| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.
De bespiecelende wysceer, over de winden en stormen in den winter.
(Naar het Engelsch gevolgd.)
- Ingeminant austri, & densissimus imber,
Nuncnemora, ingenti vento, nunc litora plangit.
Het Zuiden is te rug geweeken;
Kalisto grimt ons aan uit koude Hemelstreeken.
Naardemaal de Winter met rassche schreden ons genaderd is, vergezeld van zynen ontzetting baarenden stoet donkere wolken, hevige Regenvlaagen en schriklyke Stormen, wordt de Besbiegelende Wysgeer van de vervrolykende voorwerpen afgetrokken, en eigenaartig gewoon aan beschouwing van het verbaazende - het grootsche, - De groene Bosschen, de veelkleurige Velden, de heldere Herael, zyn verwisseld voor bladerlooze Boomen, dorre Vlakten, en een dik betrokken Lugt.
Dan, terwyl de onweetgierige, de onoplettende, by dit verwisseld tooneel, niets rondsom zich ontdekt dan eene verveelende en doodsche eezelvigheid, wordt het dieper zieud oog des Opmerkers, een verscheidenheid opleverend vertoon ontwaar, 't welk geen schoonheid, althans geen grootheid, ontbreekt - een vertoon hem uitnoodigende tot een nauwer onderzoek, en ernstiger naspeuring - Ja, hoe wonderspreukig het zommigen in de ooren moge klinken, by vindt onophoudelyk springende bronnen van bedaarde vrolykheid, in het bespiegelen deezer tooneelen van verwoesting, die, naar het denkbeeld der menigte, veel eer zouden strekken om hem met droefgeestigheid te vervullen. - Met één woord, in elke ver- | |
| |
andering der Jaarsaisoenen ontdekt hy den Almagtigen Schepper, altoos gunstig voor den Mensch: en, of de zoele Weste-windjes de Lente met lieflyke geuren aanwaaijen, of dat guure Stormwinden Land en Zee teisteren, zyne welgevormde en den Godsdienst gewyde Ziel is vol eerbied en aanbbiding. Hy viert zynier bespiegelingen bot, onder het gieren en loeijen der Winden, en zegt met den Dichter:
- De Storm verbreekt zyn keten.
De digtgepakte lugt word straks van een gereeten.
De Zee verbleekt van kleur; terwyl zy, fel ontroerd,
Haar holle baaren uit haar kil na boven voert.
Het schuim verspreidt alom een' blikkerenden luister
Op duizend golven, en verlicht het aaklig duister;
De waatren staaplen op met donderend geweld
Tot dat in 't eind de Zee tot aan de wolken zwelt;
Vereenigd met den wind, scheurt zy de sterkste Vlooten
Van de ankers ylings af, en met een hevig stooten
Voert zy ze in 't ziedend ruim, daar de afgrond gaapt en grimt.
De felgedreeven kiel die nu ten hemel klimt,
Word op het oogenblik in 't aakligst diep gedompeld;
Zy ryst veer uit den kolk; en weder overrompeld
Door 't windenheir, wordt zy na 't klippig strand geprest.
De ontstelde Zeeman beeft, kent gronden noch gewest;
De kiel stuit op een bank, en wordt, van één gereten,
Aan duizend stukken op het kermend strand gesmeeten.
De losgebrooken Storm heerscht even streng op 't land,
De bergen daavren, door zyn weoden aangerand;
Hun eiken buigen 't hoofd schier tot den wortel neder;
De ontstelde reiziger zoekt tegen 't buldrend weder
Verblyf in tronk of hol. In 't bosch, dat eeuwen telt,
Word menig schoone stam door krak op krak geveld,
En van zyn wortels af, of uit den grond gewrongen.
Het grootsche landgesticht, al gierende besprongen,
Wordt ysselyk misvormd, zo wel als de arme hut
Die op het vlakke veld al wiegend kraakt en schud:
Dan vlugt de logge slaap, die zich door schrik voelt stooren.
Wat klinkt het naar gehuil des storm in allen ooren!
| |
| |
Hoe toomloos holt hy door de sterk beroerde lugt!
Al 't Aardryk is ontzet. Het siddrend menschdom zugt!
Wie temt de ontembre Storm? Wie brengt hem tot bedaaren?
Uw magt, almagtig God! ô Heer der Legerschaaren!
Uw wenk, uw enkle wenk. ô Ja, 't is thans uw wil;
'k Zie Aarde en Hemel kalm, de Zee en Wind zyn still.
Zo paart zich bespiegeling en Godsvrugt.
