| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
De dwaasheid, schande en elende van zondig vermaak, voorgesteld in eene leerreden over Salomon's woorden.
Ik zag onder de Slegten, en ik merkte, onder de Jonge Gezellen, eenen verstandloozen Jongeling.
Spreuken VII. vs. 7.
Door james fordyce, D.D.
(Vervolg van bladz. 54.)
II. In de tweede plaats moet ik nu aantoonen, dat een Jongeling, die zich aan de Wellust overgeeft, verstandloos is, voor zo verre hy Gevoel derft van 't geen waare Roem is. Ik zeg niet dat de zodanigen allen inwendig gevoel van Eer en Schande missen. Ik hou my verzekerd, dat het getal der geenen, die zo geheel verhard en boos zyn, in vergelyking gesprooken, maar klein is. 'tGeweeten kan schaamtloos onderdrukt, en tot zwygen gedwongen, worden. Dit gebeurt dikwyls; maar ik hoop zeldzaam, zeer zeldzaam, geheel te ondergebragt, of geheel verstomd. By zommige Snoodaarts, die zigtbaar door den regtvaardigen Hemel overgegeeven zyn, in een verkeerden zin, om alle onreinheid gieriglyk te bedryven, moge het geweeten als met een brandyzer toegeschroeid, en geheel ongevoelig geworden, zyn. Maar, ik herhaal het nog eens, zulk eene volslaagene ongevoeligheid en verharding van hart is waarschynlyk zeer zeldzaam. Ten aanziene van het groote gros der Zinnelyk leevende Stervelingen, mogen wy verzekeren, dat zy tot hier toe niet in staat geweest zyn, om, wat zy ook voorgeeven, geheel te onder te brengen, dat inwendige bezef van Lof en Schande, zo diep in 's Menschen gemoederen ingedrukt. Ik behoef u niet te zeggen tot welke wyze en heerlyke einden. Zy loopen elk in 't oog. Nogthans mogen wy, in maar al te veel gevallen, ten opzigte van
| |
| |
deeze ongelukkigen, zeggen: Schaamden zy zich als zy versoeilykheden pleegden? Zy waren niet beschaamd, noch schaamrood. Zy hebben hunne aangezigten verhard als een Steenrots; zy roepen hunne Zonden uit als Sodom; zy stellen heerlykheid in hunne schande. Ongetwyfeld hebben zy eenigen tyd noodig om in zo verre de Zedigheid der natuure te overwinnen; doch die droeve overwinning kan behaald worden.
Een Jongeling treedt de verboode paden, met beevende schreden, in. De beginzels, hem ingeschaapen, doen hem schroomen voor de verschriklykheden der Ondeugd. Hy ziddert, op de gedagten zyner eerste afwyking van de Deugd. Nogthans keert hy zich af van die Hemelsche Schoonheid; en staaroogt op het voorkomen van haare onwaardige Mededingster. Doch bekoord, door de vleijerye haarer lippen, om met salomo te spreeken, aangeprikkeld door de begeerte tot het verboodene, waarschynlyk genoopt door de snoode Medgezellen die hem voorgegaan zyn, begogeld door de bedrieglykheid van zyn hart, zamenspannende tegen de eenvoudigheid zyner Jeugd, gaat hy voort, stapt ongevoelig verder; zyne lusten ontvlammen onder het naderen; zyn gevoel van Goed en Kwaad wordt min leevend, min dringend; het Geweeten weinig gehoord, en nog minder geagt, te midden van het geraas des gezelschaps, en het geschreeuw der Driften. Deszelfs aanmaaningen en bestraffingen, lastig en moeilyk wordende, gelyk zy natuurlyk zullen doen in deeze omstandigheid, ontmoeten, in 't einde, zulk een onminzaam onthaal en geweldige tegenkanting, dat het, in veele gevallen, waar het gewoon was de ontzettende stemme te verheffen, ophoudt een vermaander en bestraffer te weezen. Na den Syreenezang van valsch Vermaak, dat lieflyker dingen belooft, word met luistergraage aandagt gehoord. De bedorvenste en bedervenste grondregelen worden van allerwegen opgezameld, met verwondering ontvangen, met verrukking aangenomen. Iedere Sterke Geest, die een elendige spotterny kan afgeeven tegen de Openbaaring en derzelver Voorstanderen, is zeker dat gehoor zal krygen en toejuiching ontvangen De verfoeienswaardige Boeken, geschikt om de Verbeelding te verhitten en te besmetten, die de schande en de pest zyn der tegenwoordige Eeuwe, worden met de grootste greetigheid gezogt, en met vervoering geleezen. Zodanige Schriften der Ongeloovigen als de stoutste aanslagen ople- | |
| |
veren, tegen alles wat
ernstig is en Godsdienstig, en meest strekken om rechtstreeks de grondslagen van allen Godsdienst en Zedelykheid om te keeren, worden opgehemeld, als behelzende het pit en merg van Verstand en Vernuft, en alles wat men in eenig opstel kan verlangen.
