Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Walvischvangst, met veele byzonderheden daar toe betrekkelyk. Met Plaaten. Vierde of laatste Deel. Waarby eene beschryving der Haringvisschery. Te Amsterdam by P. Conradi, en te Harlingen by V. v.d. Plaats 1786. In gr. quarto 114 bladz.Ten besluite van dit Werk, verleent men ons in dit laatste Deel nog etlyke aantekeningen van eemge byzonderheden, | |
[pagina 511]
| |
die Groenland, het voorgevallene aldaar, en deszelfs Inwoonders, betreffen. - By den aanvang levert men ons een verhaal van zommige togten onzer Nederlanders derwaards, die boven anderen merkwaardig geweest zyn, door treffende rampspoeden, waar uit men ziet aan welke ongemeene tegenheden de Scheepsgezellen op deeze Vaart dikwerf blootgesteld zyn, waar uit ze zig, wanneer ze het leeven nog bewaaren, niet dan met groote moeite, en na 't doorstaan veeler ongemakken, redden. - Vervolgens geeft men ons verstag van de herhaalde poogingen, Welken 'er aangewend zyn, om de Groenlanders ter omhelzinge van den Christelyken Godsdienst te brengen, die veelal vrugtloos of van geene dan eene zeer geringe uitwerking geweest zyn. Hunne verkleefdheid aan hunne bygeloovige gewoonten en traagheid van begrip zyn hier groote hinderpaalen; en 't valt moeilyk, hen tot eene gegronde overtuiging te brengen; van waar men ook niet zelden ziet, dat veelen, die den Christelyken Waterdoop ontvangen, en zig in de Maatschappy begeeven, eerlange de Maatschappy weder verlaaten, om op zigzelven te gaan leeven. Nopens de laatere onderneemingen der Hernhutters in 't byzonder, wordt ons wat laager aangetekend, dat het getal der gedoopten van den jaare 1739 tot 1762, en dus in 23 jaaren, slegts 700 menschen beliep; waar onder, in 't jaar 1762, niet meer dan 164 ledemaaten gevonden werden; blyvende de andere, en verre de meeste, wyl het getal der Inwooners meer dan 10,000 bedraagt, aan hunne oude gewoonte vastgehegt. - Onder de aanmerkenswaardigste gebeurtenissen in Groenland, betrekt men wyders den eersten aanval der Kinderziekte, in 't jaar 1733, aldaar, die 'er, by mangel van behoorelyk toeverzigt, eene verschriklyke verwoestinge aanrichtte. Eene snerpende koude en verregaande hongersnood, doen ook meermaals veele Inwoonders sneuvelen, waar van hier eenige voorbeelden aan de hand gegeeven worden: daar benevens is dit Gewest niet geheel bevryd van aardbeevingen, donder en blikzen; schoon het 'er zeldzaam aan onderhevig zy. - Volgens de verdere hier medegedeelde berigten, zyn de Groenlanders ten uiterste bygeloovig, overgegeeven aan de denkbeelden van tovery, en genoegzaam ontbloot van alle weezenlyke denkbeelden van Gods dienst; voedende egter de verstandigsten, nog steeds eenige kundigheden van een leeven na dit leeven, en wel in een staat van geluk of ongeluk. Voor 't overige zyn ze in alle Weetenschappen onder de minst ervaaren Natien te stellen; en de Geneeskunde heeft geene vordering onder hen gemaakt, gelyk onze Autheur aantekent; terwyl hy tevens beknoptlyk meldt, aan welke ongevallen en kwaalen zy meest onderworpen zyn; waarop hy zyne aantekeningen, wegens de zeden en gebruiken der Groenlanders, besluit met een verhaal van hunne wyze van begraaven, en 't geen daar by gewoonlyk | |
[pagina 512]
| |
