Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijCharacterkunde der Vaderlandsche Geschiedenisse. Tweede Deel. Te Haarlem, by A. Loosjes, Pz. 1786. In gr. octavo. 218 bladz.Hoe zeer de Gebeurtenissen van den dag, ons thans jammerlyk gefolterd Vaderland betreffende, de aandagt inneemen, ja verslinden; en 'er ook veelen, anders leesgraag, slegts weinig tyds overschiete, om, behalven dezelve, iets van aanbelang te leezen, kunnen, naast deeze Gebeurtenissen, vroegere, het Land onzer Inwooninge raakende, zeker nog het meest hun uitnoodigen, om iets anders dan een Dag, Week-, of Maandblad op te vatten; en, twyfelen wy niet hun aan te pryzen het Tweede Deel van de Characterkunde der Vaderlandsche Geschiedenissen, op den eigensten trant als het Eerste uitgevoerdGa naar voetnoot(*). 't Zelve bevat Twee Boeken, het Vierde en Vyfde deezes Werks. Het vierde behelst de Characters der Graaven uit den Huize van Beijeren, en hunne voornaamste Tydgenooten, in andere gedeeltens der thans vereenigde Nederlanden; verdeeld in vier Hoofdstukken. | |
[pagina 583]
| |
- Het eerste stelt margareetGa naar voetnoot(*) willem van beijeren, Gravinne en Graaf van Holland, en jan van arkel, Bisschop van Utrecht, voor oogen. - In het tweede komt albrecht van beijeren, Regent en Graaf van Holland, otho van arkel, adelheid van poelgeest, Byzit van albrecht van beijeren, ten tooneele. - Deezen worden, in het derde gevolgd, door willem den VI, jacoba van beijeren, Graaf en Gravinne van Holland, jan van beijeren, jan, Hertog van Brabant. frans van borselen, frederik van blankenheim, zweder van kuilenburg, en rudolph van diephout, Bisschoppen van Utrecht. - En behelst het vierde Algemeene Aanmerkingen over de Staatsgesteltenisse, het Volkscharacter onder de Graaven uit den Huize van Henegouwen en Beijeren. De Naamen deezer Persoonen herinneren eenigzins den Geschiedkundigen eene menigte van Gebeurtenissen, hier meer verhandeld om de Characters toe te lichten, dan om gezet de Geschiedenis te boeken. Wy zien hier onder anderen den Oorsprong van den twist der Hoekschen en Kabbeljaauwschen, en het leed welk dezelve den Lande een reeks van jaaren berokkende; de tweespalt der Hekerens en Bronkhorsten in Gelderland; der Schieringers en Vetkoopers in Friesland. Bovenal heeft ons gesmaakt de voorde Characterkunde zo geschikte Lotgevallen van jacoba van Beijeren. Wy kunnen 'er niets van overneemen om het geheel niet te breeken. Alleen zullen wy, uit de Algemeene Aanmerkingen, ten Slot deezes Boeks, ter overneeminge beter geschikt, iets afschryven. ‘'t Graaflyk Gezag, de Magt der Edelen, en het Regt der Steden, vertoonen zich niet altoos in een behoorelyk evenwigt; de Staatsbalans slingert, en slaat nu tot de eene, dan tot de andere, zyde over. Graaven uit vreemden Huize, door Huwelyken aan Magtige Vorsten vermaagschapt, en door Verbonden in uitlandsche geschillen ingewikkeld, dongen na eene volstrekte Oppermogenheid. Geldgebrek was een der hoofdoorzaaken, dat zy dien trap van eigendunklyke | |
[pagina 584]
| |
