Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1786
(1786)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Nieuwe Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen, waar in de Boeken en Schriften, die dagelyks in ons vaderland en elders uitkomen, oordeelkundig tevens en vrymoedig verhandeld worden.Proeve van Aanmerkingen over het regt en onregt gebruik der H. Schrift, voornamelyk in het behandelen van de practyk der Godzaligheid, door C. Swaving, Predikant te Naarden. Vyfde Stukje. Te Utrecht, by A.v. Paddenburg en G. v.d. Brink, Jansz. 1785. In gr. octavo.Het gewigtig onderwerp, het Volkscharacter van 't oude Israël, in het vierde Stukje aenvanglyk overwoogen, word in dit vyfde verder behandeld. De Eerwaerde Swaving had zich, gelyk we gemeld hebbenGa naar voetnoot(*), in 't voorige bepaeld, ter ontvouwinge der voornaemste byzonderheden van den aert der Hebreen, om dan vervolgens de kern des Volks, de Godvruchtigen, na te gaen, en in overweging te nemen, in hoe verre de volksaert ook de hunne was; waertoe hy zich in dezen verledigt. - Vooraf echter gaet, als een tweede byvoegzel op het bovengemelde, ene nadere onderrichting en opheldering, nopens etlyke byzonderheden in het reeds behandelde, als mede wegens de schikking der Verhandelinge zelve. Hierin komt bovenal in opmerking, 's Mans onderzoek, of hoogmoed dan afgodery voor den voornaemsten trek van 't Nationael character van het Joodendom te houden zy? en zyn Eerwaerde toont ten klaerste, dat het eerste, het overoud hooge volksgevoelen, ‘wy al- | |
[pagina 2]
| |
leen zyn het heilige volk,’ hun bestendig en algemeen hoofdcharacter geweest is, dat zelfs ook nog heden in hun doorstraelt, en wel geteld mag worden, onder de redenen, welken velen hunner, ook in onze dagen, wederhouden van den Christelyken Godsdienst te omhelzen. De overweging hiervan geeft hem voorts aenleiding, ter nadere ophelderinge en bevestiginge van 't geen hy reeds gezegd had, betreffende den invloed van der Jooden zinlyken aert op hunne Afgodery, waer door ze te gereeder tot dezelve oversloege: en by die gelegenheid merkt hy tevens aen, dat het onder hen heerschend bygeloof, het welk hun nog heden aenkleeft, ook grootlyks daer aen zy toe te schryven. Wyders zyn hier nog bygevoegd enige vragen, welker onderzoek, met betrekking tot dit onderwerp, zyne nuttigheid zou kunnen hebben. - Na deze bedenkiugen, tot het voorheen behandelde behoorende, afgegeven te hebben, vangt zyn Eerwaerde het tweede gedeelte van zyn onderwerp aen, om het Joodsche Character te beschouwen met opzicht tot het beste deel des volks. In de overweging hiervan doet hy ons zien, dat de Godvruchtigen in Israël, (hoe onderscheiden ook van de hesse des Volks, ten opzichte van hun Godsdienstig gedrag,) evenwel het algemene Volkscharacter bezaten, en het eigenste nationael character als hunne overige Landsgenooten droegen. Intusschen wil hy hieromtrent enige nadere bepalingen gade geslagen hebben. (1.) De Jooden, hoe zeer afgezonderd van alle andere volkeren, bleven echter niet geheel en al onvermengd van vreemdelingen, die Joodengenooten, en in de Joodsche burgerschap ingelyfd werden; hier door ontstond veelligt, dat hun character wat min zuiver Joodsch bleef. (2.) Gelyk onder alle andere Natien, zo zullen 'er ook onder de Jooden, buiten tegenspraek, wel enigen geweest zyn, die, by en onder het nationale, iets byzonders hadden, waerin zy van hunne broederen enigzins verschilden. (3.) De Godlyke genade, waerdoor de Godvruchtige Jooden geheiligd en bestuurd werden, maekte hier zeker een kennelyk onderscheid. En (4.) de Geloovigen, van welken ons het meest in den Bybel is nagelaten, waren gemeenlyk niet uit de heffe des volks, des men met rede, uit hunne opvoeding en andere bykomende omstandigheden, moge verwachten, dat hun character aen de slechtste zyde verbeterd, en aen de beste zyde verhoogd zal zyn | |
[pagina 3]
| |
geworden. En uit dit laetste leid zyn Eerwaerde af, dat dezulken niet weinig toegebragt kunnen hebben tot de beschaving des Volks, zo lang kun getal nog enigzins aenmerkelyk was; maer dat, de ondeugd de overhand krygende, met het afnemen van den invloed der Godvruchtigen, het Joodsche Volk ook ten ondergang moest neigen; het welk de Geschiedenis onwraekbaer bevestigt. De Eerwaerde Swaving, deze bepalingen breeder ontwikkeld hebbende, oordeelt, dat 'er, onder die bepalingen, gene zwarigheid zy, in vast te stellen, ‘dat de Gelovigen en Godvruchtigen in Israël over het algemeen het zelfde nationaal karakter voerden als hun gansche Volk, en gevolglyk deszelfs beste en slegtste zyde, in de voorige verhandeling breeder opengelegd, met het overige deel der natie gemeen hadden.’ En hy toont vervolgens dat zelfs die gemaekte bepalingen, in stede van zyn plan om ver te werpen, zeer geschikt zyn, om hetzelve te bevestigen. Men zal de hier gemelde voorafgaende ophelderingen, en deze verdere ontvouwing van 't Volkscharacter van 't oude Israël, met geen minder genoegen doorbladeren, dan men het voorige Stukje deswegens gedaen heeft; daer de Autheur, door ene oordeelkundige en oplettende behandeling, zyne denkbeelden nopens dit onderwerp ten bon digste ontvouwd, en in een volkomen daglicht gesteld heeft. - Een recht inzien van dit onderwerp is van te meer gewigt, om dat hetzelve van een uitstekenden dienst kan zyn, in 't ophelderen veler plaetzen der Heilige Schriften; die dikwerf aen vreemde verklaringen onderworpen zyn, wanneer men, geen agt gevende op den byzonderen aert der Israëlitische Natie in vroegere dagen, dezelven naer onze tegenwoordige denkwyze verstaet en opneemt. Het is ook dit, dat den Eerwaerden Swaving byzonder bewoogen heeft, om 'er bepaeldlyk op stil te staen; en men verwacht eerlang, volgens den aert van dit zyn Geschrift, en zyne herhaelde toezegging, in een volgend Stukje, verscheiden proeven hiervan; in welken hy ons het recht en onrecht gebruik van zodanige Schriftuurplaetzen in de practyk der Godzaligheid zal ontdekken, en verder leeren onderscheiden. |
|