Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLeerredenen van g.j. zollikofer, Predikant der Evangelisch Hervormde Gemeente te Leipzig. In het Nederduitsch overgezet. Agtste en Negende Stuk. Hier by Toetste van eenige deels valsche, deels kwanlyk begrepene stellingen en leefregelen in den Godsdienst. Te Amsterdam by de Erven P. Meijer en G. Warnars 1785. In gr. octavo 698 bladz.De Leerredetren, in deze twee Stukken vervat, voltooien het plan, dat de Eerwaerde Zollikofer zich voorgesteld had, te weten, het ontvonwen van de waerdy der voornaemste dingen, die tot 's menschen gelukzaligheid behooren. Hier omtrent komen nu nog in overweging, de eenzaemheid, het gezellig leven, het werkzaem leven, de koophandel, het leerryke verblyf op het Land, het huislyk geluk, de vriendschap, de burgerlyke en godsdienstige vryheid, de geleerdheid, de grooter verlichting der menschen, mitsgaders de waerdy van druk en tegenspoeden, als mede van 's menschen leeftyd op aerde en het menschlyk geluk. - Dit alles word beslooten met ene Leerreden, geschikt tot het voordragen eniger regelen ter juiste beoordeeling van de waerde der dingen, welke tot de zes volgenden gebragt worden. ‘(1.) Stel het noodzaakelyke boven het enkel aangenaame en gerieflyke. (2.) Schat | |
[pagina 189]
| |
sodanige goederen en uitmuntendheden, die gy zelf verteegen hebt, die gevolgen en belooningen van uw verstandig en goed gedrag zyn, veel hooger, dan alle dezulken, die u, zonder uw toedoen en zonder uwe verdiensten, door middel van eene gunstige verbindtenis met uiterlyke dingen, te beurt vallen, schoon ook deeze in en voor zich zelven veel grooter en schitterender zyn mogten, dan geene. (3.) Stel dat geene, 't welkin uwe magt is, boven dat geene, 't welk niet van u, maar van enkel uiterlyke, toevallige oorzaaken en omstandigheden afhangt. (4.) Geef de werkzaamheid de voorkeur voor de rust. (5.) Geef net geestelyke boven het zinnelyke, dat, wat uwen geest volmaakter en vergenoegder doet worden, den voorrang, boyen dat geene, 't welk u enkel, door middel van uwe zinnen, vermaak en genoegen verschaft, of uwe uiterlyke welvaart bevordert. Geef eindelyk (6.) het blyvende voor het vergangklyke, het eeuwige voor het tydelyke de voorkeur.’ Hier nevens heeft men, by manier van. Aenhangzel, nog gevoegd een drietal van Leerredenen, waer van de eerste ene vreugderyke Dankpredicatie is, over het herstellen van den vrede en algemeene rust, uitgesproken den zesden Juny 1779. De daer aen volgende behelst drangredenen tegen de ydele Eerzucht; en de laetste heeft ten onderwerpe het Christelyk Leeraerampt, dienende wel byzonder tot een onderzoek der betrekkinge, in welke een Leeraer tot zyne Gemeente staet, of ter aenwyzinge van 't geen een Leeraer eigenlyk met opzicht tot zyne Gemeente is, en behoort te zyn. Voorts is achter deze Leerredenen geplaetst een afzonderlyk Stukje, getyteld Toetse van eenige deels valsche, deels kwaalyk begrepene Stellingen en Leefregelen in den Godsdienst, behelzende een uittrekzel uit Leerredenen. Deze toetse is ingericht tegen zodanige Stellingen en Leefregels, die maer al te dikwerf gretig aengenomen worden, en van zeer nadeelige gevolgen zyn op veler gedrag; doordien ze gebezigd worden ter verschooninge van eene zondige levenswyze: 't welk hier ten ernstigste beknopt en bondig tegengegaen word. - Daer wy reeds meermalen proeven, uit de wel doorwerkte Leerredenen van den agtingswaerdigen Zollikofer hebben voorgedragen, en de hier opgemelden in volle kracht aen de voorigen beantwoorden, zullen wy voor het tegenwoordige daer van afzien, en den Lezer liever nog een stael uit deze Toetfe | |
