| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Onderzoek, of de vroomen in het toekoomend leeven malkander zullen kennen.
Leevert de Christen Godsdienst verscheidene troostgronden op, die het gemoed van den neergeslaagen Sterveling kunnen opbeuren, als hy gedrukt word door het verlies van waarde bloedverwanten of dierbaare boezemvrienden; dan mag men ook onder deeze gronden van troost het vooruitzicht tellen, dat wy zulken, van wier zalige verhuizing wy eenige gegronde hoope voeden, niet voor altoos verlooren hebben. Dan zo ras dit denkbeeld ons begint te streelen, ryst aanstonds de vraage, of wy dan in de zalige gewesten der onsterflykheid waarlyk het voorrecht zullen genieten, om met eene wederzydsche herkenning malkanderen te ontmoeten. - Ik vermeete my niet dit Stuk tot den trap van volstrekte zeekerheid te zullen brengen: doch wil echter myne pogingen aanwenden, om de waarschynlyke bewyzen, die ik hier voor vinde, voor te draagen. Mogelyk zal ik niets nieuws ter baane brengen. Doch waarschynlyk komt dit blad in de handen van eenen Leezer, dien dit nuttig kan weezen. - Ik zal dan eerst de bewyzen, die ik voor dit Stuk hebbe, opgeeven, - en daarna aantoonen, welk gebruik men daar van te maaken hebbe, zo wel ter zeedelyke verbeetering, als ter vertroosting in treffende omstandigheeden.
'Er zyn, volgens myne gedagten, twee voornaame gronden, waar uit men mag opmaaken, dat de Vroomen in eene Zalige Eeuwigheid malkanderen zullen kennen.
De eerste grond van bewys word ontleent uit het denkbeeld, dat de daaden, die wy in dit tegenwoordig leeven verrichten; de lotgevallen, die ons bejeegenden; de betrekkingen, in welke wy tot anderen stonden, in het toekoomend leeven niet uit de geheugenis zullen gewischt zyn, maar inteegendeel tot eene stoffe van overdenking, en onderlinge t'zaamenspraak zullen verstrekken. - Het geheugen, dat edel geschenk, waar meede de Schep- | |
| |
per des menschen geest heeft begiftigt, geheel werkeloos te stellen, en dat in den staat der hoogste volmaaktheid, die de mensch kan beklimmen, schynt eene volstrekte teegenstrydigheid. - Was men in het ander leeven onkundig van de inwendige gesteldheid der vrye daaden, in deeze beneedenwaereld verricht; niemand zoude dan geleegenheid hebben, om de handelwyze, die de Godheid in een ander leeven zal houden, te rechtvaardigen. - Met de erinnering onzer bedryven is die van onze lotgevallen, van de betrekkingen, waar in wy ons bevonden hebben, onmiddelyk verknogt, om dat deeze omstandigheeden onze daaden of goed, of kwaad, of beloon-, of strafbaar, of verschoonlyk maaken. - Onze groote Leermeester zelve geeft duidelyk genoeg te kennen, dat in den toekoomenden staat het eene soort van menschen de daaden der liefde, aan de minste zyner broederen verricht, zich zal erinneren, terwyl het ander soort bewustheid zal draagen van de onbermhartige behandeling aan zulken gepleegt. (Matth. 25:40, 45.) En anderen voert hy spreekende in: ‘Wy hebben in uwe teegenwoordigheid gegeeten en gedronken, en gy hebt op onze straaten geleerd.’ (Luc. 13:26.) - Is het in de eeuwigheid eerst recht de tyd om de werken der Godheid met verhelderde oogen te beschouwen: dan moet ook het plan der Voorzienigheid zich dáár voor het verstand der Gezaligden ontwikkelen; dan moet men dáár zien, waarom de Albestuurder deezen - en geenen anderen - weg met Koningryken, met Gemeenebesten, met kerklyke en
