Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1785
(1785)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 45]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.De dwaasheid, schande en elende van zondig vermaak, voorgesteld in eene leerreden over Salomons woorden.Ik zag onder de Slegten, en ik merkte, onder de Jonge Gezellen, eenen verstandloozen Jongeling. Door james fordyce, D.D.
Den Heeren Schryveren der Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen.
‘Byzonderen Smaak en Bekwaamheid bezit de Eerw. fordyce, om het woord tot de Jeugd te voeren; hy schynt zo zeer als iemand zyn werk gemaakt te hebben van Leerredenen ten hunnen dienste op te stellen, en uit te voeren op eene wyze, die het Verstand overreedt, en het Hart ter Deugd heiligt. Grooten roem heeft hy by zyne Landgenooten ingelegd door twee Werkjes, het een de Vriend der Jonge Jussrouwen, het ander de Vriend der Jonge Heeren, geheeten - Werkjes onzen Landgenooten, in fraay Nederduisch gewaad gedoscht, ter hand gesteld, en, voor eenigen tyd, by den Drukker deezes, j. yntema, uitgegeeven. Van welker eerste reeds een tweede Druk het licht ziet; en die der Vaderlandsche Jeugd van beide de Sexen niet te zeer kunnen worden aangepreezen. Daar ons, ten deezen dage, eene afzonderlyk uitgegeeven Leerreden, van dien voor de Jeugd en het opkomend Geslacht dierbaaren Man, ter hand kwam, vonden wy ons opgewekt om dezelve onzen Landgenooten niet te onthouden; maar vertaald mede te deelen; en neemen de vryheid om ze aan UL. toe te schikken, als zeer gepast, om eene plaats in UL. Mengelwerk te beslaan. Hy heeft dezelve, op eene Algemeene Vergadering der Kerke van Schotland, uitgesprooken; te welker gelegen- | |
[pagina 46]
| |
heid, volgens het berigt in 't Leevensverslag van den beroemden robertson, de Schotsche Geestlyken hun best doen om treffende Stukken van Welspreekenheid mede te deelenGa naar voetnoot(*). Wy zullen, in onze Vertaaling, agter wege laaten wat betrekking tot die Staatlyke Byeenkomst heeft; alleen hier aanmerkende, dat deeze Redenaar, in zyne Voorafspraak, betuigt de verhandelde Stoffe niet onvoegelyk te keuren in eene Eeuwe als deeze, waarin de Wellust als op den Throon zit ----- eene Eeuw, waarin, te midden van de heerlykste vorderingen in Kunsten en Weetenschappen, en betooningen van Burger- en Krygsdeugd, maar al te veel bespeurd wordt van die Weelde en Verwyfdheid, welke eenige deftige Schryvers, onder de Character-trekken deezer Eeuwe, tellen. ----- Ik blyf enz.