Is het eenigzins te verwonderen, indien de arme Jongeling, van wien ik zo even sprak, bedwelmd wordt door het drinken uit deezen beker der dwaasheid, hem voorgehouden door zo veele handen; indien hy stout wordt in kwaad te doen, indien hy van het wandelen in den raad der zondaaren, en het staan op den weg der godloozen, eindelyk kome tot het zitten in het gestoelte der Spotteren, om zich te vertoonen in het Character van een Vrydenker, en onder zyne medegenooten te lachen met allen Godsdienst, Wet, en Betaamelykheid, om de zodanigen, die eenigen eerbied daar voor behouden hebben en betoonen, af te schilderen, als bekrompene en laage Zielen, geboeid aan de ketenen van de vooroordeelen der Opvoeding, bedwongen door de list der Staatkundigen, bedroogen door het guichelspel, en vervaard gemaakt door de verschrikkingen der Priesteren; en, eindelyk, om zichzelven en zyne Medegenooten toe te juichen als de eenige lieden van geest en vernuft, die deeze het gemeen kluisterende boeijen verbrooken, en de oorspronglyke voorregten der Natuure gehandhaafd, hebben? Bedrooge Stervelingen! hoe weinig gronds hebt gy voor al dit pochen? Ik bid u, overweegt, en bekent in waarheid, of zy zo veel lofs verdient, door een gedrag, dat uwe Natuur vernedert, uwe Nutheid verwoest, uwen Naasten benadeelt, uwen Maaker onteert, het gedrag tegenspreekt van alle Verstandigen en Braaven, en strydt met de overtuigingen van uw eigen hart. Ik zeg,
Voor eerst, dat uw Gedrag uwe Natuur vernedert. Gy spreekt van het handhaaven haarer oorspronglyke voorregten. Maar kunt gy, in goeden ernst, gelooven, dat de eigenlyke regten van een redelyk weezen bestaan, in strydig te handelen met de Rede, dat van den Hemel nedergedaalde beginzel 't geen den Mensch boven een Beest verheft? Maakte uw Schepper u wyzer dan het gedierte des velds, en geleerder dan het gevogelte des Hemels, enkel op dat gy het in uw vermogen zoudt hebben om u met dezelven gelyk, of liever daar beneden, te stellen? Maakte hy u vatbaar voor de vermaaken van Kennis, Deugd en Godsvrugt, ten einde gy gelegenheid zondt
| |
| |
hebben om de Vermaaken der Zinnen en Driften daar boven te stellen? Vormde hy u voor eene andere wereld, op dat gy de vermetelheid zoud betoonen om die te versmaaden, en de roekloosheid om onsterflyke volmaaktheid en gelukzaligheid op te offeren aan eene geringe tegenwoordige en ras voorby zwindende voldoening? Ik dagt altoos dat de stem der Eere de Menschen aanspoorde om hooger op te klimmen, en inboezemde een naam te maaken, door iet groots en voortreflykst te doen, iets, 't geen eer boven dan beneden hun rang was. Doch gy wilt, zo het schynt, ons doen gelooven, dat het edeler is nederwaards te daalen, dat het beter is te leeven en te sterven als een Beest, dan eene hoogte te bereiken van Verstand en Deugd, die met den tyd den Mensch tot den rang van eenen Engel verheft. Wanneer gy dus elke Godlyke bekwaamheid verlaagd en verbeest hebt, (vergun my dit woord,) zult gy dan nog, te dier oorzaake, eisch maaken op Rede, Verfyndheid, en meerdere kieschheid van Gevoel? Welk eene ondankbaarheid! welk eene buitenspoorigheid! - Maar,
Ten tweeden, staa my toe u te herinneren, dat gy door overgeevenheid aan zinnelyk genot, uwe Nutheid en Betekenis in dit leeven verliest. Uw Lichaamsgestel wordt verzwakt, zo niet geheel bedorven; uw Geest vermindert in veerkragt, zo zy die niet te eenemaal derft; de aangeboore sterkte en vuurigheid der Jeugd neemt af, en wordt door overdaad verdoofd. De edelaartige Eerzugt, welke, meer dan iets anders op aarde, tot verheevene daaden aanspoort, gaat verlooren door laage en onedele botvieringen. Letteroefening smaakt niet; Bezigheid is een last; zich op eenige zaak toe te leggen ondraagelyk; alles wordt verwildering, zwakheid, traagheid, beuzelen; niets manlyks, kloeks of rustigs blyft 'er over. Is dit het spoor, langs 't welk waare Eer kan gevonden worden? Doch verder.