plaats heeft. Ten laatste hegt hy hier aan een berigt van 't geen ons de Gedenkschriften van Oud Groenland, nopens deszelfs bevolking enz. aan de hand geeven; waar uit men niets van weezenlyk aanbelang, met de vereischte zekerheid, kan opmaaken. By deeze hier mede voltooide beschryving van de Walvischvangst, en daar toe betrekkelyke byzonderheden, heeft men nog gevoegd eene beschryving van de Haringvisschery, als niet minder gewigtig hier te Lande dan de voorgemelde. Men brengt ons derwegens onder het oog, hoe het belang, dat men in deeze Visschery stelde, al vroeg aanleiding gave, om dezelve van hooger hand te beschermen en te begunstigen. Verder verleent men ons een berigt, van de omzwervende togten der Haringen, als Trekvisschen, en 't geen ons de Natuurlyke Historie dienaangaande met de hoogste waarschynlykheid voordraagt, mitsgaders van de vroegere opkomst, en den laateren voortgang, deezer Visschery. Na dit algemeene bepaalt zig de Schryver om een meer byzonder verstag te geeven, (1) van de Schepen en Werktuigen, waar mede de Visschery geschiedt; (2) van de wyze en den tyd, op welken de Haringen gevangen worden; (3) van de wetten en voorrechten op het Haringvangen enz. gemaakt, en aan de Reeders verleend; (4) Van de verschillende zoorten en benaamingen van den Haring, in den handel voorkomende; en eindelyk (5) van hun, aan wien het opzicht over deezen handel is aanbetrouwd. - Zie hier 't geen hy ons wegens de wyze en den tyd, op welke de Haring gevangen wordt, mededeelt. ‘De Buizen, by Hitland, te zaamen gekomen, neemen hunnen cours Noord - Noordwest, en werpen St. Jans nacht, den 25 Juny, na middernacht, het eerste net by Fairhill uit. De Visschery geschiedt alleenlyk 's nachts, eensdeels op dat men een gedeelte van den aankomenden Haringzwerm aan het flikkeren, ('t welk voornaamelyk door de glansryke oogen en schubben deezer Visschen veroorzaakt wordt,) te beter zoude konnen bemerken, en 'er het net recht dwars voorspannen, en anderdeels op dat de Visch, die door het vuur of licht der Lantaarnen op de Schepen aangelokt wordt, en 'er op aan zwemt, de netten te minder moge zien. Van iets diergelyks maakt ook de Heer Spon, in zyne reize door Italië, gewag, bladz. 51. dat men naamelyk, op de Dalmatische Kusten, ook van Lantaarnen gebruik maakt, om de Sardynen, die aldaar in menigte gevangen worden, aan te lokken. De netten, die zeer lang zyn, en uit vyftig of zestig wanden bestaan, worden, op eene zekere maat, door de wetten der Overheid bepaald, met enge maazen gebreid, op dat de Visch met zyne kaaken in dezelve moge blyven hangen. Voorts moeten dezelve van goede hennip vervaardigd worden, of, gelyk thans veeltyds geschiedt, van grove Persiaansche zy- | |
[pagina 513]
| |
de, dewyl deeze langer dan die van hennip, en wel drie jaaren duuren konnen; daar en boven worden zy getaand, of met den rook van eikenhout bruin geverfd, om ze minder zichtbaar te maaken. ‘De netten worden, met Zonnen ondergang, tusschen twee Buizen, in Zee geworpen, 't welk om derzelver grootte veel tyd en moeite vereischt, dezelve zyn, om ze te kennen en het zinken te verhoeden, alom met tonnetjes bezet en vastgeboeid, en dienen door hunne zwaarte de Buis tevens voor anker, het verwarren van de netten onder elkanderen wordt ook belet door de Buizen in dier voegen te schaaren, dat ieder zyn tuig onverhinderd behoude. Geduurende den nacht, loopt de Visch in het net, dat voor hem gespannen is, en 's morgens omtrent vyf of zes uuren, een uur of twee na Zonnen opgang wordt het opgehaald, waar mede rykelyk drie uuren verloopen, dewyl by ieder networp de vangst van drie tot zomtyds op veertien lasten belooptGa naar voetnoot(*). De dag geeft werks genoeg, om deeze vangst wel te behandelen; men verzamelt den Haring; men kaakt ze, dat is, men neemt 'er de kieuwen uit, om dat deeze het schielykst door bederf worden aangedaan; men legt ze in tonnen en zout ze. Al het geen beneden de vyf last gevangen wordt, wordt op deeze wys tot den handel bereid; het overschot, dat men Slabbers noemt, wordt ook wel gekaakt, dog ligter gezouten, en veeltyds in byzondere schuiten geworpen en vervoerd. Na de eerste inzouting laat