burgerlyke Maatschappyen, met Huisgezinnen en byzondere Persoonen, heeft willen bewandelen; dan moet men dáár ontdekken, om welke reedenen de wyze en liefderyke Vorst, de getrouwe en ieverige Staatsman, de nuttige Leeraar der Kerke, de voor hun Kroost zo dierbaare Huisvader en Moeder, in het ontluiken der jaaren, in de volle kracht des leevens van hunnen post wierden geroepen, om het tydlyke met het eeuwige te verwisselen; waarom een hardnekkig Zondaar zyne gangen in boter heeft gewasschen, terwyl een vriend van God en de deugd byna ieder dag nieuwe bestraffingen heeft moeten ondervinden. - Alle deeze schikkingen, waarvan veele voor sterfelyke oogen tans zo donker zyn, inzonderheid als ze op byzondere gevallen, en persoonen, worden toegepast, zullen zich namaals in een helder licht vertoonen. - De wysheid en goedheid van den Grooten Alleen- | |
| |
heerscher eischen, dat zulks geschiede. ----- En zullen zy, - die, op de ontdekking van zulke geheimen, door verwondering, dankbaarheid, en blydschap gevoelig getroffen worden; - die ook daarom een lichaam ontfingen, om anderen hunne denkbeelden en gewaarwordingen meede te deelen; - die zo gezint zyn, om ook anderen tot lof van den Allerhoogsten op te wekken; - zullen zy, eeven als of ze stom en ongevoelig waaren, van deeze schikkingen der Voorzienigheid, in de beneeden waereld met hen gehouden, geheel en al zwygen? Neen: elk der Zaligen zal zyne pogingen aanwenden, om het Hemelsch gezelschap tot eere van den Schepper en Verlosser te doen begrypen, dat hy juist geleid is langs eenen weg, geschikt om de beginsels van geloof en deugd by hem in te planten en te versterken, en om zyn tydlyk en eeuwig geluk te bevorderen. Ja hy zal aan anderen toonen, dat hy zich ook tans in dien kring van volmaaktheid en heerlykheid bevind, waarin hy uit hoofde van zyn gehouden gedrag volgens de Godlyke Wysheid en Goedheid geplaatst moeste worden. ----- Gelyk nu Moses en Elias aan de Leerlingen van Jesus
kenbaar wierden uit de gesprekken, die op den berg tusschen hunnen Leermeester en deeze hen anders onbekende mannen voorvielen, zo zal ook uit deeze onderlinge t'zaamenspraak der Hemelburgers eene herkenning van Persoonen gebooren worden. ----- Eén der verheerlykten geeft bericht, dat de Voorzienigheid hem verwaardigt heeft, om door eene reedevoering op den Joodschen Pinksterdag te Jerusalem drie duizend menschen tot het Geloof in Christus te brengen; - hy verhaalt dit in teegenwoordigheid van eenigen, die zich bewust zyn, dat ze op dien tyd door de Leerrede van Petrus ter omhelzing van den Christen Godsdienst zyn bewoogen; - dan ontdekken zy, dat de Persoon, dien ze hooren spreeken de Apostel Petrus is. En hy kan niet nalaaten, om uit hunne betuigingen weeder op te maaken, dat hy dáár de Persoonen beschouwt, die weleer door hem tot het Geloof gebragt wierden. En dit voorbeeld mag men toepassen op alle daaden en lotgevallen des leevens, die van eenig gewicht zyn, en betrekking hebben op anderen. ----- Hier uit volgt ook, dat wy in de aanstaande eeuwigheid zulke menschen moeten kennen, met wien wy wel niet hebben omgegaan, maar van wien wy echter door middel van de Geschiedenis bewustheid draagen. Ook wy, dien de Geschiedenis van den
| |
| |
Pinksterdag bewust is, zouden uit het gemelde gesprek wel ras opmaaken, dat wy dáár den Apostel Petrus ontmoetten. Dus zouden wy ook Abraham en Izaäk uit de Offerhande; Jacob uit zyne worsteling; Joseph uit zyne slaaverny en verheffing in Egipten; Job uit zyne lydzaamheid; David uit zyne omzwervingen; Paulus uit zyne bekeering op den weg naar Damascus, en anderen, uit andere daaden en lotgevallen, kennen.
