| |
Redenvoering van Mr. Johan Luzac, ten betooge dat de Geleerdheid de voedster is der Burgerdeugd, vooral in een vry Gemeenebest; openlyk uitgesproken, by het plechtig aanvaarden van het Hoogleeraarambt, in de Grieksche Taale en Vaderlandsche Geschiedenisse aan 's Lands Hooge Schoole te Leyden. Den XXIV van Herfstmaand 1785. Uit het Latyn vertaald, door Jan de Kruyff. Te Leyden by Hendrik Mostert, 1786. in gr. 8vo. 74 bladz.
Wanneer men de Geschiedenissen van alle tyden raadpleegt, zal men bevinden, dat het lot van Ryken en Volken, altyd, in eene zo naauwe vereeniging stond met de Konsten en Wetenschappen, dat, beiden, als het ware, gelykelyk toe- en afgenomen zyn, beiden gelykelyk gebloeid hebben en ten gronde zyn gegaan. Athenen en Rome strekken hiervan tot onwederspreekbaare bewyzen, om niet te melden van die Eeuw, welke de letteren heeft zien herbooren worden, toen, met de herstelling der Wetenschappen, de zuivere Godsdienst vernieuwd werd, de Koophandel onder de Volken herleefde, de luister van geheel Europa begon te daagen, en vooral de Vryheid van dit ons Vaderland, zolang onder de schandelykste slaverny gebukt, moedig het hoofd verhief.
Het was op deezen grand; dat eertyds de beroemde heyne, by openbaare Redenvoering betoogde, dat de fraaye Kunsten en Letteren, uit de Vryheid van den Staat, een wezenlyk voordeel trekken. Doch daar die zelfde grootsche drift, welke der Vryheidsliefde voedsel geest, in edelaartige zielen teffens de zucht voor Wetenschappen doet ontbranden, zo is het aan de andere zyde niet minder waar, dat de Vryheid van den Staat, zo wel als haare bestendige gezellinne, de Burgerlyke deugd, een weezenlyk voordeel trekt uit den bloei der Letteren en schoone Kunsten. En daar dit onderwerp tot hier roe door niemand naar eisch behandeld was, heeft de Heer luzac, uit den stroom der drukste bezigheden en de woelige pleit- | |
| |
zaale in eene stillere loopbaan der fraaye Letteren overgevoerd, by de aanvaarding van zyn Hoogleeraarambt in de Grieksche Taale en Vaderlandsche Geschiedenisse, het niet ongeschikt geoordeeld te betoogen, dat de Geleerdheid de voedster is der Burgerdeugd of Vaderlandsliesde, vooral in een vry Gemeenebest; eene stoffe, die zo wel wegens het gewigt der zaake, als de sierlykheid van taal en styl, waarmede de redenaar dezelve behandelt heeft, wel waardig is, dat wy 'er onzen leezeren een weinig langer dan naar gewoonte mede onderhouden.
In het eerste gedeelte deezer Redenvoering, heeft de Hoogleeraar in eenige aanmerkingen kortelyk opgegeeven, wat, naar zyn oordeel, Geleerdheid, wat Burgerlyke deugd, te noemen zy. De Geleerdheid, die in de daad de beschaafdheid zelve is, bestaat geenszins, gelyk veelen zich inbeelden, in eene bloote kennis van woorden en lettergreepen, - van spreekwyzen, gezegdens en figuuren, - of zelfs in eene dorre, schoon uitgebreide, geschiedkunde; - dit ruuwe en ongeschikte mengzel in een taai geheugen verwardelyk samengepakt, verdient den naam van waare Geleerdheid niet! Hy alleen is den naam van Geleerden waardig, die zynen geest met nuttige Wetenschappen, van welken aart dan ook, met de kennis inzonderheid der fraaye Letteren, op zulk eene wyze verrykt heeft, dat hy uit dezelve zich niet alleen lessen van waare deugd ter bespiegeling weete te vormen, maar die zelfde lessen ook in alle zyne bedryven getrouwelyk volge. Na dat de Hoogleeraar dit met eenige voorbeelden heeft opgehelderd, gaat hy over om te doen zien, wat Burgerlyke deugd moge heeten. Deeze bestaat in die voortreflyke Ziels hoedanigheid, waardoor iemand, onder de getrouwe vervulling van alle Burgerplichten, zyn Vaderland zo beminne, dat (gelyk cicero zegt) in deeze liefde alleen, alle verdere loffelyke geneigdheden jegens allen liggen opgeslooten. De juistheid deezer verklaaring blykt nader, daar hy de byzondere deelen, welke de Burgerlyke deugd uitmaaken, ordentlyk opgeeft.