Salomo geeft ons, in den Text, eene zo treffende Schilderye op, als wy misschien ergens kunnen aantreffen, van een Jongeling, verlokt door de liefkoozingen en aanhaalingen eener slegte, en aan onkuisheid overgegeevene, Vrouwe, die hy in haare schemeravond-wandelingen te gemoet ging, met het heilloos oogmerk, zo 't schynt, om bot te vieren aan zyne ontstooke drift, begunstigd door de aankomende duisternisse; de beste tyd tot het pleegen dier werken des nagts. ----- Het Character, 't geen onze Godlyke Spreukschryver geeft aan dien ongelukkigen Jongeling, is sterk getekend, en verdient onze byzondere opmerking. Ik zag onder de Slegten, ik merkte, onder de Jonge Gezellen, eene verstandloozen Jongeling - een Character, 't geen beschouwd in het verband, waarin het voorkomt, ons, op de minste overweeging, ten hoogsten regtmaatig zal voorkomen. Zulks te bewyzen, door het breedvoeriger te ontleeden, en het toe te passen, gelyk het, in de daad, maar al te toepasselyk is, op de Jongelingen van deezen tyd, die zich laaten wegsleepen door zondigen lust, en verlokken door de bekooringen eener snoode verkeeringe, zal, onder 's Hemels bystand, de groote hoofdzaak myner volgende Redenvoering weezen. ----- Hoe gelukkig zou ik my agten, indien iets van 't geen ik bedoel voor | |
[pagina 47]
| |
te draagen, onder den Godlyken Zegen, mogt strekken, om slegts één Jongeling, die zich heeft laaten inneemen door die omzwervende, verstrikkende slegte Vrouwe, in den styl der Wereld, Vermaak geheeten, te rug te brengen, en het nog onschuldig gedeelte myner Jeugdige Toehoorderen, die gevaar loopen, om in haare doodlyke strikken te vallen, te hoeden! Ik zal aantoonen, dat een Jongeling, die zich aan den Wellust overgeeft, verstandloos is, voor zo verre hem Smaak ontbreekt in 't geen tot weezenlyk Vermaak behoort ----- Gevoel omtrent 't geen waaren Roem betreft ----- en Voorzigtigheid in het stuk waar 't zyn grootste Belangen geldt. I. Voor eerst zal ik aantoonen, dat een Jongeling, die zich aan de Wellust overgeeft, Smaak ontbreekt, in het eigenst stuk, 't welk hy waant best te verstaan, en op welks kennis hy zich bovenal verheft. ----- Staa my toe, Toehoorder, wie gy ook moogt weezen, voor welken deeze Redenvoering byzonder geschikt is, U te overtuigen, hoe zeer gy mistast in uw geliefd Stelzel, door u aan te wyzen, dat onbedwonge verzaadiging uwer Lusten u berooft van de voldoening, na welke gy haakt, u ontzet van duizend Vermaaken van verhevener soort, en blootstelt aan ontelbaare ongemakken, die de Vermaaken, door u zo geliefd, ruim en ryklyk opweegen. 1. In de eerste plaats, zeg ik, dat het ongebreideld opvolgen van Zinnelyken Lust tegen haar eigen oogmerk aanwerkt. Zodanig is de wyze en rechtmaatige schikking der Voorzienigheid, om de Menschen af te schrikken van hunnen Maaker, en zichzelven te ontëeren, dat buitenspoorigheid, van welk eenen aart ook, en deeze in 't byzonder, het bedoelde einde verwoest, het Lichaam zo wel als de Ziel benadeelt, de goedgunstige einden der Natuure te leur stelt door dezelve te overschreeden. ----- Ik beroep my, myn Vriend, op uwe eigene Ondervinding. Voelt gy uw gestel niet verzwakt en verstompt door onmaatigheid? Vindt gy u niet gedrongen, als gy den loop uwer bejaaginge wilt voortzetten, uwe verzaadde verlangens op te scherpen door alle hulpmiddelen, die verbeelding, verscheidenheid en verfynde Weelde u kunnen verschaffen? Deeze, in de daad, mogen dienen om het vuur uwer Driften op te stooken; maar helaas! hoe meer het brandt, hoe verder zy van de voldoening afzyn. Nieuwe voorwerpen mogen nieuwe genegenheden | |