men de Haring, den volgenden nacht door, op het verdek der Buis staan, en den tweeden morgen wordt dezelve eerst recht gepakt, de tonnen aangevuld en in het ruim gezet. In den beginne wordt een gedeelte der vangst in andere kleinere Schepen, Jaagers genaamd, overgezet en verzonden; vervolgens keert de Buis, haare laading hebbende, naar land, lost de vragt, en neemt voorraad en andere behoeften in tot de tweede reis, en zo voorts ook tot eene derde reis. Dewyl de ondervinding geleerd heeft, dat de Haring op gezette tyden best is, en meest geschikt om lang bewaard te konnen blyven zonder bederf, is de tyd, op welken men met de Visschery een begin mag maaken, door wetten bepaald. Dus mag men voor den nacht van St. Jan, of den vyf en twintigsten Juny, geen net in Zee werpen, en hierop wordt wel zo naauwkeurig gelet, dat Schipper, Stuurman en Matroozen zich, voigens den inhoud der byzondere Placaaten, voor hun vertrek uit Holland, moeten verbinden, hier in niet te zullen | |
[pagina 514]
| |
overtreeden, en by hunne te rug komst onder eede verklaaren, dat zulks noch door hen, noch, huns weetens, door anderen geschied is: ter verzekering hier van, geeft men ieder Schip, dat met den eersten Haring elders heen gezonden wordt, een byzonder getuigschrift mede, om ter plaatze van zyne bestemming te konnen vertoonen, ten einde niemand bedroogen, noch den handel eenig nadeel toegebracht worde. De plaatze, alwaar de Haring gevangen wordt, verandert ook naar den tyd; dus wordt van St. Jan tot St. Jacob, den vyf en twintigsten July, omtrent Fairhill en Hitland gevischt, doch tien dagen na St. Jan rekent men, dat de beste Haring gevangen wordt. Van St. Jacob tot den veertienden September, of Kruisverheffing, werpt men de netten onder Schotland by Bockeney en Sereniat uit; van Kruisverheffing tot den vyf en twintigsten November, of St. Catharina, stevent men ten dien einde naar het diep water, beoosten Jarmouth, en eindelyk van den vyf en twintigsten November vervolgt men den Harmgzwerm verder op by Jarmouth en Nordfolk. ‘Geduurende de eerste drie weeken, namelyk van den vyf en twintigsten Juny tot den vyftienden July, wordt al de gevangen Haring onverdeeld in zoorten onder elkanderen in tonnen gepakt, en door snelzeilende vaartuigen, die de Buizen worden nagezonden, in de Jaagers naamelyk, overgenomen, en, zo spoedig als mogelyk is, naar Holland gevoerd; om welke reden deeze Haring Jaagersharing genoemd wordt. Na deezen tyd wordt de Visch, zo dra hy binnen Scheepsboord gebracht en gekaakt is, in drie zoorten nauwkeurig onderscheiden, naamelyk in Maatjes-Haring, Volle- en Schoot-Haring, welke alle afzonderlyk gezouten, en in byzondere tonnen gepakt worden.Ga naar voetnoot(*) In de Maatjes Haring wordt noch melk noch kuit gevonden; dezelve is zaer smaakelyk en vet, doch niet duurzaam. - Volle Haring noemt men die soort, die vol melk of kuit, en dus in zynen volmaaktsten staat is; deeze soort is het die 't meest in den handel gebruikt wordt, en 't langst zonder bederf bewaard kan worden. - Schootharing, die men ook Ylen Haring of Holharing noemt, is de zodanige, die kuit geschooten heeft, en dus ydel, ledig of hol is, of by welke de kuit of melk zo los zit, dat hy op het punt staat van te schieten, in welken staat men hem kuit- of melkziek heet Deeze Haring is weder slechter, en kan niet zo lang zonder bederf bewaard worden als de Volle Haring. De laading der te huis komende Buizen bestaat derhalven | |
[pagina 515]
| |
uit deeze soorten, welke in Holland op nieuws worden nagezien, gezouten en verpakt, eer zy verder verzonden worden: by deeze verpakking maakt men gewoonelyk uit veertien Zeetonnen twaalf nieuwe tonnen, welke een last uitmaaken.’ |
|