3. Door in zulk een leevensloop te volharden, kan het niet missen, of gy zult zo wel nadeelig voor den Naasten, als nietsbeduidend voor uzelven, worden. Door nutloos te zyn, beledigt gy reeds de Maatschappy. De Maatschappy heeft aanspraak op elk Mensch; zy is geregtigd op den arbeid zyns hoofds of zyner handen, of van beiden: hy is verpligt anderen wel te doen door goede diensten, en te sterken door zyn goed voorbeeld. Onregtvaardig zoudt gy, derhalven, ten opzigte van de wereld weezen, als gy u van derzelver werkzaame tooneelen verwyderde, en de
| |
| |
belangen van dezelve verwaarloosde. Maar, indien gy, daar op u vertoonende, leeft op eene wyze, welke rechtstreeks deeze belangen benadeelt, en die gemeenschap, welke gy met anderen hebt, tot bederf doet strekken der geenen, met welken gy verkeert, maakt gy u dan niet schuldig aan een dubbel ongelyk? Niet alleen doet gy geen goed; gy doet veel kwaads. Niet alleen berooft gy het Algemeen, en uwe Vrienden, van dat betoon uwer vermogens, en het waarneemen der gelegenheden, tot vol doening en voordeel van beiden, welke zy regt hebben van u te verwagten; doch zy worden of geheel gedwarsboomd, of grootlyks verhinderd, door een ongeregeld leeven: gy maakt u tot een volstrekten ballast der Maatschappye, tot een dagelykschen aanstoot der Braaven, en een struikelblok voor den zwakken en onbedagtzaamen; gy verspreidt besmetting onder uwe nabuuren en bekenden ----- de snoodste en doodlykste soort van besmetting. Een Mensch, die de Pest onder de leden heeft, is niet half zo gevaarlyk. De besmetting, welke gy verspreidt, doodt de Zielen zo wel als de Lichaamen der geenen die 'er door worden aangetast.
Wie kan de elende afbeelden, welke gy veroorzaakt by die geenen, aan welken gy op 't naauwst verbonden, en naast god het meest verpligt zyt? Ik veronderstel gy zyt gebooren uit agtenswaardige en aanzienlyke Ouderen, de Erfgenaam van een grooten schat en heerlyke goederen; toen gy ter wereld kwaamt is het waarschynlyk dat uwe vreugdvolle en juichende Ouders de goede Voorzienigheid dankten, die hun een Zoon schonk. ----- Zy zeiden tot elkander, deeze zal ons eene Vertroostinge, deeze het cieraad, de roem, de steun van ons Huis, en de stut onzes ouderdoms, zyn. Zy hadden, in uwe kindsche jaaren, de tederhartigste bezorging over u, gemengd met kommer. Toen gy in grootte toenaamt, scheen ook uwe wysheid aan te groeijen. Zy aanschouwden, met vreugde en verrukkend genoegen, het ontluiken van de eerste botten van verstandige en zedelyke bekwaamheden. Zy streelden zich met een veel beloovend vooruitzigt, en spraken 'er van tot hunne bekenden, die hun geluk wenschten met dien zegen. Zy spaarden geene moeite, zy ontzagen geene kosten, om u, wanneer gy in jaaren vorderde, alles te laaten leeren, dat aan uwe geboorte voegde, uw leevensstand vercieren, uw geslacht tot eere, uwe Vrienden tot vermaak kon strekken, en, onder den
| |
| |
Godlyken zegen, uwe aanstaande nutheid, agting en geluk verzekeren. ----- Het kan zyn, dat gy, voor eenigen tyd, die Ouderlyke zorge en arbeid beloonde, door stipte pligtsbetragting, en de schoonste vorderingen, die hunne hoop deeden aanwassen. Goede god! welke harten, zwellende en zwoegende van dankerkentenisse, hieven zy ten hemel; welke traanen van zuivere vreugd bedauwden hunne wangen, als zy dien Jongeling beschouwden in die gelukkige dagen, het pad van waaren Roem betreedende, met een vuurigen ernst, die den gelukkigsten voortgang beloofde! ----- Gaarne zou ik het vervolg zwygen: doch te vergeefsch. Nogthans behoef ik het niet te zeggen. De wreede, de doodlyke te leurstelling, welke ik bedoel, is reeds leevendig tegenwoordig voor elks verbeelding, en wordt met dieptreffender weedom gevoeld door elk gevoelig hart in deeze Vergadering. Gelukkige, onbeschryflyk gelukkige, Ouders, die door eene droeve ondervinding niet weeten, wat zulk eene teleurstelling in hebbe! ----- Maar betekent het niets by u, myne jonge Toehoorders, op welken deeze beschryving passe; betekent het niets by u, een onheil te zyn voor uwen Vader, en een verdriet voor uwe Moeder, ----- betekent het niets by u, dat gy de oorzaak van zo veel schande en smerts, hunne gryze hairen met kommer zult doen ten grave daalen, indien gy zulks niet reeds gedaan hebt? Is dit de weg tot Agting? Kunt gy het denkbeeld van zo veel opeengestapeld misdryfs verdraagen?
