Tooneel-Aantekeningen, vervat in een omstandigen Brief, aan den Sckryver van het leven van jan punt, eeplaatst in het Leven van eenige beroemde Nederlandsche Mannen en Vrouwen, dienende ter ophelderinge van verscheide zaaken daarin vervat, en waarin des Schryvers mistastingen, zoo wel ten opzichte van gemelden punt, als in vele andere, in zyn werk voorkomende, op het duidelykste en naar waarheid worden aangetoond; door m. corver, thans rustend Tooneelspeler. Te Leyden, by Cornelis Heyligert, 1786. in gr. octavo, 206 bladz.
Vier Zamenspraaken, nopens de Aanmerkingen van den rustenden Tooneelspeler m. corver, op het Leven van jan punt; geplaatst in de Levens van beroemde Nederlandsche Mannen en Vrouwen. Te Ansterdam, by P. Conradi, en te Harlingen, by V. van der Plaats 1786. In gr. octavo 37. bladz.
By de melding der hier bovengenoemde Levensbeschryving van Jan Punt, hebben we reeds te kennen gegeeven, dat derzelver Opsteller zig, naar ons oordeel, wat al te sterk uitliet over andere Tooneelspeelers, en byzonderheden raakende den Amsterdamschen SchouwburgGa naar voetnoot(*); 't welk hy te eerder gevoegelyk agterwege had konnen laaten, daar hy, buiten dat, t' over gelegenheid had, om Punt in een treffend licht te plaatzen. Ware dit vermyd geweest, veelligt zou M. Corver tegen die Levensbeschryving niet opgekomen zyn; nadien het, uit den inhoud van zyn Brief, genoegzaam blykt, dat hy ten hoogste gebelgd is, over eenige aanmerkingen, die zyn Persoon en zom. migen zyner Tydgenooten betreffen; en dat zulks de groote dryfveer van zyn schryven geweest is. - Wat hier van zy, zyn Brief behelst verscheiden berigten, die ons nog al etlyke byzonderheden van 't voorige Amsterdamsche Tooneel leeren kennen; en zo ook hier en daar eenigen, die tot den levensloop van Punt behooren; doch weezenlyke misvattingen in de Levensbeschryving, decelve uit dat gezigtspunt, waar in ze baarblyklyk geschreeven is, beschouwende, vinden wy 'er niet byzonder in aangeweezen. En de Opsteller der Vier Zamenspraaken, welke dit ondenverp meerendeels raillant behandelt, toont in verscheiden opzigten, dat Corver veelal het Stuk niet in deszelfs rechte licht beschouwd heeft; en meermaals, terwyl hy den Levensbeschryver berispt, juist zoodanige berigten verleent, die veeleer strekken, om het verhaalde te bevestigen, dan te verzwakken.