[pagina 48]
| |
baaren; doch de verscheidenheid van deeze gaat niet op eenen tred voort met het geweld van geene. De woede, staa my dit woord toe, het is niet te sterk, de woede des Vermaaks neemt toe; doch 't gevoel daarvan vermindert, tot gy het, ten laatsten, eigenlyk gesprooken, 't zelve niet zo zeer najaagt, als wel daar door wordt voortgetrokken. De verknogtheid daar aan, de genegenheid daar toe, zyn, in eene groote maate, ras over; gewoonte en hebbelykheid alleen sleepen u mede. 't Is mogelyk, zeer mogelyk, dat gy een aanvang gemaakt hebt met een besluit om uzelven te bepaalen binnen zekere ingebeelde perken van maatigheid en voorzigtigheid, om eene soort van te raade houding en bedaardheid te bewaaren in het opvolgen uwer Neigingen. ----- Hebt gy deeze besluiten aangekleefd? Hebt gy voor eenigen tyd dit Zelfbedwang kunnen oefenen? Is uwe neiging tot zinnelyke genoegdoeningen nu niet sterker dan in den aanvang? Kunt gy die bedwingen, dan, en tot zo verre, als het u behaagt? Kunt gy tot een inbreekenden stroom van Lust zeggen. Tot hier toe zult gy gaan, en niet verder? Ach! het is de trotsheid, onafscheidelyk van de Zonde; 't is het Zelfbedrog, de dwaasheid der Zondaaren, te denken, dat zy veilig de grenzen der Onschuld kunnen overschreeden; of zich verbeelden, dat zy op de schuins afhellende steilte der ondeugd kunnen wandelen, zonder allengskens schielyker van dezelve te zullen nederglyden, tot zy eindelyk op 't onverwagtst nederstorten in den diepsten poel van onheil! Niets is algemeener voor deeze Zoonen der Onmaatigheid dan hoog op te geeven van hunne Rede, van hun' kieschen Smaak, van hun teder Gevoel, en wat dies meer zy. Maar hebben zy hier grond toe? Uwe Broeders, op de stallen, of in de bosschen, eeten, drinken, dartelen en voldoen de neigingen der Natuure, ten behoorelyken tyde, in de juiste maate. Hierom zyn ze gelukkig in hunnen kring. Gy, die den naam van Menschen draagt, kunt op zulk eene geregeldheid, op zulk een geluk, niet roemen. De Persoonen, wier Character ik schets, zyn grootsch op den tytel van Lieden van Vermaak. De Wereld neemt deezen tytel aan, en geeft denzelven ruimschoots; doch ik beweer dat zy dien niet verdienen. Gy zyt enkel Dierlyke Menschen, Vreemdelingen van waar en weezenlyk Vermaak. 't Zelve bestaat in Geregeldheid, en huisvest alleen by de Onschuld. ----- Verbeeldt u een Jon- | |
[pagina 49]
| |
geling, meester zyner Driften, yverig in zyn Beroep, of onvermoeid in Letteroefeningen, getroffen door de bekoorelykheden van Waarheid, Vriendschap, Deugd, en Godsvrugt; derzelver geleide volgende op de glibberige paden der Jeugd; ten gepasten tyde, met welberaaden overleg en keuze, treeden in dien eerlyken staat, door den Hemel verordend, ten stut en troost des Menschdoms. Zullen de ondeugden, die de kuische en hartstreelende geneugten deezer aangenaame verbintenisse versmaaden, voor de gekogte lachjes, en de betaalde liefkoozingen eener Hoere, zonder liefde, zonder vreugde, zonder tederheid, beweeren, dat deeze laatstgemelde de eerstgenoemde evenaaren ----- zullen zy hunne onwettige, onrustige, zelfzoekende najaagingen vergelyken by de deugdzaame, geruste, en edelmoedige genietingen, gesmaakt in eene vereeniging, die, wyslyk aangegaan, gegrond is op agting, ondersteund wordt door trouwe, geheiligd door geloof, en verzoet door onderlinge overeenstemming, en dienstvaardige goedwilligheid? 