Deeze nu zyn tweeërlei, en kunnen tot het hart of tot het verstand gebragt worden. Tot het hart behooren, een oprechte en openhartige inborst, de zucht byzonder voor al wat eerlyk en betaamlyk zy, matigheid, bed aardheid, onbaatzuchtigheid, versmaading zelfs der rykdommen, en een af keer van alle slinksch gezochte eerambten. - Tot het verstand behoort die ingeschapene sterkte van
| |
| |
geest, die, als met den eersten opslag, het waare van het valsche weet te scheiden; en daar verkregene kunde, dit ingeschapen vermogen (naar het getuigeuis van horatius) versterke, daar oefening aan de ziele kracht geeve, is het nodig die aangeboorne scherpzinnigheid, welke eigenlyk een gave des Hemels is, door eenen nuttigen aanleg zyner verstandelyke vermogens, en het najagen van heilzaame kundigheden, aan te kweeken.
Deeze onderscheidene deelen der Burgerdeugd worden vervolgens meer byzonderlyk ontwikkeld en aangetoond, dat, noch verstand zonder braafheid van Ziel, noch braafheid van Ziel zonder verstand, een goed Burger, een waar liefhebber van zyn Vaderland, kan uitmaaken, daar, in het eerste geval een welsprekend mensch, der gemeene zaaken kundig, een zogenoemde Volksvriend, en yvere voorstander der Vryheid, doch die te gelyk onderneemend, onrustig, eergierig, gezet op nieuwheid is, en, door allerleie kunstgreepen, zich by de menigte weet aangenaam te maaken, alleen om zich den weg te baanen tot gezag en eereposten, nooit een deugdzaam, een waardig Burger, en veeleer een Demades, een Catilina, dan een Cato of Aristides zyn zal; - en daar in het andere geval de braafheid van Ziel, zonder bykomend oordeel, of een geoeffenden Geest, dikwils meer gevaarlyk dan vootdeelig is; want daar haare onnozelheid elken listigen oproerzaayer onvoorzichtelyk ten werktuige dient, deelt zy dikwerf in de gevaaren eener hachgelyke onderneeming, wier vruchten door anderen geplukt worden. - Mangelt het eindelyk aan beiden, en is 'er zo vveinig verstand als braafheid des harte, dan beevt! en verwacht van zulk een allerleie wanbedryven in den Burgerstaat; even min bezorgd als bekwaam om het goede van het kwaade, het billyke van het onbillyke, het nuttige van het schadelyke te onderscheiden, zal hy alles beroeren, burgerlyke orde omkeeren, wetten met voeten treeden, rechtbanken versmaaden, en geene Vryheid kennen, dan die ontaart zy in losbandigheid.
Vergelykt nu met zulk eenen Cannulejus of Spurius Maelius, den Man, die zich door waare Burgerdeugd onderscheidt. Door eene natuurlyke leiding in alles het recht en de billykheid volgende, zal hy noch de regeerders, om dat zy regeerders zyn, noch het volk, als het volk, haaten, maar den trotschen, zo wel als den oproerigen, in welken rang hy ook moge geplaatst weezen, ten standvas- | |
| |
tigsten, ten yverigsten vyand zyn; en daar zyn natuurlyk oordeel, door de kennis van menschen en zaaken geoefend, gemakkelyk het waare van het valsche schifte, den schyn van het wezen onderscheide, verfoeit hy den rol van eenen laagen volksvleijer, en ongevoelig voor de iedele lofuitingen, door deezen driftiglyk naargejaagd, behartigt hy de belangen van den staat geenszins om zichzelven eer of voordeel te verwerven, maar als iemand, die niets in het oog heeft dan de welstand van het algemeen, en boven dien, ook niets voor zich zelven hoopt of zoekt, dan alleen de troostryke, en eener edele Ziele dierbaare, vergelding, de bewustheid van, met waaren roem, anderen ten nutte geleefd te hebben.
Na dus verklaard te hebben, wat Geleerdheid, wat Burgerdeugd te noetnen zy: gaat de Hoogleeraar over tot het tweede deel zyner Redenvoering, om, namelyk, aan te toonen, hoeveel de Geleerdheid toebrenge ter aankweeking der Burgerlyke Deugd, byzonderlyk onder eene vrye Regeeringsform. De Geleerdheid, zo als dezelve te vooren door den Hoogleeraar beschreven is, bepaalt zich voornamelyk tot de kennis der fraaye Letteren, en eene getrouwe beöefening der oude en laatere Schryvers, byzonder der Grieksche en Latynsche, omdat deeze Schriften, in spyt der vergangkelykheid, van al het ondermaansche tot op deezen dag zyn bewaard gebleven, en den Schryveren van alle Eeuwen zo tot modellen kunnen verstrekken, dat hy, die derzelver natuurlyke en sierlyke eenvoudigheid best weet na te volgen, ook alommme en met recht voor den besten Schryver gehouden wordt.