Ten vierden Gy onteert uwen Vader, die in de Hemelen is, den grooten oorsprong en het einde van uw Weezen, en van alle de bekwaamheden en gelegenheden, tot uw Vordering of Vermaak strekkende. Kunt gy hem in vergetelnisse stellen? ----- Wat zeg ik in vergetelnisse stellen! Kunt gy zyne Wetten ongehoorzaam weezen, zyne Magt vers aaden, en die Majesteit hoonen, welke de Engelen des Hemels met het diepste ontzag vereeren? Kunt gy, 't geen Hem betreft, of het zegel zyns gezags draagt, met smaad en belaching behandelen? Kunt gy die aandoeningen en bekwaamheden, welke hy u schonk tot Wysheid en Deugd, vervreemden ----- hebbelyker wyze vervreemden van derzelver heerlyke bestemming, en verkeeren in de dwaasste en jammerhartigste bejaagingen? ----- Nog eens, kunt gy dien straal der Godheid binnen in u, welke van den Hemel nederdaalde, en strekte om u derwaards op te voeren, uitdooven door zinnelyk genot, en de begeerte ter
| |
| |
Onsterflykheid, welke uw Maaker in uwen boezem ontstak, uitblusschen, door zodanige ongeregeldheden als het uw belang maaken te sterven gelyk de Beesten die vergaan? Kunt gy deeze dingen doen, en door uwe gesprekken en voorbeeld anderen overhaalen om even zo te handelen, zonder u schuldig te maaken aan de schriklykste ondankbaarheid, verbastering en laagheid? En wilt gy dan nog met ophef spreeken van uw Verstand, van uw Vernuft, dan nog uzelven een Man van Eer noemen? Welk een misbruik der spraake!
5 Zal ik hier nog byvoegen, welk eene allen in 't oogloopende strydigheid 'er is tusschen uw gedrag, en de gevoelens, de geneigdheden, en handelingen van alle Verstandigen en Braaven, die ooit bestonden? Zal ik bewyzen, 't geen zo handtastlyk aan allen voorkomt, of zult gy de schaam loosheid hebben om te beweeren, dat deezen allen, van den beginne af aan tot den tegenwoordigen dag toe, blind en bedroogen geweest zyn; dat al het Verstand, alle Zedelyke waarde, door de Wereld aan hun toegekend, enkel inbeelding was; dat, hoe zeer deezen onder hun, die by het Gemeen bekend geweest zyn, of nog zyn, voor de uitmuntendsten, dagten, spraken, en schreeven ten voordeele van Deugd en Godsvrugt, nooit in staat geweest zyn, om derzelver weezenlykheid en voortreflykheid te staaven, of te bewyzen, dat 'er een hooger goed is dan Vermaak, Vermaak der zinnen en der Verbeelding; met één woord, dat zy, die de Lichten der Wereld waren, of nog zyn, en cieraaden des Menschdoms, geen beter, geen hooger naam verdienen dan dien van een jammerhartigen, bevooroordeelden, en misleiden hoop, Kinderen des Onverstands, Speelballen des Bygeloofs? En zult gy durven staande houden, dat eene soort van Menschen, door u Lieden van Vermaak genoemd, die wy Ongeloovigen, Vrygeesten, Snoodaarts, Wanschepzels der Natuur, Geessels en Plaagen des Menschdoms, verklaarde Vyanden van god en Deugd, heeten ----- dat deeze Slaaven van Vermaak, met hunne elendige aanhangers, die hun op eenigen afstand volgen, hun zwadder opslikken, en tragten in te haalen, ik meen veele ongelukkige Jongelingen, eerst onlangs ingewyd in de verborgenheden der Ongeregtigheid, ----- dat deezen, zeg ik, de eenige Persoonen zyn, die geleerd hebben, te spreeken en te handelen als Mannen van Verstand, Vernuft, en mannelyke Wysheid? Och, myne Broeders! tot welk eene hoogte van onzinnigheid kan de
| |
| |
Mensch opklimmen, als hy dus kwaad goed, goed kwaad, duisternis licht en licht duisternis, kan noemen, en de schandvolste gevoelens en daaden eenen loflyken naam geeven!