2. Ik zal my niet onderwinden eene optelling te doen van alle de verhevener genietingen, welke verzaakt worden door een ongeregeld Leven; doch dit weinige is zeker uwe aandagtige overweeging waardig. Eene welgeregelde Ziel en een gezond Lichaam, gemaatigde Begeerten, bedaarde Driften, een opgeklaard Verstand, niet verdonkerd door de dampen van onmaatigheid, en ongestoord door de stormen van Zinnelyken Lust, vergenoegde en streelende herdenking van een eerlyk gedrag, deftige, redelyke, en nuttige verkeering, de toejuiching, de bescherming der Besten, de nederige, en nogthans zegepraalende, hoope op de Vriendschap van god, in alle de tydperken uws volgenden bestaans, met alle de welgegronde en verhevene vertroostinge der Godsvrugt ----- voorwaar deeze alle zyn dingen, die niet ligt opgegeeven, of gering geagt, moeten worden. ----- Indien gy ongelukkig genoeg zyt, om een vreemdeling ten opzigte van dit alles te weezen, zal daar uit volgen, dat gy ze stoutlyk moogt versmaaden, of verwaarloozen? Zult gy, blind zynde, durven zeggen, dat het licht niet aangenaam, of, dat het der oogen goed is de Zonne te aanschouwen? Indien deeze opgetelde goederen geene Zegeningen zyn, en zegeningen van eene onschatbaare waardye, waarom zyn ze dan zo hoog gepreezen, zo vuurig gezogt, zo naarstig, zo yverig, en aanhoudend aangekweekt, door de verstandigste en grootste Mannen, in | |
[pagina 50]
| |
alle eeuwen, die gereed waren om alles te onderneemen, alles te lyden, alles op te offeren, liever dan dat zy deeze zoetste en edelste genietingen zouden derven? ----- Maar ik wil de beslissing aan u zelven overlaaten; dat uw eigen verstand oordeele, of de genietingen der Ziele, en van het Hart, niet verre de zoetste zyn, om dat zy de edelste moeten heeten. ----- Gy zyt een Mensch, en zult gy beweeren, dat de kenmerktekenende en onderscheidene Vermaaken van den Mensch, ik meen die van Rede, van Geweeten, van Zedelyke Aandoening, niet beter en hooger te schatten zyn, dan de Vermaaken van een Dier, ik verstaa 'er door, die van Zinlykheid en Lust? Hoe? Zult gy, in ééns, zelf in bespiegeling, alle de waardigheid en uitmuntende voortreflykheid uwer Natuure opgeeven, om u zelven te regtvaardigen in de jammerlyke verbastering van uwen Smaak? Doch gy wendt vergeefsch moeite aan, om dit by u zelven te vergoelyken. Daar is, ik weet het, daar is iets, in uw binnenste, dat de zyde houdt der onbedorve Natuure, en de eischen daar van tegen de snoode schennis doen gelden. Daar is, ik weet het, iets in uw binnenste, 't geen u, op dit eigen oogenblik, zegt, dat gy ongelukkig zyt, door de evengemelde weezenlyke en geheiligde geneugten versmaad te hebben, om het genot van ik weet niet welke ingebeelde en beuzelagtige genoegdoeningen. Ik laat de zaak aan uwe inwendige aandoeningen over. Hebt gy niet menigmaal inwendig gezugt, op het bedenken van 't geen gy verlooren hebt by het verliezen uwer onschuld? Als gy het oog te rug wendt, op de vrolyke tooneelen uwer Kindsheid en vroege Jeugd, eer uw gemoed bedorven en besmet was door schuldig misdryf, wenscht gy dan niet, die gezegende dagen te herroepen, of ten minsten, dat gy die rust, die vrolykheid van hart, weder mogt genieten? Of, wanneer gy andere Jongelingen ziet van een voegelyk Character, en onbesprooken Zeden, vrolyk, leevendig, gezond, voldaan over zichzelven, bemind van allen die rondsom hun zyn; benydt gy dan hun gelukkig lot niet, voelt gy dan niet hoe elendige Schepzels gy, in vergelyking met de zodanige, zyt? Kunt gy dit zien, zonder u zelven te haaten en te verfoeijen, wegens de dwaasheid en zinneloosheid van uw gedrag? Ik weet genoeg, dat gy, in de uuren van luidrugtig vermaak, in den kring uwer verdwaasde Medemakkers, valsch genoeg omtrent u zelven zult handelen, om alle zodanige aandoeningen te ontveinzen, dat gy stout genoeg | |