[pagina 190]
| |
mededeelen. - Onder die vooroordeelen, welken velen menschen in de ware deugd en godzaligheid hinder doen, of hen in hunnen voortgang in dezelve ophouden, telt de Autheur met regt veler valsch begrip van de dagelyksche bekeering, en hy laet zich deswegens aldus uit. ‘Hoe menigmaalen wordt 'er niet gezegd: Zondig ik dagelyks, ik bekeer my ook dagelyks, en men moet zich immers dagelyks bekeeren? Men vindt ook in de daad menschen genoeg, die dagelyksch even dezelfde zonden en gebreken begaan, weetende en willende begaan, en die dagelyks in hun gebed, mogelyk met traanen, daarover berouw betuigen, en van God vergiffenis affmeeken, en die zich des niet tegenstaande den volgenden dag op nieuws moedwillig aan dezelfde zonden en gebreken schuldig maaken. Welk een groot misbruik van de leer der bekeering! Wat moet men wel by dit woord denken, wanneer men zich zodanig gedraagt, en daarin gerust houdt? Men verwisselt zigtbaarlyk de bekeering met het geene men anders boete heet. Men waant naamenlyk, door zekere smartlyke aandoeningen, die men in zich verwekt, door de nederige houding, die men aanneemt, door zekere formulier-gebeden, die men prevelt, of door willekeurige straffen, die men zichzelven oplegt, het kwaade, 't welk men begaan heest, te vergoeden. Men neemt dus een bygeloovig gevoelen te baat, welks kwaade gevolgen voorheenen mede aanleiding tot de Hervorming gegeeven hebben, en 't welk nu in de Protestantsche Kerk in 't geheel geen plaats meer behoorde te vinden. Men geeft voor, zich te bekeeren, en wil ook eigenlyk alleen voor zyne zonden boeten. Het laatste kan zekerlyk dagelyksch geschieden, maar zal ons, gelyk alle ligchaamelyke verrichtingen, weinig of niets baaten; maar het eerste is geene zaak, die zo dikwerf gedaan kan worden. Hoe verre is niet dit denkbeeld van de bekeering van dat geene verscheiden, 't welk de Heilige Schrift daar onder verstaat. Wanneer zy bekeering van de menschen vordert, dan richt zy haaren eisch tot kwaade, ondeugende menschen, die onder de heerschappy der dwaaling en der zonde staan, en die slaaven van hunne lusten zyn. Van deezen begeert zy met dien eisch niet alleen, dat zy hunne zonden betreuren en daarover weenen, maar dat zy hun gemoed en geheel gedrag veranderen, dat zy nu niet meer kwaad, maar goed, denken en doen zullen. En | |
[pagina 191]
| |
wanneer deeze heilzaame verandering eenmaal geschied of begonnen is, dan moet de mensch daar by blyven, en dezelve van trap tot trap tot volmaaktheid zoeken te brengen. Hy moet zich in zyne betere gevoelens steeds meer bevestigen, en zynen wandel steeds naauwkeuriger naar dezelven inrichten. Indien hy zich derhalven waarelyk bekeerd heeft, dan kan hy onmoglyk heden zo en morgen anders, heden wel en morgen kwaalyk gezind weezen. Hy behoeft derhalven zich niet dagelyks te bekeeren, dat is te zeggen, hy behoeft niet dagelyks zyne gevoelens, en zyne denkwyze, of zyn gedrag, te veranderen. Van daar dat de Heilige Schrift, als zy tot oprechte dienaars van God, tot waare Christenen, spreekt, geenzins bekeering van hun vordert, maar zy vermaant hen, in het goede te volharden, daarin steeds voort te