Maar deeze soort van krankhoofdigheid heeft, gelyk de meeste andere, haar heldere oogenblikken, en, zo als wy te vooren aanduidden, komen 'er nu en dan bedaarde tydperken, wanneer de Rede dit bedwang en het geweld, 't welk haare werking verhinderde, ontspringt, en, met dubbele kragt, de nog overgebleevene veerkragt laat werken op den zondaar ----- werken te haarer wraake. ----- Hy moge zyne poogingen aanwenden om het vuur des Geweetens te verdooven, onder de assche der ongebondenheid; het zal, gelyk vuurspranken, ten eenigen tyde uitbarsten, al het hooi, stroo en stoppelen van zyn valsch en ydel vertrouwen aansteeken, verbranden; en hem by dat licht toonen, dat hy handelde tegen de overtuiging van zyn eigen Geweeten, 't geen de
6. En laatste, byzonderheid is, welke ik hier nog moet aanvoeren. Den volgenden morgen, by voorbeeld, wanneer gy den nagt in overdaad en wellust hebt doorgebragt, als de dampen des wyns uitgewaassemd zyn, en gy u alleen bevindt, kunt gy dan met eene bedaarde vrolykheid, met verheffende zelfbewustheid, te rugge zien op dat tooneel? Agt gy u zelven beter, ter oorzaake van zulk zwelgen en zuipen, van het verkeeren in slaapkameren en ontugtigheden, van het verkeeren met Onverlaaten, Ligtmissen, Speelders, Hoeren, en dergelyke Schepzels, het uitvaagzel der wereld? Oordeelt gy het lof- en agtenswaardig zulk gezelschap gehad te hebben. Zou het u aangenaam geweest zyn als gy onder hun gevonden waart, door eenen deugdzaamen Bloedverwant, of als een braaf Persoon van uwe kennis u gevonden hadt, bezig met deel te neemen in hunne werken der duisternisse? Ik geloof het niet. Waarom niet? Waarom het licht des daags, waarom het oog der Deugd, ontdooken? Indien uwe werken lofwaardig zyn, waarom geschroomd dat ze openbaar worden? Wat is de rede dat gy de duisternis liever hebt dan het Licht, wanneer gy niet inwendig overtuigd zyt, dat uwe werken boos zyn, en den ontzettenden glans der wysheid, of den heiligen oogslag der wetten niet kunnen verdraagen? Schaamt u. ----- Is een Redelyk Weezen verpligt de duisternis te zoeken, even als een Nagtvogel, het zonnelicht te schuwen; en als een Roover het
| |
| |
schuldig aangezigt te dekken onder het masker van geheimhouding? Kunt gy deeze gelykenissen verdraagen; verft geen blos uw gelaad op de enkele gedagten? Komt gy, op dit oogenblik, niet eenigzins veragtlyk voor aan uzelven? Vindt gy u niet verlegen in de tegenwoordigheid van elk braaf Man in deeze Vergadering tegenwoordig? Gevoelt gy niet dat gy een Slaaf, ----- een veragtlyke slaaf zyt, en zulk een zult gy blyven, zo lang gy uwe Lusten ten dienste staat, die zeggen: Gaat en gy gaat; Komt en gy komt, Doe dit en gy doet het, die u geen rust laaten, geen vryheid geeven, geen zelfbewind veroorloven; maar als een lastdier omdryven langs de vermaaklooze en ongebaande wegen van Dwaasheid en Ondeugd.
Indien gy, door de wederspraak der Rede, niet geheel verstomd, of de kwellingen der Ziekte, of het bedwang der Ongemakken, of de raadgeevingen van een Vriend, of eenige andere gelukkige hindernis door de Voorzienigheid u in den weg gelegd, een weinig stil staat in uwen verderflyken loop, tyd neemt om het oog te rug te wenden, op uw gedrag te letten, op de gevolgen daar van agt te geeven, als gy daar in voortgaat, hoe voelt gy u dan getroffen door dat schrikbaarend beeld? Welk eene verontwaardiging tegen u zelven komt 'er by u op? Welk een afkeer van uwe laage en veragtlyke Medegenooten? Welke besluiten om ze voor altoos te verlaaten, en voortaan met Braaven te verkeeren? Dan, eindelyk, ziet gy, met een mengzel van verlegenheid en schrik, al de wanstalligheid, al de schandelykheid van ongebonden Vermaak, dan dringt gy met eene volle overtuiging in tot de kragt der treffende woorden, Welk eene vrugt hadt gy van de dingen, waar over gy u nu schaamt? ----- Ik wil eens veronderstellen, dat deeze heilzaame gevoelens eenigen tyd aanhouden, en uwe oogmerken van leevensverbetering daar aan geëvenredigd zyn: zegt my, of, in die ernstige oogenblikken, en zulke, ik twyfel des niet, hebt gy ondervonden, (het geval is niet zeldzaam; ik heb ze gekend, die in deezen toestand verkeerden; zy gaven der waarheid getuigenis) zegt my, bid ik u, of gy toen geene zekere edelheid van denken, zekere inwendige verheffing boven uzelven, gevoelde, die u verbaasde, en betuigde, dat Reinheid ----- Reinheid alleen, geschikt was voor uw gestel, dat deeze alleen, onder gods genadige medewerking, u kon wederbrengen tot uwe oorspronglyke grootheid, en behoeden voor een volkomene verzinking in uwe vernedering? ----- Indien gy naa
| |
| |