Heerschappy niet beklommen. De Edelen, onder elkander verdeeld, scheenen in den Hoekschen en Kabbeljaauwschen Burgerkryg, rustloos elkanders bederf te berokkenen, en de verwoesting van veele hunner sterktens dreigde huune magt en Vryheid met een gewissen doodsteek; veelen zogten, zelfs in de overwinning vernederd, de bescherming der Steden. - Het Stedelyk gezag wist met dit alles voordeel te doen. Der Graaven veelvuldige en schreeuwende Geldbehoeften vervulden zy; doch bedongen teffens behoud van reeds verleende, en vermeerdering van voorregten, tot uitbreiding van den Koophandel en Magt. leder maakte een staat op zichzelven uit, en was op eigen voordeel gesteld. Haat en afgunst over deeze en geene keuzen hieldt ze verdeeld; en de Graaven, eenigzins het handhaaven huns gezag verstaande, bedienden 'er zich van, tot bepaaling van het aangroeijend vermogen der Steden, en uitbreiding van hunne eigene Magt. - De schokken, door de Hoeksche en Kabbeljaauwsche verdeeldheden aan den Staat toegebragt, zouden de Landzaaten tot slaaven van vreemde Heeren hebben kunnen maaken, indien de Graaven, uit het Stamhuis van beyeren, zo veel Schranderheid en Staatkunde als Heerschzugt bezeten hadden. Gelukkig,dat behoefte, door Oorlog en Verkwisdng veroorzaakt, nun wederhieldt van aanhoudende schennis der bezwoore voorregten, en dwong om 'er nieuwe by te voegen. Met dit alles nam het gezag der steden toe; en de geknakte Magt der verdeelde Edelen deedt den Graaven dien steun missen. Een gemis, nogthans, 't geen zy vergoed vonden, door geen vereenigde Edelen tot wederstreevers te hebben. De Eendragts band, tusschen de Steden, was door net benyden van elkanders voorregten te zwak, om der Dwinglandye, als zy haar yzeren vuist tot verpletting der Vryheid ophief, te rug te houden, en den doodlyken slag af te weeren.’ Van de Zeden, in dit Tydperk, leezen wy onder andere. ‘Albrecht gaf een blyk van de haatlykste willekeurigheid, die den band der goede Zeden los maakt en het heil der Maatschappye aan de vervaarlyke misbruiken van eigendunklyke magt opoffert. Wie beeft niet op het leezen van het voorregt door hem aan de Pandneemers te Middelburg gegeven. Aan deezen, die van de elenden hunner Medemenscheu leeven, en | |
[pagina 585]
| |
by het gemeen vervloekt zyn, verkoopt hy zyne bescherming voor den tyd van twintig jaaren; zo dat zy niet gemoeid zouden worden over eenig misdryf, voorheen begaan. Zy zouden kwytschelding hebben van een Moord of liever dien kunnen pleegen, wanneer zy hem twintig Ponden Tournois gaven; en niet verpligt weezen aan de Eigenaars goederen, voor gestoolene bekend, weder te geeven. Zy mogten overal wapens draagen, 't welk aan andere Burgeren verboden was. Wanneer iemand van de Sexe met hun iets te doen gehad hadt, en klaagde eenige mishandeling of geweld geleden te hebben, zou zy niet gehoord worden, zelfs niet schoon de Geestlyke of Wereldlyke Heeren voor haar spraken. Zy werden ontheeven van alle instelling of bevel van Schepenen of Gezwoorenen der Stad Middelburg, geduurende deezen verloftyd.’ Het vyfde Boek bevat de Characters der Graaven uit den Huize van Bourgonje, en van hunne voornaamste Tydgenooten, en de andere gedeelten der thans vereenigde Nederlanden. In het eerste Hoofdstuk ontmoeten wy, philip den I, Graaf van Holland, en zyn Bastaard david van bourgonje, met geweld op den Utrechtschen Bisschoplyken Zetel geplantst. In het tweede, wordt de Oorlogzugtige, de Vreeslyke, de Stoute, de Roeklooze carel de I, Graaf van Holland, in volle grootte afgebeeld, nevens arnold en adolph Hertogen van Gelderland. 