Dan, om tot beschouwingen van eenen anderen aart over dezelfde onderwerpen, Winden en Stormen, te treeden. - Om Wysgeerig reden van de Winden te geeven, moeten wy de veerkragt der Lugt, die eigenschap, welke dezelve voor inkrimping en uitzetting vatbaar maakt, in aanmerking neemn. Deeze Veerkragt wordt vermeerderd door de Hette, die de Lugt verdunt en uitspant; en van deeze eigenschap is de Wind een noodzaaklyk gevolg: want, wanneer de Dampkring boven het eene gedeelte der aarde meer verhit is dan boven 't ander, wordt de Lugt, in dit geval verdund zynde, soortlyk ligter dan de overige. Deeze doet dezelve opwaards klimmen; de bovenile gedeelten verspreiden zich in 't opperste des Dampkrings; terwyl de digt daar by liggende Lugt, van alle kanten, van beneden indringt, 't geen duurt tot dat het evenwigt hersteld is.
Uit dit beginzel kunnen wy van de meeste Winden rede geeven; als mede van verscheide daar mede overeenkometide verschynzelen; by voorbeeld, van het indringen van de Lugt in een plaats, waar een groot vunr gestookt wordt; van het optrekken des rooks in de schoorsteenen; van het snuiven des Winds door een sleutelgat of een spleet, als 'er vuur in een kamer aanlegt. Dit is geene bloote bespiegeling, geen enkele gissing: want de waarheid deezer algemeene waarneeming, dat de Lugt heenen dringt na dat gedeelte der Wereld, waar dezelve meest verwarmd is, wordt buiten allen twyfel gesteld, door de volgende eenvoudige proeve, welke ieder kan nadoen. Vult een grooten schotel met koud water; zet in 't midden een anderen schotel, gevuld met warm water. De eerste schotel zal den Oceaan verbeelden, en de ander een Eiland de Lugt daar rondsom verdunnende. Blaast een waschkaars uit, en indien 'er geen togt in het vertrek is, zal men zien dat de rook, als men dit uitgeblaazen licht rondsom den schotel
| |
| |
beweegt, na het midden trekt. Doch, wanneer men het water in den buitensten schotel warm maakt, en den binnensten met koud water vult, en de rookende waschkaars daar over houdt, zal het tegenovergestelde gebeuren.
Onder de Evenuagts-lyn waait de Wind altoos uit den Oostlyken hoek. Want verondersteld, dat de Zon over eenige plaats recht been gaat, zal de Lugt daar allermeest verdund worden; en gevolglyk de digt daarby zynde Lugt, van alle kanten, met gelyk geweld, derwaards heen dringen; maar als de Zon gestadig Westwaards wykt, zal het gedeelte, waar de Lugt meest verdund is, denzelfden streek houden; en derhalven de loop van al de beneden Lugt derwaards sterker zyn, dan na eenige andere streek. Van hier wordt de vloed der Lugt na het Westen algemeen: de deelen steeds elkander voortstuwende, en in beweeging blyvende tot het naaste wederkeeren der Zonne, is zo veel van de beweeging, als verlooren ging door haare afweezigheid, weder hersteld; en dit veroorzaakt de volduuring van den Oosten Wind.
Te wederzyden van de Evennagts-lyn, tot omtrent den dertigsten Graad van Breedte, verandert de Wind uit den Oostlyken streek, en word Noord-Oost aan de Noord-, en Zuid-Oost, aan de Zuid-zyde van de Evennagts-lyn. - De rede hier van is, dat daar de aan de Evennagts-lyn grenzende deelen heeter zyn dan eenige andere, en de Noorder en de Zuider Lugt derwaards moet trekken: de Noordlyke Lugtvloed, in dien doortocht den Oostlyken ontmoetende, veroorzaakt, aan die zyde, den Noord-Oosten Wind; gelyk de Zuidlyke Lugtvloed, zich met den Oost-lyken vermengende, aan de andere zyde van de Evennagts-lyn, den Zuid-Oosten Wind te wege brengt.