gaan, voorzigtiglyk te wandelen, andere in de deugd voor te lichten, aan hunne verbetering te arbeiden, en zo voorts. De bekeering, welke de Christelyke leer van de menschen vordert, en aan welke zy de vergeeving der zonden en de hoop der eeuwigen levens vasthecht, is derhalven volstrekt geen zaak, die dikwyls of wel dagelyks herhaald kan worden. Wie dagelyks moedwillig zondigt en onrecht doet, heeft zich nooit oprechtelyk bekeerd, en bekeert zich nooit; hy mag voor het overige nog zo dikwyls en nog zo veel bidden en weenen; en wie zich eenmaal waarelyk bekeerd, of zyn hart en zyn leven naar de voorschriften van het Christendom veranderd heeft, zondigt niet meer met opzet, en behoeft derhalven zich ook niet te bekeeren, of zich op nieuws te veranderen. Onze Heiland zegt immers zelf: Ik ben gekomen, om Zondaaren tot bekeering te roepen, en niet de Rechtvaardigen. Het valsche begrip van de bekeering is derhalven op het even zo valsche begrip van de onvermydelykheid van het dagelyksche zondigen gegrond, 't welk wy onlangs wederlegd hebben.Ga naar voetnoot(*) | |
[pagina 192]
| |
De rechtgeaarte Christen verootmoedigt zich wel dagelyks voor God; hy erkent en beseft de Goddelyke grootheid en zyne eige zwakheid en nietigheid; maar daar kunnen voor hem, als een rechtgeaart Christen, onmogelyk dagelyks redenen zyn, om berouw over zyn gedrag te hebben, en God deswegens om vergiffenis te bidden. Hy dwaalt nog wel dikwils, en is niet onverschillig omtrent zyne dwaalingen; maar hy plaatst dezelve echter niet allen in denzelfden rang. - Zyn het feilen, die haaren grond volstrekt in de menschelyke natuur en haare bepaaldheid hebben, dan zou hy meenen God, zynen Schepper, te beledigen, indien hy hem dezelve als overtreedingen bekende, en zich tegen straffen in veiligheid zocht te stellen, die daarop geenszins volgen kunnen. Maar zyn het feilen, die hunnen grond in zyn te vooren bedorven hart en ondeugend gedrag hebben, en die hy nu, wel niet opzetlyk, maar uit zwakheid en overyling, nogthans uit schuldige zwakheid, begaat, dan verootmoedigt hy zich zekerlyk over zyne gebreken voor God, bidt, onder het bezef van hunne schadelyke gevolgen, zyne wysheid en gerechtigheid in het verband der dingen aan; dankt hem daarvoor, dat hy hem nogthans van derzelver overheersching bevryd heeft; bidt hem om eene genadige | |
[pagina 193]
| |
bewaaring voor het wederinstorten in dezelve; en wordt daardoor tot des te grooter waakzaamheid en voorzigtigheid opgewekt. Maar ook zulke feilen begaat de waare Christen met dagelyks, en behoeft derhalven ook niet dagelyks in deezen zin zich te bekeeren. In 't kort, de bekeering is geenszins zulke eene deugd of pligt, welken wy dagelyks kunnen en moeten volbrengen, maar eene daad of eene reeks van daaden en onderneemingen, waardoor wy ons tot het dagelyksche beoefenen der deugd, en tot het bestendige volbrengen van onzen pligt, gewillig en geschikt moeten maaken. Wie derhalven dagelyks reden heeft om zich te bekeeren, kan even zo weinig deugdzaam en vroom zyn, als die geen gezond en sterk kan weezen, die dagelyks geneesmiddelen inneemen, of versche wonden verbinden moet. Voedsel hebben wy allen dagelyks van noode, maar geen geneesmiddelen. In de deugd en godzaligheid moeten wy ons allen, door gebeden en overdenkingen, dagelyks oeffenen, maar niet in de bekeering, indien wy eenmaal den naam van Christenen met recht draagen.’ |
|