't Lust ons, daar wy alles, carel den I betreffende, niet kunnen afschryven, een en andere trek, hem betreffende, hier te plaatzen! Om van zyne wreedheid tegen de Luikenaars niet te spreeken, of hoe hy, tot Graaf gehuldigd, het Land met zwaare belastingen drukte; op zyne Reizen door Holland en Zeeland de strengste Regtsgedingen liet houden; hoe hy, die de Verdelger der Luikenaaren en de Onderdrukker van Holland en Zeeland mogt heeten, zich, als een Goedertieren en Medelydend Vorst, by de Friezen voordeedt, om hun te beleezen. Hy was het, ‘die op eene groote Dagvaart, aan de Staaten zyner onderhoorige Landschappen, een Plan voorsloeg, om het stuk der Krygsmagt, op dezelfde wyze als in Frankryk, waar mede hy in oorlog was, te regelen. Men voorzag de verdrukking van Burgerlyke en Staatkundige Vryheid, en denzelfden Staat van Onderwerping, als waar in Frankryk, door eene vastgestelde krygsmagt | |
[pagina 586]
| |
gebragt was; niet dan schoorvoetende, tradt men in de voorgeslaagene maatregelen, eene somme gelds tot dat einde bepaalende - Gereedheid ten Oorloge was een prikkel voor den Oorlogzugtigen Hertog om 'er zich steeds in te wikkelen; en, van tyd tot tyd, den bepaalden onderstand tot betaaling des Krygsvolks, op eene verbaazende wyze, tot groot bezwaar zyner Onderdaanen, te vermeerderen. Een Vorsten pluimstrykende olivier de la marche moge 'er van zeggen’ dat, schoon de Nederlanders hier over langen tyd klagtig vielen, en wegens verdrukking schreeuwden, dit alles ten hunnen voordeele strekte, gelyk zy vervolgens ondervonden: want de Hertog was zo magtig, dat hy alles kon uitvoeren en beregten. Hy hieldt de Landen in vreeze en vrede. Hy toonde alle zynen Nabuuren, dat hy het zwaard in de vuist voerde, en 't geen hy door liefde niet kon verkrygen, dwong hy door vreeze af. ‘- De Vryheidsminnaar tekent onder deezen Graaf, de eerste, die een geregelde Manschap, jaar in jaar uit, onderhield, het tydstip van de weezenlyke Slaaverny deezer Landen. De Volksdapperheid, het steunzel der Vryheid, ging verlooren. De krygsbenden der Leenmannen en Burgeren, welke wy, in den loop onzer vroegere Landsgeschiedenissen, zo dikmaals zagen optrekken, vervielen in kleinagting: zy kondenin afgerigtheid ten Wapenhandel by de Huurlingen niet haalen. Deezer aantal kon de Vorst, wist hy den Onderzaat geld af te perssen, naar welgevallen, te vermeerderen; zy vloogen op zyn wenken, zageu hunnen Betaalsheer alleen na de oogen, en waren gereed ter onderdrukkinge der Landzaaten, die hem middelen ter betaalinge ter hand stelden. - Van deeze krygsmagt bediende hy zich tegen Frankryk. Nesle in Picardye beproefde zyne dolle woede. Het klein getal der gespaarde Inwoonderen deedt hy de hand afkappen; en, als zy den brand uit de daken der Stad, aan de vlamme ten prooi gegeeven, zagen opgaan, voerde hy hun te gemoet: Dit is de vrucht die de boom des Oorlogs draagt.’ Wrange vrugten groeiden aan dienzelfden boom voor zyne Onderdaanen. Dit blykt uit het hier geboekte lot der Steden Hoorn, Zierikzee, Amsterdam, Dordrecht, en andere, die hy met lasten bezwaarde, met Krygsbezettingen dwong, en door zyn ontzagwekkende tegenwoordigheid tot het opbrengen noocizaakte. ‘Zo spart de Dwinglandy | |
[pagina 587]
| |