Vier soorten van Schryvers komen hier byzonder in aanmerking, de Dichters, namelyk, de Redenaars, de Wysgeeren en Geschiedschryvers; van welken, ieder in 't byzonder, de Hoogleeraar aantoont dat zy zo veele krachtdaadige hulpmiddelen zyn ter verkryging en volmaaking van de Burgerdeugd; waarna by, eindelyk, in de laatste plaats, overgaat, om aan te toonen, dat de beoefening der fraaye Letteren nergens meer de Burgerlyke deugd bevordert, dan onder eene vrye Regeeringsform.
Met recht eerbiedigt de Hoogleeraar de Voorzienigheid daarin, dat zy gewild heeft, dat die oude Schryvers, zo Grieken als Latynen, wier Schriften wy in handen hebben, uit vrye Staaten oorsprongelyk zyn. De Godheid, namelyk, wilde niet dat de Vryheid, de voedstervrouwe aller deugden, van deeze aarde zoude verbannen zyn, en
| |
| |
liet derhalven uit de Schryvers van zo veele Eeuwen, geene anderen de woede des tyds ontworstelen, en tot de nakomelingschap overvoeren, dan die eene der beide taalen gebezigd hadden, welke door vrye Volken gebruikt en beschaafd zyn. Hieruit nu spruiten deeze twee voordeelen: vooreerst; dat wy, zo vaak wy de Grieken of Romeinen hooren, van hen, indien wy wys zyn, kunnen leeren, wat tot den bloei dier Gemeenebesten, wat tot derzelver ondergang, meest hebbe toegebragt: ten tweeden, dat derzelver Schriften overal zulke edele gevoelens ademen, als welke en nu, en door alle Eeuwen heen, de Vryheidsliefde kunnen ontvonken, en in grootmoedige Zielen aanvuuren. Betreffende het eerste: voeden wy Belgen een onverwinlyken, maar rechtmaatigen, afkeer van alle eenhoofdige Regeering, en is het met recht in onze oogen de hoogste Burgerdeugd, de eerste haarer plichten, elken aanslag op de Vryheid kloekmoedig af te weeren; waar, om van de Grieken niet te spreeken, waar is dan voor ons leerzaamer Schoole dan de Geschiedenis der Romeinen, welke ons, met verscheiden voorbeelden, door den Hoogleeraar opgenoemd, ten duidelyksten leeraart, van welke noodlottige gevolgen het zy voor een Gemeenebest, de macht te stellen in handen van éénen. Niet min ondragelyk is de toomelooze heerschzucht der Grooten, en om deeze in alle haare gruwelen, in haare volle haatelykheid te leeren kennen, is 'er wederom geen beter middel, dan de Grieksche en Romeinsche Geschiedenissen doorbladerd te hebben, die ons met de hier aangehaalde voorbeelden doen zien, dat de overheersching van weinigen nog ondragelyker is dan het juk van eenen. Men denke echter hieruit niet dat de Hoogleeraar hier voor de Volksregeering pleite, daar hy met niet minder vuur beweert, en met treffende voorbeelden uit de Geschiedenissen van Athenen en Rome aantoont, dat 'er geen verderfelyker Regeeringsform is, dan eene Volksregeering. Maar, zal men zeggen, mishaagt hem
het gebied van éénen, - van
de aanzienlyksten, - en van het geheele Volk, - welke dan toch is, naar de leere der oude Geschiedenissen, de beste Regeeringsform? - En, de Hoogleeraar autwoordt hierop: ‘De beste Regeeringsform (ten zy de uitgebreidheid des gebieds zulk een inmengzel van Koninglyke macht vordert, als door Montesquieu wordt aangepreezen) is die, welke, door een gelukkige samenvoeging, de macht des Volks en der aarzienlyksten te gelyk zo verbonden, en zo van één geschei- | |
| |
den houdt, dat, aan de eene zyde, het volk noch deel hebbe aan het daadelyk bestier, noch invloed op de bedieninge des rechts, en dat, aan den anderen kant, de benoeming van Regenten niet onafhangkelyk gemaakt worde van de stemme der Burgeren, ten einde zy, die het bewind in handen hebben, zich niet als meesters, maar als bestierders, van Staat beschouwen. Waar eene zo gemaatigde Aristo-Democratie wordt aangenomen, daar (zegt hy) zal tevens een wenschelyke gelykheid plaats vinden, niet de zodanige, die naar de stemme der meerderheid, allen het zelfde, maar zulk eene, die ieder het zyne geeve, elk naar zyne waardigheid eere, en kwaadwillige Burgers, byzonderlyk den stookers van tweedragt en beroerten, hunne welverdiende straffen doe wedervaaren.’