alle deeze bedaarde raadgeevingen, en heimlyke streelingen van vreugde en vrede, u zelven toestaat weder in den slyk der onreinheid te treeden, en dieper dan voorheen daar in te wentelen, als of gy alleen een weinig te rug geweeken waart om met vernieuwde kragt het snoode werk weder te beginnen, welke nieuwe schande, hoe veel misdryfs en kommers, laadt gy u dan op den halze? Zult gy dan nog roemen op uwen weg, en uw eigen hart doen liegen, door te pochen, dat gy, en de zodanigen die u gelyk zyn, alleen regt hebben om kloekmoedig en vry genaamd te mogen worden? Goede god! welk een verwilderd Schepzel is een Jongeling aan Wellust overgegeeven en verslaafd! Wat hy ook moge voorwenden, hy derft Gevoel in 't geen waaren Roem betreft; even zeer als Smaak in 't geen waar Vermaak mag heeten. Dan hy is desgelyks beroofd van Voorzigtigheid, ten aanziene van zyne grootste belangen. Dit maakt het
IIIde, en laatste, stuk uit, 't welk ik my had voorgesteld om te bewyzen dat zulk een Jongeling verstandloos is Dit, in de daad, is, in den eersten opslage, een zo klaar stuk, dat het weinig meer verdient dan enkel aangeroerd te worden. De Persoonen, met welken wy thans te doen hebben, zullen niet betwisten, dat de leevensweg, dien zy bewandelen, de weg tot Rykdom niet is. Zy zullen gereedlyk toestemmen, dat de Dienaars van Vermaak, dikwyls, hunne middelen op het altaar dier Godinne moeten offeren; en niet zelden draagen zy roem op eene edele en grootmoedige versmaading, gelyk zy het noemen, van de laaghartige bedoelingen der Win- en Hebzugt, wanneer deeze aanloopen tegen hunne meergeliefde genoegdoeningen. Ik wil niet zeggen, dat de begeerte om Geld en Crediet te bezitten een stuk is van zulk een belang, dat het alle andere verdient voorgetrokken of ons hoofdvoorwerp te worden. Neen, veeleer zou ik u herinneren, dat gy tot veel grooter dingen geroepen zyt, en dat de weezenlyke Voor poed en Rykdom eens Menschen niet bestaat in de veelheid zyner goederen; maar in het bereiken der weezenlyke einden, waar toe ze aanleiding geeven; einden niet minder dan het verheerlyken van god, het weldoen aan het Menschdom, en het verbeteren van zyn eigen onsterflyken Geest. Doch ik wil u teffens in bedenking geeven, dat, in ondergeschiktheid aan de bewerking tot deeze, agting en voorspoed in zyn beroep, of, indien het god behaage, een overvloedige staat naar deeze wereld, zeer dier- | |
| |
baare voorwerpen zyn, voorwerpen der aandagt eens verstandigen Mans waardig. Ik zeg, ze zyn zodanig in een ondergeschikt opzigt beschouwd. Als dan is 'er, gelyk de Vorstlyke Prediker van zynen Throon ons toeroept, voor den Mensch niets beter dan te eeten en te drinken, en zyne ziele het goede te laaten genieten van al zynen arbeid: want dit is eene gave gods Die
zelfde groote Man brengt het als eene aanmoediging tot het najaagen van Wysheid, of het betragten van den Godsdienst, by, dat zy in haare slinkerhand, Rykdom en Eere heeft. Een Apostel van jesus christus verzekert ons, de Godzaligheid is tot alle dingen nut: zy heeft de beloften zo wel van het tegenwoordige als van het toekomende Leeven In 't kort, wy hebben allen grond om te verzekeren, dat Rykdom, eerlyk verkreegen, met dankbaarheid en in maatigheid genooten, en besteed in werken van Godsvrugt, Vriendschap en Weldaadigbeid, een groote zegen is, veel toebrengt aan 's Menschen genoegen en agting hier, en hem hier naamaals ten schat in den Hemel wil strekken.
Mogen wy dan niet besluiten, dat de zodanigen, die zich Lieden van Vermaak noemen, dwaazen zyn, als zy Menschen van bedryf uitlachen, of met versmaading spreeken van den deugdzaamen Heer van aanzien, den eerlyken Burger, den vlytigen Landman; hun afschilderen, als eene soort van laage, wurmende en kruipende Characters, Menschen die geene kennis hebben van de waardye of het genot des leevens. Wat zullen deeze Snorkers zeggen, wanneer de Armoede hun overkomt als een gewapend man, met alle de rampen, welke zy in haaren trein ommevoert, en dubbel nypen voor die ze nooit gevoelden? Hoe zult gy Kinders der zagte weelde ze kunnen verdraagen, gy die in vermaak geleefd, en uwe harten, als in een dag der slagtinge, gevoed hebt? Met welk een verdubbeld bezwaar zullen zy u drukken, wier Lichaamen en Zielen verzwakt en kragtloos gemaakt zyn door onmaatigheid en luiheid? Welk eene ontroering, verbystering en wanhoop zal u bevangen? Hoe zult gy, die geheel vreemdelingen zyt omtrent alles wat Voorzigtigheid en Bevlytiging heet, die mogelyk nimmer eenig nuttig bedryf ter hand genomen of ten vollen geleerd hebt, waarschynlyk uwe beste Vrienden van u verwyderde, onder het verlies van alle agting by de besten der Maatschappye; hoe zult gy in staat zyn om tegen den stroom des wederspoeds op te roeijen, of u daaruit te helpen? Indien ziekte, veroorzaakt door uwen ongeregelden wandel, hier
| |
| |
by komt, wat wilt gy dan? Welk redmiddel vindt gy met een verzwakt lichaam, met een ledige beurs, omringd door onheilen, alles, bedenkt dit wel, ondraagelyk gemaakt, door een knaagend Geweeten, door de versch iklyke beeldtenissen van geleden jammer, tegenwoordigen ramp, en toekomende elende, die als een heirleger van woedende vyanden u bestormen? ----- Helaas! welk een verschriklyke toestand!