[pagina 51]
| |
zult zyn om de inwendigste overtuigingen van uw eigen hart te ontkennen, te pochen op uwe aangenaame leevenswyze, en, uit de hoogte uwer verwaandheid, met medelyden neder te zien op de Zoonen der Deugd als eene soort van armhartige en droefgeestige Schepzels. ----- Ik bid u laat ons hooren, waarin gy zo zeer boven hun uitsteekt? ----- Hoe, gy hebt het vermaak om dikwyls u dronken te drinken in een Herberg, uw lust te boeten in een Bordeel, misschien om het Huwelyksbed te schenden, of eene ligtgeloovige onschuldige Maagd te verleiden; om uw geld te verspeelen; uw eigen rust en die van anderen, welken gy uwe Vrienden noemt, te stooren; ongetwyfeld ook het vermaak om te lachen met de Wetten uwes Lands, met den Godsdienst uwer Vaderen, met de Voorschriften van Geregeldheid en Deugd, door beschaafde Heidenen zelve geëerbied; met alle deftige Lieden, ja met een ieder die niet met u mede loopt in dezelfde uitgieting van alle boosheid; het vermaak, om hem, die u geschapen heeft, te lasteren. ----- Groote god! welke schennissen der Natuur, der Maatschappye van U, worden dagelyks gepleegd door de zodanigen, die de paalen welke Gy zo wyslyk en gunstryk gesteld hebt, overschreeden; het gebruik uwer Schepzelen verkeeren; de Orde uwer Wereld stooren; en, alles gedaan hebbende wat zy kunnen, om de schoonheid uwer Scheppinge te misvormen en te verwoesten ----- te misvormen en te verwoesten in zichzelve en buiten hun, eindelyk hunne Godvergeeten woede tegen uwe ontzaglyke Majesteit loslaaten! Deezen, deezen zyn de Lieden, die zo hoog spreeken van hun Vermaak, 't welk zy alleen aan zichzelven toekennen, als of zy alleen verstonden en genoten wat Vermaak was. Doch, myne Heeren, hoe zeer gy ook in uwe vlaagen van bedwelming moogt raaskallen; wy gelooven dat uwe harten eene andere taal spreeken in bedaarder oogenblikken ----- en bedaarder oogenblikken zult en moet gy hebben. Een Man kan niet altoos in de Herberg, in Schouwburg in Gezelschap weezen; en als hy tot zichzelven komt, als hy alleen is, zal de Rede zich laaten hooren, het Geweeten zich doen voelen. Wilde zodanig een Man slegts zyne aandoeningen melden, zyne gedagten openbaaren, ach! welk eene taal van zotheid zoudt gy hooren! Hoe zou hy zichzelven veragten, indien niet vervloeken, van wegen de onbeschryflyke dwaasheid om aan de oogen- | |
[pagina 52]
| |
bliklyke, slordige, en grove genoegdoeningen des zinlyken leevens, welke voornaamlyk bestaan in een geweldige aandoening van bloed en leevensgeesten, die de verbeelding by herhaaling streelen, doch, van dag tot dag, voor de zinlyke genieting minder en in 't kort uitgeput worden, daar de lustvoldoeningen, in stede van vermaak te verschaffen, van geene beduidenis altoos zyn in dagen van zwakheid en tegenspoed ----- dat hy aan deeze, zeg ik, de zuivere, de manlyke, de hemelsche, en onsterflyke vermaaken opofferde van een verstandig en Godsdienstig leeven; vermaaken, die