| |
| |
| |
Nieuwe Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.
J.G. Eichhorn, Prof. te Jena, Inleiding in het Oude Testament. Uit het Hoogduitsch vertaald, door Y. van Hamelsveld, Dr. en Prof. in de H. Godgel. te Utrecht. Derde Deel. Te Amsterdam, by J. Weppelman, 1785. Behalven het Voorwerk, 693 bladz. in gr. octavo.
Op de beschouwing der Historische Schriften des Ouden Testamentes, van 't Boek Genesis af tot het Boek Esther ingeslooten, in 't voorige Deel, volgt in het tegenwoordige, de overweging der overige Schriften, naemlyk die der Propheten, het Boek der Psalmen, dat van Job en de Klaegliederen van Jeremia, benevens Salomons Spreuken, Hoogelied en Prediker. De Hoogleeraer ontvouwt zyne gedachten over den inhoud dezer Schriften, en de onderwerpen hier toe betreklyk, met ene foortgelyke vrymoedigheid, als hy in 't geheele beloop van dit zyn Werk betoond heeft. Men zal hier derhalven, even als in 't voorige, en vooral niet minder, veel ontmoeten, waeraen men zo gereedlyk zyne toestemming niet kan geven, ja dat men, met den geagten Nederduitschen Vertaler, als ongegrond zal wraken; dan met dat alles zal men, gelyk zyn Hoogeerwaerde zich uitdrukt, ‘de schranderheid en het vernuft van den geleerden Eichhorn achtende, alle dingen beproevende en het goede behoudende, reden vinden om Hem te danken, dat Hy, nopens den Kanon van het O.T. over het algemeen zo veele nieuwe zekerheid gegeeven heeft.’ Hy bouwt, wel is waer, dikwerf, in zyne byzondere ophelderingen op gewaegde onderstellingen; doch hy zelve geeft ze ook niet hooger op dan als onderstellingen, die hyjden oordeelkundigen ter toetfe in handen geeft; en zyn zommigen derzelven wat sterk gewaegd, men vind 'er ook anderen, die hare waerschynlykheid hebben, en zeer wel tegen andere algemeen aengenomen onderstellingen kunnen
| |
| |
opwegen. Wy zullen 'er ene van de laetste soort, met betrekking tot den oorsprong van onze Verzameling der Psalmen, tot ene proeve hier van, in dezen onder 't oeg des Lezers brengen.
De Psalmen, naemlyk, zyn op tweederleie wyze verdeeld; eerst in twee deelen; vervattende het ene de eerste 72, en het andere de volgende 78 Liederen: voorts zyn ze op deze wyze in vyf Boeken gerangschikt. Het eerste Boek behelst Ps. I-XLI; het tweede Ps. XLII-LXXII; het derde Ps. LXXIII-LXXXIX; het vierde Ps. XC-CVI; en het vyfde Ps. CVII-CL. In ene onderscheiden opgave der Psalmen, in ieder Boek geplaetst, toont ons de Hoogleeraer, hoe elk Boek Psalmen bevat, welker Opstellers genoemd worden, en ook zulken die van ongenoemde Dichters zyn; en wyders merkt hy aen, dat 'er in derzelver schikking ene schynbare wanorde zy, in welke echter ook weder eenigzins ene orde schynt plaets te hebben. Het ene en 't andere levert byzonderheden op, die hare duisterheden hebben, welker opheldering, zyns oordeels in den eigen aert van den oorsprong onzer verzamelinge der Psalmen gezogt en gevonden moet worden. - Zyn Hooggeleerde vind gene voldoening hier omtrent in het gewoone voorstel des aengaende; volgens het welke men de verzameling der Psalmen, niet alleen in het eerste, maer ook in het tweede Boek, aen David zelven toeeigent; waerop men dan voorts Hiskia beschouwt, als den verzamelaer der Psalmen in het derde en vierde Boek vervat; en eindelyk de verzameling van het laetste Boek van Esra en Nehemia afleid. Tegen het laetste heeft de Hoogleeraer niets byzonders in te brengen, dewyl de verzameling van dat Boek ten minsten tot hunnen leeftyd behoort; maer tegen het beweerde nopens David en Hiskia heeft hy enige bedenkingen, die toonen dat zulks vry onwaerschynlyk is. - Zie hier zyne gedachten over dit onderwerp.
