigt de Aardszegenaar met een lieve spruit, in wiens jeugdig gelaat de deugd des vaders, en de beminlykheid der moeder, beurt om beurt, uitblinken. - Nu word zyn hart nog sterker aan zyne lieve Ega verbonden; nu zy hem zulk een beminlyk Schepzeltje, ten loon zyner zuivere min, geschonken heeft. - Beurtelings omhelst hy, dan zyne Echtvriendin, dan zyn teder Wicht; hun beider zorg strekt zig over deszelfs opvoeding uit, en streelt niet weinig hunne hoop. Hoe verheugd ylt hy, na 't voleinden zyner bezigheden, naar zyn geliefde Panden, om zig door de teerste liefde met die beminde voorwerpen 'te verlustigen.
Behaagt het Hem, door wiens bestuur ons alles toekomt, hun een gedeelte van hunne aardsche goederen, door een of ander ongeval, te ontneemen, zy onderwerpen zig aan den wil des Almagtigen. - Dit verlies staat hun niet geheel te neder. Zy kunnen zig onderling met elkander troosten; hunne liefde Helt hen te vreden; hun hoogste geluk hier op aarde is de beöoging van elkanders geluk; en zo leeven deugdzaame harten gelukkig, tot aan het einde hunner dagen.
ó Aardsche zaligheid! ô geluk! welk weldenkend hart schat zulk een stand, die de Deugd en Godsdienst ten grondslage heeft, niet boven de grootste schatten der aarde!
P. -
|
|