Het ander bewys voor de aangehaalde stelling rust op de overweeging, dat in den staat der volmaakte heerlykheid en gelukzaligheid alle die zuivere en reedelyke genoegens zullen gesmaakt worden, voor welke de menschelyke Natuur vatbaar is; - en men ligtelyk kan begrypen, dat deeze kennis eenen merkelyken invloed zal hebben op het geluk der zalige hemelbewooners. ----- By elk mensch is eene begeerte, om groote en doorluchtige Personagien, die zich beroemt gemaakt hebben, met kennis te beschouwen. Dus voelen wy eene neiging, om die voornaame mannen, die in Geloof en Vertrouwen, in Lydsaamheid en Gehoorzaamheid, zo zeer hebben uitgemunt, nader te kennen; zó met hen om te gaan, dat we weeten, dat zy de voorwerpen zyn, van welke wy hoorden gewaagen. De vervulling van ieder begeerte voldoening aan ons geevende, zou het ons zonder twyffel een groot vermaak opleeveren die helden des Geloofs en der deugd in de eeuwige tabernakelen met kennis aan te treffen. ----- De herkenning van Persoonen, met welke wy eertyds omgingen, is op zichzelven aangenaam. Als zy, die in een vreemd land kennis met elkanderen gemaakt, en onderlinge verkeering gehouden hebben, naderhand thuis gekoomen van die ontmoeting beginnen te spreeken, dan worden zy de zagtste aandoeningen van blydschap ontwaar. Als dan wy, die in de woestenye deezes leevens t'zaamen omwandelen, eens in het huis van onzen hemelschen Vader zullen aangeland zyn, en daar met onderlinge kennis van onzen tocht door de beneedenwaereld zullen spreeken: welk een streelend genoegen zal zulks in onzen boezem verspreiden! ----- En wanneer ik, ô Zalige Burgers van den hemel, onder uwe veelduizenden, dan ook zulken mogte aantreffen, teegen wien ik zeggen konde: ----- ‘Gy zyt het, die, naast God en den Verlosser, my van de dwaaling myns wegs hebt bekeert; die my op het pad naar deeze wooning des geluks hebt voortgeholpen; die my door uwe goede woorden en werken in de betrachting van mynen plicht
| |
| |
hebt gesterkt. Gy waard in de hand der Voorzienigheid de middeloorzaak myner eeuwige behoudenis. Heb dank voor uwe vermaaningen, voor uw loflyk voorbeeld’: ----- indien ik zulke uitdrukkingen teegen iemand der hemelbewooners mogte gebruiken, of weeder van deezen of geenen hunner hooren: my dunkt, waarlyk, dit zoude geen gering deel van myn hemels geluk uitmaaken! En ik twyffele geensins of Paulus ook zulks bedoelt hebbe, toen hy de gemeente van Philippus ‘zyne blydschap en Kroone noemde; (Phil. 4:1.) en aan de Tessalonikers schreef, welke is onze hoope, of blydschap, of kroone des roems? Zyt gy die ook niet voor onzen Heeren Jesus Christus in zyne toekomste? Gy zyt onze heerlykheid, en blydschap.’ (1 Tessal. 2:19, 20). ----- Schoon het zinlyk gevoel der betrekkingen, die wy op onze bloedverwanten en hartvrienden hebben, in den Staat der volmaaktheid zal vervallen: kan ik echter niet begrypen, dat de betrekkingen zelve geheel zullen ophouden. Zyn zy, van wien we naast God eens het leeven ontfangen hebben, niet eeuwig en onverandelyk onze ouders? Zyn zy, die uit dezelfde Vader en Moeder sprooten, niet altoos Broeders en Zusters? ----- Men zal, wel is waar, in den hemel niet trouwen of ten huwlyk uitgegeeven worden, maar nochtans kan ik haar, die ik nu op aarde myne Echtgenoote noeme, ook in de gewesten der onsterfelykheid als zulk eene beschouwen, met welke ik eertyds door de zagte band der liefde ten naauwsten vereenigt was. En waarom zoude het my dáár ongeoorloofd zyn, myn nakroost ook dáár myne kinderen te heeten? Welk eene Staatsverwisseling de menschen ondergaan; het geen ééns geweest is, blyft onverandert. Het zedelyk bezef dier verbindenissen zal dan ook in den hemel moeten plaats grypen. En dat gevoel zal dan veel fyner veel edeler weezen, juist daarom, om dat het geheel reedelyk is. ----- Streelt het ons nu niet
weinig, wanneer wy bemerken, dat zy, waar op wy eene naauwe betrekking gevoelen, gelukkig zyn; is dit genoegen zo veel grooter naar maate het gevoel der betrekking meer teeder is: welk een vermaak zal het dan aan onzen Geest verschaffen, wanneer we eens het geluk genieten, om onze Ouders, Echtgenooten, Kinders, Broeders, en Zusters, dierbaare Boezemvrienden, in den Staat der heerlykheid weeder te vinden; als we hen in het genot van een onafgebrooken en eeuwigduurend geluk mogen beschouwen!