‘Zekerer, zegt hy, en zonder eenig gevaar van dwaalen, kunnen wy onderstellen, dat, reeds in vroege tyden, van Godsdienstige Hebreën de Liederen van hunnen david in byzondere Verzamelingen gebragt zyn, en dat zulk eene Verzameling de eerste grondlegging van ons Psalmboek geworden is. Het is natuurlyk dat aan zodaanig eenen byzonderen Verzamelaar veele stukken van den Zangryken david ontsnappen moesten. Als zy andere Verzamelaars van soortgelyke Bloemhoven van Hebreeuwsche Dichters in handen vielen, dan gaven zy aan dezelven eene plaats in
| |
| |
hunne laatere Verzamelingen. Als zulk een byzonder Verzamelaar den naam van david alleen daar voor de Liederen geplaatst heeft, daar hy dien in de Asschriften, die hem in handen vielen, alreeds vond, of ze zelfs bygevoegd, daar hy zeker wist, dat david de Opsteller was, dan is het verklaard, waarom in de eerste Verzameling, die grootendeels Liederen van david bevat, somtyds de naam des Dichters ontbreekt; en elders (zo als Ps. XVIII. en XXXVI.) de naam van david met den eertitel van den knecht des heeren 'er bygevoegd, en waarom de 18de Psalm niet in zyne volmaaktste vorm ingevoegd is. Daar wilde de Verzamelaar niet loutere gissingen volgen, en hier voor den Koninglyken Dichter zynen eerbied betuigen, en van den 18den Psalm gaf hy de Uitgave, of het Asschrift, dat hem in handen viel.
‘Zodaanig eene byzondere Verzameling van davids Gezangen moest vroeg of laat, by herhaalde Afschriften, met Gezangen, deels van david, deels van andere Dichters, als nieuwe Bylagen, dan toevallig, dan opzettelyk, verrykt worden. Bleef 'er op eene huid eene ledige ruimte over, dan vulde men die wel aan, met één of twee Liederen, die niet in het Oorspronglyke stonden, dat men afschreef. Men kon ook by een nieuw afschrift die schikking maaken, dat een ander klein Gezangboek nog plaats had op dezelfde buid, en dat men dit, om zo veel meer op ééne Rolle te hebben, by de eerste grootere verzameling liet voegen. Dus verklaar ik my het ontstaan van het Hoofdgezangboek, het welk de eerste grondslag van ons Psalmboek geworden is; of hoe, achter de 41 Psalmen van david, 8 Liederen van de Kinderen van Korch, (die voor een gedeelte uit laater tyd zyn,) één Psalm van asaph, en nog eenige Liederen van david, konden komen te staan. Want de 72 eerste Psalmen maakten onbetwistbaar, voor hunne samenvoeging met de overigen, een afzonderlyk geheel uit, het welk door het onderschrift; hier hebben de Liederen van david, den Zoon van isai, een einde, verbonden werd. Maar net Affehrift van deeze ze Verzameling, uit het welk zy voor in ons Psalmboek geplaatst zyn, kan wel laater, doch niet vroeger, dan hiskias Regeering zyn, dewyl 'er eenige Gezangen van de Korahieten in zyn opgenomen, welker Inhoud in hiskias tyden valt.
‘Uit deeze Hoofdverzameling van 72 Liederen, en drie andere Gezangboeken, is ons Psalmboek, in zyne tegen- | |
| |
woordige vorm, na de Babylonische Ballingschap ontstaan; een byzonder Boek bevatte de Psalmen, voor welke enkel naamen van Tydgenooten van david, dan met recht, dan met onrecht, geplaatst waren, van Ps. 73 tot 89. Een ander bevatte enkel gezangen van ongenoemden, behalven het eerste van moses, en misschien twee van david, indien anders deeze naam niet eerst laater by dezelven is bygeschreven, van Ps. 90 tot 106. Eindelyk was 'er nog eene reeks van andere Liederen in kleine verzamelingen, of op kleine rollen, voor handen, een Feestgezangboek, een Reisboek, een Halleluja-Boek, benevens enkele Liederen van ongenoemde Dichters; - deeze verkregen van wegen hunne Mengeling de laatste plaats, van Ps. 107 - 150. Allergevoeglykst stond achter davids Gezangen (1-72.) het Gezangboek van zyne Zangmeesters; en de Liederen van ongenoemde Dichters (73-106.) stonden billyk voor het Mengelboek, het welk onder anderen ook de Liederen, onder en na de Babylonische Ballingschap, zou bevatten. Thans nam men het oogmerk, om het Psalmboek even als de Boeken van moses, in 5 deelen te brengen. Drie Boeken kon men gemaklyk onderscheiden; het 5de, 4de en 3de, dewyl 2 Boeken, het 3de en 4de, (of het Boek der Zangmeesters van david en der ongenoemde Dichters,) reeds voorheen op byzondere Rollen stonden, en het 5de eene Mengeling van kleine Zangrollen formeerde, eer zy tot één geheel samen vereenigd waren. Alleen, van waar kon men de twee nog ontbrekende Boeken bekomen? Natuurlyk kwam men op de gedachten, om de buiten dien reeds zo sterke eerste Hoofdverzameling (Ps. 1-72.) in twee dcelen te verdeelen; en het eerste Boek daar te eindigen, daar men davids naam op ééns ophield
te verneemen, en daar de naam der kinderen van Korah volgde, by den 41sten Pslam. Dus is ons Psalmboek omtrent ontstaan, en tot zyne tegenwoordige gedaante en verdeeling gekomen.