Ten besluite van deeze Redevoering toont de Hoogleeraar nog kortelyk aan, hoe de Geleerdheid by de Burgelyke deugd Liefde voor de Vryheid teele, en grootmoedige Zielen tot allerleie edele bedryven aanspoore. - Ten getuige hiervan strekke dit Bataafsch Gemeenebest. Nooit zouden onze Voorouders, onder het bestryden der wreedste dwingelandye, en het vestigen van hunne, van onze Vryheid, zo veel beleids in dringende gevaaren, zo veel standvastigheid hy het woeden der rampen, en in alles zo veel sterkte van geest, zo veel kracht van Ziel, - in een woord, zo veel waare deugd betoond hebben, indien zy niet den bloei hunnes levens, geenszins als het grooter deel der hedendaagsche jeugd, aan wellust en vermaaken, maar aan eene gestrenge Letteroefening, aan de kennis van rechten en wetten, hadden toegewyd.
‘Herinnert u, zegt hy, Leydens kloeken Verdeediger jan van der does, dien edelen man, met zo veel gezag bekleed door de wichtigste statszorgen afgetrokken, niet min als Staatkundige dan als Held beroemd, maar te gelyk zulk een beminnaar der Letteren, dat het twyselachtig zy, of by hem de Geleerdheid meer de Burgerdeugd volmaakt, dan wel of de Burgerdeugd zyne zucht tot Geleerdheid versterkt hebbe. Vestigt wyders uwe oogen op den man, wiens roem niet dan met den Bataasschen naam zelven vergaan zal, op hugo de groot.: Beschouwt het edel broederpaar, de witten. Denkt gy, dat of de eerste, by een onrechtvaardig vonnis der lafhartigste Rechters - of de beiden laatsten, by de vervloeking en mishandeling van misleide en door vuige kunstgreepen tot hunnen moord aangehitste burgers - denkt gy dat deeze
| |
| |
onsterfelyke mannen met zo veel grootheid van ziel hun noodlot zouden verduurd hebben, indien hun verheven inborst niet gesterkt ware door een geoefend verstand, en eenen geest, zo doortrokken van de kennisse der Oudheid, dat zy hieruit, de Eene in den Loevesteinschen Kerker, de Andere onder de folterendste pynen, troost in elende, verligting in smarte, trekken konden.’
‘Edoch, wat behoeven wy naar voorige tyden te rug te zien, om te betoogen, hoe veel de gemeenzaamheid met vroegere eeuwen kunne toebrengen tot eene grondige kennis van het menschelyk hart, en dus ook ter verkryging van burgerlyke wysheid? - 't Is genoeg, dat ik u één Man voor den geest herroepe, wiens dood wy nog heden betreuren, als eenen bitteren en onherstelbaaren slag voor deeze Hooge Schoole - den beroemden lodewyk casper valckenaar. 't Is waar, van zyne vroegste jeugd af was deeze een zo groot beminnaar dier stille afzondering, welke de vriendin is der Letteren, dat by zich geheel der publieke zaaken onttrok, en met wellust zyne dagen sleet in eene geleerde rust die met waardigheid gepaard gaat. Dan niet te min had deeze waarlyk groote man zo veel doorzicht in Burgerzaaken, en kende zo schoon de Zeden der Grooten en 's Volks gebreken, dat hy niet slechts het voorledene met zeer veel schranderheid en juistheid wist te beoordeelen, maar teffens het toekomende te voorspellen, als een ervaren wiggelaar, niet uit de vlucht der vogelen, maar uit de diepste geheimen der geschiedenissen.
‘Herinnert, bidde ik, u, om hiervan overtuigd te worden, de voortreflyke Redevoering, van deeze zelfde plaats uitgesproken, over de openbaare Zeden der Atheniensers, voor zo verre deezen, naar het verschil der tyden, de oorzaaken waren van den bloei en oudergang der Republiek. Ja, zyt ge beminnaars van uw Vaderland, leest en herleest dezelve. Zy zal u, in den Spiegel der Grieksche Geschiedenissen, met schrik en yzinge doen zien, welke rampen thans ons Gemeenebest verteeren, gelyk weleer Athenen, en wat ons, hier door list bejaagd, ginds door heerschzucht van eenige weinigen geslingerd, of door de kunstgreepen van woelzieke geesten misleid, onder het wooden der tweedracht, allengs in een wis bederf nederstorte.’
|
|