Ik vroeg, welk een redmiddel gy zoudt vinden in deeze zamenschakeling van wee? ----- Ik bedenk 'er een ----- een schriklyk middel. ----- Gy kunt u verbeelden welk ik meen. De Natuur ziddert op het afschuwelyk denkbeeld! ----- Gy hebt gehoord, ik twyfel des niet, het eysselyk Stelzel voorgesteld en bepleit in uwe nagtronkeryen. In deeze uuren van dwaasheid, hebt gy misschien het oor geleend aan deszelfs voorstanders, hunne wanhoopige bewysredenen overwogen, en eindelyk een denkbeeld omhelsd, 't geen, in een Christen land, Menschen, die by hun verstand zyn, voor moet komen als beledigend voor de Menschlykheid, afzigtig als de hel en stout als de ergste vyanden daar huisvestende. Dit redmiddel hebben deeze vyanden, die met 's Menschen elende lachen, zekerlyk uitgevonden, om, in zulke gevallen, hun prooy te schielyker en te gewisser te bekomen. Mogt de Vader der Genade u bewaaren van immer tot dit noodlottig middel uw toevlugt te neemen! Welk een toevlugt voor een onsterflyk Weezen, zich met eigen hand in het diepst der verdoemenis te stooten, om eene tegenwoordige elende te ontgaan!
Doch laaten wy het oog afwenden van dit alleronbehaagelyks voorwerp, en eens vooronderstellen, dat een Jongeling, aan Wellust overgegeeven, de rampen ontwykt, welke zo veelen zyner Broederen in het booze treffen, ontstaande uit een verkwist goed, eene verlooren Agting, verstoorde Bloedverwanten, en een bedorven Lichaamsgestel, laat hy zyne dagen rekken in een staat van uitwendig gemak en overvloed, omringd door Lieden uit verscheide oorzaaken aan hem verbonden, misschien op hem en zyn gezelschap gesteld, van wegen zyne bekwaamheden, beleefdheid, vernuft, goedaartigheid, en dat hy, zo veel mogelyk, de pynlyke overtuigingen van een zelfveroordeelend hart onderdrukt, behoef ik hem te zeggen, dat de Ouderdom eerlang zal aankomen met de onvermydelyke zwakheden en gebreken, die te gewisser denzelven zullen vergezellen, ter oorzaake dat hy nu met zyne gezond- | |
| |
heid speelt? Dit weet hy, hoe veele poogingen hy ook aanwende om zulks over 't hoofd te zien. En wanneer deeze dagen van duisternis komen, die waarschynlyk veele zullen weezen, indien geen ziekte of kwaal zyn verzwakte leevensdraad schielyk afsnydt, wanneer hy, gelyk de Schrift spreekt, de Zonden zyner Jeugd draagt, en door een dikken nevel, die hem omringt, te rug ziet op een leeven in ongebondenheid gesleeten, en aan zinnelyken lust opgeofferd, zyne talenten, met welke hy god geëerd en zyn Geslacht nuttig geweest kon hebben, deels verwaarloosd, deels misbruikt beschouwd, en naagaat hoe hy de beginzels zyner Opvoeding, den raad zyner Vrienden, de bestraffingen van zyn eigen Hart, de roepingen van den Godsdienst, de waarschuwingen der Voorzienigheid, de inwendige werkingen van god in zyn binnenste, alle geschikt om hem ter Deugd te rug te roepen, versmaad of te keer gegaan heeft, hoe zal hy deeze of dergelyke aanmerkingen kunnen verdraagen? ‘Thans loopt myn onroemryk en misdaadig Leeven ten einde; wat heb ik 'er by
gewonnen? Eenige weinige uuren of dagen van losbandig vermaak, en zondig Genot, dikwyls verbitterd door inwendig ongenoegen en bitterheid, altoos afgebrooken door lange en verveelende tusschenruimten van onlust, kwyning, walging, ten besten genomen, door tooneelen van duurgekogte vrolykheid en gedwongen lach, die myn hart bezwaard en mat lieten, gelyk het was. ----- Ik heb de luidrugtige toejuiching verworven van onwaardigen en verstandloozen, door myn lot met hun te deelen, en met hun mede te loopen in de uitgieting van overdaad en boosheid. Ik heb gewonnen ----- niet meer. ----- En, wat heb ik verlooren? Wat heb ik niet verlooren? Myne onschuld, myne eer, myn Character, myne rust des gemoeds, de gunst van mynen Maaker, de verstandlyke, de zedelyke, de huislyke, de Godsdienstige geneugten, die ons bestaan op deeze wereld veredelen, en ons lot verzagten. ----- Ik heb verlooren, waarom 't alleen waardig is te leeven. ----- Ik heb verlooren ----- myne Ziel. ----- Het pad, van my betreeden, was aan alle kanten afgebroken, door dwaasheid, ydelheid en kwelling. ----- Nog eenige weinige stappen voorwaards, en het zal my brengen - waar? in de plaats der droefenisse, uit welke de elendige Slaaf van den Wellust, te vergeefsch, de oogen ten Hemel heft. ----- want, nu - nu, helaas! is het te laat om den