de haatlyke blikken op, en doet de verdrukten beeven!’ - Met genoegen leezen wy zyne teleurstelling in het dingen na de Koninglyke Waardigheid. - Met ontroering zyn woedende Krygsdrift op die teleurstelling gevolgd. Toen geldbehoefte hem aanzette om de goederen der Kerklyken aan te slaan en te verkoopen; de Steden tot het leveren van Schepen en Manschap, en het opschieten van geld, te dwingen, wanneer deeze, ‘zo kruipt men voor eenen Verdrukker!’ zich dit alles getroostende, hun Brief in beantwoording tekenden: Uwe Onderdaanige en Ootmoedige Steden! En vonden die van Amsterdam, daar zy alles gedaan hadden om hun Zeevaart te beschermen, door het neemen hunner Schepen, zich in de droeve omstandigheid, om een Brief aan den Hertog te onderschryven: Uwe Ootmoedige en Arme Stede van Amstelredamme. Naa een zo schandelyken als schadelyken kryg tegen de Zwitzers, hier breeder beschreeven, ‘vervulde knaagende spyt, tot wanhoop overslaande, den vlugtenden Hertog: eene zwaare krankheid greep hem aan, van bysterzinnigheid vergezeld. Schuw voor menschen, ontweek by allen gezelschap, en scheen zich zelven te vergeeten; haveloos, schriklyk werd zyne gedaante, en mymerende krankzinnigheid scheen een einde aan zyne dagen te willen maaken: en hy op 't punt, om 't ongelukkig aantal te vermeerderen, die Slachtoffers worden van eene teleurgestelde Staat- en Eerzugt.’ - De tyding, dat de Hertog van Lotharingen Nancy bemagtigd hadt, trof zyn oor als een donderslag, hy ontwaakte en gordde de wapens weder aan. Zyn leger kreeg de nederlaage; hy, de Aanvoerder, sneuvelde, door een vyandlyke, en, mogelyk, door een verraaderlyke hand, die hem, drie wonden toegebragt hebbende, uitschudde, en in een poel, waar in hy gesmoord was, liet leggen, met het aangezigt vastgevroozen. ‘Zulk een wrange vrugt,’ vervolgt de Schryver, carel's Character opmaakende, ‘aan den boom des Oorlogs gegroeid, moest hy proeven, in het best en sterkst zyns leevens, gesleeten in zo veel Krygs. De Bynaamen, waar mede de Geschiedschryvers hem omschreeven - van den Oorlogzugtigen, den Vreeslyken, den Stouten, den Roekeloozen, - hoe schor ook klinkende, zyn te zagt om hem naar waare verdiensten te merktekenen; de naara van Dwingeland is, in den uitgestrelusten zin, op hem toepasselyk. Wreedheid, | |
[pagina 588]
| |
die haar oog met het aanschouwen van mishandelingen verzadigt, wier oor zich gestreeld vindt, door 't ]ammerend krygsgeschrei, afgebrooken doof het zugten der gewonden en stervenden, - Wraaklust, die alleen door Meuschenbloed gestild, doch niet verzadigd wordt, vervulden steeds zyn hart. - Geweld omgordde hem als een gewaad. - Zyn balddaadige voet vertrapte de Vryheid zyner Onderzaaten, die, in veragtlyke Slaaven hervormd, zich affloofden, en lieten uitmergelen, om middelën te verschaffen, tot voldoening zyner kostbaare Hofhoudinge, en het goedmaaken der omneetelyke Krygskosten, in noodlooze buitenlandsche Oorlogen gespild, en alleen gevoerd, om een Lwinglandsche Heerschzugt den yzeren schepter, naar onbegrensde willekeur, over wydnitgestrekte Landen te doen zwaaijen.’ Niet vreemd, dat de Schryver het volgend Hoofdstuk, waar in maria, Gravinne van Holland, maximiliaan, haar Egtgenoot, en Voogd van philips den II, en de twee laatste voorstanders der Hoeksche Partye, prans van brederode en jan van naaldwyk, gekenschetst worden, in deezervoege aanvangt: ‘Is 'er ooit juichenstyd voor de Vryheid, 't is wanneer een Dwinglnnd sneeft, wiens Heerschzugt nooit voldaan wordt, wiens Goud- en Bloeddorst onleschbaar zouden gebleeven zyn. - Zulk een Dwingland gaf, in carel den I, den laatsten snik. De volkomene zekerheid zyns doods, waar aan de vrees eenigen tyd twyfelde, baarde bfydschap by veele verarmde Onderzaaten. Van achrer een dikke wolk der Slaavernyen scheen de zon der Vryheid te zullen doorbreeken: zy deedt het met de daad; doch, helaas! om slegts voor eene zeer korte poos te schynen, en vervolgens nog droever beneveld te worden. - Ongunstige omstandigheden vergezeiden deeze op zichzelve den Lande gelukkige gebeurtenis.’ - Voor een tyd zien wy Hoekschen en Kabbeljaauwschen, een reeks van jaaren aan twist en verdeeldheid gewoon, alleen zamenstemmen, en dat algemeen belang de schaal der Partyschappen in evenwigt deedt hangen. De Steden, te Leyden, te Haarlem, en in den Haage ten Dagvaart verscheenen, beslooten, dat de twee Partyen elkander, noch van noch op 't kussen, zouden zoeken te helpen; maar de handen in één slaan om 's Lands oorbaar te bevorderen, en herstelling te verwerven van de inbreuken op der Ste- | |
[pagina 589]
| |
den Voorregten. Van hier het Groot Privilegie, door de Gravinne geschonken; doch, naa haar Huwelyk met maximiliaan, terstond geschonden: wanneer de voorgetrokkene Kabbeljaauwschen en verdrukte Hoekschen huns Eeds vergeetende, de oude vyandschappen aanrigtten; en deeze aaumerking des Schryvers billykten: ‘Zo waar is het, dat men, op Staatkundig gedaane beloften, niet kan vertrouwen, zy duuren niet langer dan de dryfveer van Eigenbelang gespannen blyft, en werkt.’ - In dit Hoofdstuk vinden wy niet alleen den ondergang der Hoekschen, maar ook de oproeren van het Kaas en Broods Volk en derzelver demping beschreeven. Uit het vierde of laatste Hoofdstuk, Algemeene Aanmerkingen over het jongst beschreevene Tydperk opleverende, kunnen wy, hoe genegen ook om andere trekken over te neemen, om niet te lang te worden, alleen dit volgende plaitzen. ‘Niet meer dan de schaduw eener vrye Regeeringe bleef 'er in 't eerst over onder de Baurgondische Heeren: en dceze zelfs verdween, toen de Stadsregeeringen geheel afhanglyk werden van den Graaf of van diens Stadhouder, en zy allen klem kwyt geraakten: naardemaal zy, die den wil deezer Oppergebiederen wederstreefden, of hunnen Aanhang niet begunstigden, van het kussen geraakten. De stem van den Raad ademde niets dan 's Vorsten wil; de stem der Vryheid mogt zich verheffen, zy werd overschreeuwd door Hoofsche Vleijers, of met geweld den mond gestopt. - Weelde, wellust, Overdaad woonden in het Bourgondische Hof. De Koophandel bloeide; de Zeevaart, geholpen door het verdiepen der Stroomen en het werwyden der Zeegaten, en niet zelden door de magr des Graaven beschermd, voerde schatten ten lande in; jammer dat deeze grootendeels in den draaykolk der verkwistinge verlooren gingen, of in zo kostbaare als noodlooze buitenlandsche Oorlogen verspild wierden. De Zedeverbastering, voortvloeijende uit het volgen van een dartel Hof, vertoonde zich in Kleederpragt, in lange kostbaare Maaltyden, in Ontugt en Ongebondenheden, als gewettigd door het voorheeld der Grooten. Hoe was het mogelyk voor een Volk, den zwymeldrank des Wellusts met groote teugen indrinkende, de Slaaverny te ontgaan?’ |
|