| |
| |
Nochtans zal het geen ongenoegen by iemand der verheerlykten kunnen baaren, wanneer hy deezen of geenen van zyne naastbestaanden in het eeuwig leeven niet ontmoet. ----- Niemand word van dat geluk uitgeslooten, ten zy hy zich zelven door welvermydelyk wangedrag voor dien Staat volstrekt ongeschikt heeft gemaakt. Indien zulk een mensch gelukkig zoude weezen, dan zoude het beste plan der Godsregeering geheel in duigen vallen, waar door de eere van God verduistert, en het algemeen belang te leur gestelt zoude worden. Dit denkbeeld zweeft den hemelingen geduurig voor oogen, als zy ooit aan het gemis van deezen of geenen beginnen te denken. Om dat nu de eere van den Schepper, en het algemeen welzyn der Maatschappy hen booven alles ter harte gaat, word het reedelyk besef der betrekking, die zy op eenen der rampzaligen mogten hebben, daar door zo bestuurt, dat 'er nooit eene begeerte opryst, dat zulk een bloedverwant, die onvatbaar is en blyft voor het hemelsch geluk, daar van geduurende dien Staat een deelgenoot zoude worde. ----- Anders kan men ook zeggen, dat het ongenoegen, uit zulk een gemis ontstaande, geen plaats in het hart kan vinden, om dat het geheel vervuld is met vreugde over de kennis van en omgang met dat gezelschap, 't welk men daadelyk in den hemel ontmoet.
Deeze beschouwing strekt eigenaartig ----- zo wel om ons aan te spooren ter betragting van onzen Christelyken plicht ----- als om ons gemoed in treffende omstandigheeden op te beuren.
Zal de zaligheid door deeze onderlinge kennis zo veel vermeerdert worden, zal het loon onzes arbeids dus zo veel meer uitmuntend weezen, dan vinden alle, die dit denkbeeld koesteren, eene meer sterke beweegreede om met verdubbelden yver op de Loopbaan der Godzaligheid voort te streeven. ----- Denken wy, dat onze goede vrienden, die ons met een deugdzaam gedrag voorgingen in de gewesten der zalige onsterfelykheid, niet alleen zyn aangeland, maar ook dat wy hen dáár weeder zullen ontmoeten: dan krygt hun voorbeeld meer invloed op ons. Begeerig zynde om hen, die in den Heere zyn ontslaapen, in de eeuwige tabernakelen weeder te zien, behooren wy immers die voetstappen, die zy ons op het pad der deugd agterlieten, bestendig te drukken, en wy moeten, om op dezelfde plaats te koomen, denzelfden weg bewandelen. ----- Dit denkbeeld
| |
| |
moet ons in 't byzonder beweegen, om, by het ingaan van vriendschap en echtverbindenis, zulke vrienden en echtgenooten te verkiezen, van welke wy mogen veronderstellen, dat zy Godsdienstige grondbeginzels bezitten. Zullen toch de Vroomen malkanderen in de eeuwigheid wedervinden, dan verliezen wy deugdzaame vrienden en echtgenooten alleen voor eenen korten tyd, en vertroosten ons zo veel te gereeder, als de dood dezelve van onze zyde, of uit onze armen rukt: terwyl wy anderen, die zulke beginzels niet voeden, voor altoos moeten vaarwel zeggen, en by hun verlies eenen voornaamen grond van opbeuring derven. ----- Hier vinden wy eene sterke drangreede, om andere menschen rechtvaerdig en liefderyk te behandelen, hen door leerzaame gesprekken tot kennis en deugd op te leiden, en door