Men hebbe dit te verstaan van in open Zee, en zulke gedeelten der groote Wateren als verre van Land zyn: want by de Stranden, waar de naby zynde Lugt, door de wederkaaizing der Zonnestraalen van den Grond, zeer verdund wordt, geheurt het menigmaalen anders: bovenal op de Kust van Guiné. waar de Wind altoos op het Land aanwaait uit den Westen, in stede van uit den Oosten opblaazende. Zulks wordt veroorzaakt door de Woestynen van Africa, die, digt by de Evennagts-lyn liggende, en, van een zeer zandigen grond, eene groote maate van Hette in de Lugt daar hoven te wege brengen, die, dus ligter geworden dan die over de Zee hangt, steeds Landwaards indringt om het evenwigt te herstellen.
| |
| |
In dat gedeelte van den Oceaan, 't welk den naam van het Regenagtige draagt, heeft wen aanhoudende stilte; de Wind waalt 'er naauwlyks merkbaar uit den eenen of den anderen hoek. Deeze Zeestreek, geplaatst tusschen den Westlyken Wind waaijende uit den Oceaan na de Kust van Guiné, en den Oostlyken Wind van dezelfde Kust na 't Westen waaijende, staat de Lugt in evenwigt tusschen beiden; de zwaarte neemt daar door zo zeer af, dat dezelve de dampen daar in opgeheeven niet kan ophouden, maar in geduurige regenvlaagen laat vallen.
'Er is eene soort van Winden op zommige plaatzen tusschen de Keerkringen, Passaat-winden geheeten, die zes maanden van het Jaar uit den eenen, en de andere zes maanden uit den daar aan tegenovergestelden, hoek waaijen. De algemeene oorzaak daar van is, deeze, dat wanneer de Zon den Noorder Keerkring nadert, zyn 'er verscheide Landen, als Arabie, Persie, Indie enz, die heeter worden en meerder Hette afkaatzen dan de Zeeën omstreeks de Evennagtslyn, van welke de Zon geweeken is: de Winden, derhalven, in stede dat zy van daar na de Evennagts-lyn blaazen, doen het den anderen weg heen: en waneer de Zon van deeze Gewesten wykt, na den anderen Keerkring gaande, waait de Wind op uit de tegenovergestelde streek van het Kompas.
Uit de oplossing van de Algemeene of Passaat-winden gegeeven, kunnen wy de rede zien, waarom, in den Atlantische Oceaan, een weinig aan deeze zyde van den dertigsten Graad Noorder Breedte, doorgaans een Weste of Zuid-Weste Wind heerscht. Want, terwyl de beneden Lugt, binnen de grenzen van deeze Winden, steeds na de Evennagts-lyn dringt uit den Noord-Oosten hoek of daaromtrent, beweegt zich de boven Lugt steeds in eene strydige rigting: naa dat dezelve dan die grenzen bereikt heeft en Lugt ontmoet, die weinig of geen neiging heeft om meer na de eene streek dan na de andere te gaan, zal zy in dezelfde rigting daar mede voortgaan.
In Engeland ondervinden wy menigmaal, by bedaard weer, dat 'er, op 't heetst van den dag, verfrissende zeekoeltjes Landwaards in waaijen: die verschynzel komt zeer wel overeen met het hier boven nedergestelde beginzel: want de beneden Lugt over 't Land meer verdund zynde, door de Zonnestraalen van deszelfs oppervlakte te rug gekaatst, dan die over het water hangt, wordt de laatste steeds na 't strand gedreeven, om het evenwigt te herstellen, als zulks
| |
| |
niet verhinderd wordt door sterker Winden uit eenen anderen hoek. Te deezer oorzaake waaijen de Zee-Winden bykans onveranderlyk, in heere landen, over dag na 't land, terwyl, integendeel, by nagt, de Land-winden de overhand bekomen.
Uit het geen wy dus verre waargenomen en opgegeeven hebben, valt van zelve in 't ooge; waarom de Noordlyke en Zuidlyke Werelddeelen buiten de streeken der Passaatwinden, aan zulk eene veranderlykheid van Winden onderworpen zyn. Want de Lugt, uit hoofde van den minderen invloed der Zonne in deeze streeken, onbepaald zynde om zich na een vast punt te beweegen, verandert steeds van plaats tot plaats, om het evenwigt te herstellen waar het verbrooken is; 't zy door de Hitte der Zonne, door het opklimmen van Nevels of Uitwaassemingen, door het vallen van veel Regen, of het smelten der Sneeuw op het Gebergte: oorzaaken, die alle eene schielyke verandering in de Lugtsgesteltenisse kunnen te wege brengen. Want aan deeze, om geene andere omstandigheden te vermelden, mogen wy den oorsprong toeschryven van alle die Stormen, Ruk- en Dwarlwinden, en andere ongeregeldheden, die, op onderscheide tyden en verschillende plaatzen, voorvallen.