‘Ik kan wel dit voorstel met geen getuigenis bewyzen, (en wie zou dit ook eisschen?) maar de oorsprong van onze Verzameling der Psalmen moet toch door eene Onderstelling verklaard worden, en ik zal my zelven gerechtvaardigd hebben, als ik aantoon, dat deeze niet voor de voet opgeraapt, maar uit de overweging van het geheel gevormd is. En indien de gegrondheid eener onderstelling als dan blykt, wanneer alle verschynzelen, die te verklaaren zya, daardoor natuurlyk worden opgelost, dan
| |
| |
hoop ik ook, dat de van my aangenomen onderste Iling zich zal aanpryzen.
‘1. Daar heerscht wanorde in de samenstelling van onze Psalmen. Daar staan Liederen van david in alle vyf de Boeken; asaphs Liederen staan, zo min als die der Korahieten, by elkanderen, de Tempel-en Feest-Psalmen zyn verstrooid, enz. Als david de zynen niet zelf verzameld heeft, en ons Psalmboek ontstaan is uit de samenvoeging van meer dan ééne Verzameling, die hunnen oorsprong op de boven beschreven wyze genomen hebben, dan kon 'er geene orde naar stoffen en Opstellers gehouden worden; daar moesten Bydragen op Bydragen volgen, en Liederen van onderscheiden Dichters moesten met elkanderen aswisselen.
‘2. Doch tusschen deeze wanorde heerscht echter weder orde; en Liederen, die dan door denzelfden naam, dan door denzelfden inhoud, dan door denzelfden Titel of bsstemming verbonden zyn, volgen op elkanderen. Het grootste deel van davids Liederen staat by één, (Ps. 1-41.) even als de Liederen der Korahieten, (Ps. 42-49) en asaphs Liederen (Ps. 73-83.). De gezangen der Zangmeesters van david formeeren een afzonderlyk Boek, (Ps. 73-89.); de Lofpsalmen (Ps. 146-150.), de Reisliederen (Ps. 120-134), de Bazuinliederen volgen op elkanderen. En als 'er kleine rollen met Liederen samengesteld zyn, die daar naar de - wezenlyke of gewaande - Opstellers, hier naar den - waaren of gewaanden - leeftyd, en elders naar den inhoud verzameld waren, moest dan niet orde met wanorde verbonden zyn?
‘3. Thans begrypt men, waarom verscheiden Psalmen tweemaal voorkomen, zo als Ps. XIV. verg. LIII. Ps. XL. 14. enz. verg. LXX. Ps. CVIII. verg. LVIL 8-12 en LX. 7-14. Zy waren in onderscheiden verzamelingen opgenomen; en als men ze na de Babylonische Ballingschap in een enkel geheel verbond, zo merkte de Rangschikker niet op, dat het zelfde Lied reeds erpens elders stond, hoewel de Rangschikkers elders allerhande Gezangen kunnen uitgelaaten hebben, wanneer zy bemerkten, dat zy twee- of meermaal wederkwamen. Moet niet reeds daarom deeze oorzaak van het tweemaal voorkomen der Psalmen waarschynlyk worden, dewyl alle Liederen van dit soort van geringe uitgestrektheid zyn, ver van elkander af staan, en men daarom hunne herhaaling ligt over 't hoofd kan zien?
‘4. Thans begrypt men, waarom oude en nieuwe Liederen onder elkanderen, en waarom
| |
| |
‘5. In de verzameling, die door davids naam op het einde vereenigd word, Liederen staan, by wyze van aanhangzel, die van zo onderscheiden Opstellers en uit zo onderscheiden tyden zyn. Zy zyn dan Aanhangzels, dan Bylagen, die men by eene oude verzameling in laater afschriften gevoegd heeft.
‘6. Thans begrypt men, waarom onze Psalmen eerst in twee Deelen, en dan weder in vyf Boeken verdeeld zyn. De eerste verdeeling is by toeval, en alleen deeze tweede met opzet ontstaan. De eerste moest ontstaan, dewyl men de eerste Hoofdverzameling (de grondslag van ons Psalmboek,) met derzelver onderschrift Ps. 74 afschreef; door de laatste wilde men het Psalmboek met de Boeken van moses in eenig verband brengen, waartoe het gebruiken van afzonderlyke Gezangboeken aan de Rangschikkers de eerste aanleiding geven moest.
‘7. Eindelyk begrypt men ook, waarom deeze vyf Boeken zo ongelyk verdeeld zyn. Men volgde daarby de sterkte en zwakte der verzamelingen van Liederen, die byeengevoegd zouden worden.’
|
|