eenen heiligen leevenswandel ons licht te laaten schynen voor de menschen: daar zulks onder den Godlyken zeegen aanleiding kan geeven om de zeedelyke verbeetering en zaligheid van zulken, die onze goede werken zien, te bevorderen. Met welk eene blyde erkentenis zoude zulk een, die door ons op deeze wyze te rechte was gebragt, ons in den Staat der heerlykheid begroeten! Welk eene vreugde zoude de nagedagtenis van zulk een werk in onzen boezem verspreiden! Hoe dit den eenen zo wel als den anderen aanzetten, om met vereenigde krachten het lied des Lams ter eere van God en van zynen grooten Zoon op te zingen! - Laat deeze bedenking u aanspooren, Leeraars en Voorgangers van Christus Kerk, om beiden door leer en wandel te stichten! En gy alle, die door de Voorzienigheid met Kinders zyt gezeegent, laat deeze overdenking u ten kragtigsten dringen, om hen eene goede opvoeding te bezorgen, en uwe spruiten op te kweeken in de leeringen en vermaaningen des Heeren! Dan zal niet alleen uwe nagedagtenis op aarde loflyk zyn, maar gy zult ook in den dag der eeuwigheid van veelen gezeegent worden.
Dit denkbeeld, zo vol van aanspooring, bemoedigt het hart van den geloovigen en deugdlievenden Christen, als de dood hem roept, om deeze met de andere waereld te verwisselen. Verlaat hy zyne Vrienden, hy scheidt echter niet voor eeuwig. Steekt hy over naar het Ryk der Zaligheid, hy zal in die onbekende gewesten, onder de algemeene vergadering der rechtvaerdigheid, ook zulken aantressen, waar meede hy voor deezen door banden van bloedverwantschap en gezelligheid verbonden was. ----- Zeide de beste Menschenvriend, toen Hy zyne bedroefde
| |
| |
leerlingen over zyn aanstaande afscheid wilde troosten; ‘nog een kleine tyd en gy zult my weederzien: want ik leeve en gy zult leeven,’ - als de geloovige navolger van Christus gereed staat, om van deeze waereld te scheiden, mag ook hy de smart der treurende omstanders verzagten, door hen te erinneren, dat ze hem in een ander leeven weeder zullen vinden. ----- Treurt dan niet te zeer, Christenen, over het verlies van Ouders en Bloedverwanten, van Echtgenooten, en Kinderen, van waerdige Boezemvrienden, wier zalige verhuizing gy moogt veronderstellen: maar droogt uwe traanen af, en volgt hun Geloof en Wandel na. Dan zal de schat, die u tans ontdraagen is, naderhand weeder in uwen schoot worden geworpen. En schoon Gy in den staat der onsterfelykheid niemand naar den vleesche zult kennen, dat is, schoon het zinlyk gevoel der betrekkingen dáár geen plaats zal vinden: het zal u echter bewust zyn, dat de Persoonen, die gy daar ontmoet, eertyds uwe naastbestaanden en hartsvrienden waaren. Gy zult op eene reedelyke wyze ondervinden, dat zy het dan nog zyn. Hunne ontmoeting zal u verblyden. Altoos zult gy u verheugen in het gezelschap van die verlichte, geheiligde, verheerlykte Hemelbewooners; doch allermeest in het gezelschap van Hem, die zich niet geschaamt heeft onze broeder te worden, die altoos de beste weldoener der menschen blyven zal, en in wien gy, daar Hy het beeld des onzienlyken Gods is, de Godheid zelve eeuwig zult aanschouwen.
Uranophilus.
|
|