| |
| |
Almagtigen het overschot van een ongebonden en bezoedeld leeven op te offeren, of het te onderneemen om die diep ingewortelde hebbelykheden uit te roeijen, welke myne Ziel verslaafd, en my myn Hart ontstoolen hebben!’ Wie denkt gy, myne Broeders, dat, in dit beklaaglyk tydperk, aan den Man, dien ik afbeeldde, waarlyk Voorzigtig, waarlyk Wys, zal voorkomen? de snoevende Opvolger van valsch Vermaak, of de nederige Dienaar van god? Maar, ten besluite,
Laaten wy dien ongelukkigen. Man nog eenige schreden volgen, ons hem voor oogen stellen, op het Doodbedde liggende, vaarwel zeggende aan zyne schreiende Vrienden, indien hy eenige Vrienden heeft, de wanhoopige oogen allerwegen heen wendende. Hy ziet te rugge: zyn kwalyk besteede Jeugd, en het geheele beloop zyns voorigen Leevens, levert niets aan zyn oog op, dan een woest verschiet. Hy ziet voorwaards, alles - alles is onuitspreeklyk wee. Hy hoort het vonnis des doods in zyn binnenste. Niets blyft 'er nu over dan een schriklyk uitzigt van wraak, gereed om hem te verteeren. ----- My dunkt, ik aanschouw het arm Schepzel gereed staande om in de onuitkomelyken Dood te storten ----- den Dood van welken hy voorheen gewoon was met zulk eene gemaakte onverschilligheid te spreeken. Ach! welke verschrikkingen, welk een wederzin, welke deerlyke trekkingen, grypen hem aan op deeze schroomlyke steilte! ----- Hy wenscht om vernietiging, waarin hy dikmaals zogt te gelooven; doch hy kon zich des niet overtuigen. Het uiterste van te zyn, of niet te zyn, spelt hem iets kwaads. Hy denkt om den verslindenden afgrond der Eeuwigheid. Hy sluit 'er de oogen voor. ----- Helaas! Helaas! Hoe worstelt hy om in 't leeven te blyven! Alle nietsvermogende poogingen. Het onherroepelyk besluit is daar. Hy zinkt neder in wanhoop. De zwarte nagt der duisternisse omgeeft hem! ----- Is deeze de Man, die de Kinderen der Wysheid belachte, en de Maatigen versmaadde; die de Dwaazen en Zinlyken lust opvolgenden bewonderde en naavolgde? Is hy, denkt gy, op dit jongste oogenblik, in 't zelfde gevoelen? Ach! hoe zeer verschillen zyne denkbeelden, zyne woorden, toen hy in den schoot des Vermaaks dartelde, en op het wroegingvol Doodbedde!
Bezogt gy immer eenen stervenden Aardsgezinden? Hebt gy hem gevraagd welke toen zyne aandoeningen waren? ----- Hebt gy hem voorgesteld, ‘Hoe gevoelt gy u, myn
| |
| |
Heer, nu gy uw naderend uiteinde ziet? Keurt gy nog uw wellustig leeven goed? Zoudt gy het nog aanpryzen by de zodanigen die rondsom u zyn? Zoudt gy dien leefkoers weder aanvangen, indien gy uwe kragten en gezondheid op nieuw mogt bekomen?’ ----- Hoe zeer zouden zodanige vraagen hem smerten, doorsteeken! Wanneer hy zyne weezenlyke gevoelens uitte, met welk eene hartroerende, ernstige, bedroevende, welspreekendheid zou hy zyne volkomene verfoeijing van de door hem gekoozene party uitdrukken; zyn hartbreekend berouw deswegen te kennen geeven, hoe die Jongelingen alleen Verstandig keuren, dies, in de dagen hunner Jongelingschap, aan hunner Schepper dagten; hoe zyne Medgezellen en Vrienden vermaanen, en, op de sterkst mogelyke wyze aanzetten tot de paden van Zondig Vermaak te vlieden, en, zonder één oogenblik toevens, den voet te zetten op die der Wysheid en Deugd!’
‘De Menschen mogen als Dwaazen leeven, als Dwaazen kunnen zy niet sterven!
|
|