Het hier te nedergesteld eenvoudig verslag van de natuur en de oorzaaken der Winden, geeft ons natuurlyk aanleiding om onze gedagten te laaten gaan over derzelver verscheide Gebruiken en Nuttigheden in de stoflyke Wereld. De oppervlakkige Waarneemer zal, ongetwyseld, vraagen hoe 't kan zyn, dat, by zulke doorsteekende en allen in 't oogloopende kenmerken van Wysheid en Beleid in de Voorwerpen der Natuur zigtbaar, een Weezen, oneindig Goed zo wel als Wys en Magtig, kan toelaaren, dat Stormen en Onweeren zulk eene menigte van onheilen baaren: geheele Landen worden daar door verwoest, en ieder eeuw duizenden van Menschen, door den Oceaan, ingezwolgen. - Ten deezen aanziene merken wy op, dat niets eigenlyk gesprooken een Kwaad is, 't geen bestaanbaar met de Volmaaktheden der Godheid toegelaaten of vastgesteld kan worden; of het moet dien naam over 't geheel verdienen. Dit kunnen wy ons nooit vermeeten te zeggen van eenig ding ons bekend, noch van eenig Natuurlyk Kwaad van eenen bepaalden duur. 't Is voegelyker te veronderstellen, dat 't geen wy Natuurlyk
| |
| |
Kwaad noemen, kan strekken zo om vaster en duurzaamer geluk te bezorgen aan elk op zichzelven, (naa verscheide tusschenkomende voorvallen, welke wy te kortzigtig zyn om uit te vinden) als ten algemeenen beste der Scheppinge. Het tegendeel kunnen wy niet bewyzen, of zelfs beweeren met eenige waarschynlykheid, of wy moesten teffens de gansche oneindige verscheidenheid bevatten van oogmerken, die een Alwys Weezen voor kan hebben uit te werken, door byzondere voorvallen; en door en door verstaan het geheele plan zyns Bestuurs, den zamenhang der verscheide deelen van 't zelve, als mede de betrekking en ondergeschiktheid in welke zy tot elkander staan. Wy zien slegts eenige kleine gedeelten van een groot geheel. - 't Is ten minsten onbetwistbaar, dat het geen, in den tegenwoordigen staat der dingen, verkeerd schynt, ten overvloede te regt gebragt kan worden, op een ander tooneel van bestaan, en het tegenwoordig Kwaad ryklyk opgewoogen, door het olgend Goed. - Verder mogen wy hier aanmerken, dat alle ‘Gedeeltlyk Kwaad algemeen Goed is.’ Van 't geen wy Natuurlyk Kwaad noemen, is zeer veel bestemd om het welvaaren van de geheele Schepping wonderbaarlyk te bezorgen.
Met één woord, hoe aandagtiger wy dit onderwerp overweegen, leert de Bespiegelende Wysgeer deeze gewigtige waarheid, dat het Godlyk Opperweezen, uit het Natuurlyk Kwaad, voorvallende in de tegenwoordige gesteldheid der geschapene weezens, steeds goed doet voortkomen, of 't zelve in 't einde, over 't geheel, tot geluk zyner Schepzelen zal doen strekken. - Een wel geplaatst Hart kan in ramp geen edeler troost scheppen, dan uit de overweeging, dat de onmiddelyke oorzaak van zyn lyden misschien, in de voorzienige loop der gebeurtenissen, overeenkomt met eenig gunstryk oogmerk in dat Weezen, 't geen de onuitputlyke bron is van goed voor alle zyne Schepzelen; en dat niet alleen de Winden, over 't algemeen, veele weldaaden aan het Menschdom verschaffen; maar dat die Storm zelfs, die misschien zyne Landgoederen bederft, of een zyner Naabestaanden in de diepte der Zee doet omkomen, noodig was om de lugt te zuiveren, den Oceaan tot eenig nut oogmerk te doen woeden, en van den Aardbodem die schadelyke dampen te verdryven, welke, in rust gelaaten, alle de heillooze uitwerkzels van besmetlyke Ziekten zou baaren. - En, wat hem zelve betreft, als een weezen op zich zelven beschouwd, zal
| |
| |
hy juichen in de bedenking, dat, naa 't verloop van nog eenige weinige jaaren, doorgebragt in de hoopschenkende onderschraagingen van Geloof en Godsvrugt, de goedwillige betooningen van Deugd en Goedheid, en de geduldige uitoefening van Standvastigheid en Onderwerping, alle de oogenbliklyke rampen deezes leevens zullen gevolgd worden, door eenen ongestoorden Vrede, en nimmer eindigende Vreugde.
Ras zal de Winterstorm des korten leevens wyken
Voor 't streelend Lenteweer der zalige Eeuwigheid!
|
|