nimmer verveelen, nimmer walgen, nimmer verflauwen; maar, integendeel, nieuwen luister ontvangen, toeneemen door gemeenzaamheid, door herdenking, ja zelfs door toevallen van ouderdom, van tegenspoed! Hebt gy, tot wien ik in deeze myne Aanspraak byzonder inrigt, geene zulke onaangenaame gedagten en gewaarwordingen? Indien ja, moet gy dan niet bekennen, dat de moeilykheden, welke eene Leevenswyze als de uwe vergezellen, schoon zy geene andere waren dan die der Ziele, de Vermaaken, op welke gy zo overmaatig verslingerd zyt, ruim en ryklyk opweegen? Dit is de 3 Bedenking; en gy zult my wel willen vergunnen hier op breeder stil te staan als een Stuk van het uiterste gewigt in myn tegenwoordig geval. Gy zult my wel willen vergunnen, dat ik u, in alle bedaardheid, vraage, als een opregt welwenscher, die u gaarne op het rechte spoor van uw hoogst belang wilde brengen, of gy, zelfs in het driest naajaagen van uwe spoorlooze begeerten, die zelfvoldoening, dat genoegen, vindt, waar van gy met zo veel ophefs spreekt, of gy, in zekere oogenblikken, geen inwendigen Vermaander hoort, die u influistert: Doet dit groote kwaad niet, zondigt niet tegen god! die by u aanhoudt om uwe eigene Ziel genadig te zyn, u het gevaar, waar in gy verkeert, aanwyst, en, even als een Engel, met een uitgetoogen zwaard, u in den weg staat, om u te stuiten in uwen verwilderden loop? Strekken deeze aanmaaningen, schoon ongenoegzaam, zo 't schynt, om dat einde te bereiken, egter niet om u zeer onaangenaame slaaen toe te brengen, die grootlyks strekken tot vermindering van de verwagte voldoeningen? Verdwynen die voldoeningen, ten tyde van 't genot, en als gy denkt dezelve wel vast te houden, niet op 't oogenblik; slegts een nevel agter zich laatende? ----- Ik bedrieg my | |
[pagina 53]
| |
ten opzigte van de laatstgemelde byzonderheid: het was gelukkig indien zy niets meer agter zich naalieten; indien zy, ten ergsten genomen, slegts als lugtverschynzels, voor een kleinen tyd, zich vertoonden, verdweenen, en vergeeten wierden. Bekent, bekent hier gy, die best weet welke onaangenaamheden te leurstelling vergezellen, welk eene zotheid, welk eene bitterheid, welke kwellingen volgen, welke knaagende kwellingen wegens het voorledene, welke schroomvolle verwagtingen voor het toekomende, welke heimlyke verschrikkingen van schuldbewustheid u plaagen, als zo veele vreeslyke spooken in uwe verbeelding waaren, terwyl alles by uw duister is, en rondsom elendig! Wat zegt gy, myne Vrienden? Ontkent gy het? Indien gy het ontkent, wat betekent dan die rustlooze ongemaklykheid, welke gy zo dikmaals betoont naa het genot uwer buitenspoorigheden? Waarom gaat gy niet bedaard te nederzitten, om de rol, door u gespeeld, na te gaan, en de zelfvoldoening daar van te smaaken? Waarom schuwt gy de afzondering, en zelfsonderzoek? Wat doet u uzelven en uwe eigene overlegging ontvlieden, gezelschap, verwydering, woeling, en verwildering zoeken? Wat is uwe behoefte; welke gy daar wenscht te vervullen? Legt uw hand op uwe harten, en antwoordt in opregtheid van 't zelve. Is 't niet de bittere herdenking uwer misdryven en ongeregeldheden, welke gy door die middelen wenscht te verzetten? Gy weet het. En zal iemand, in goeden ernst, beweeren, dat deeze botvieringen van zinnelyken Lust, den eerwaardigen naam van Vermaak verdienen, daar zy geene bedaarde Naadenking kunnen verdraagen, daar de Rede ze niet wil goedkeuren, daar het Geweeten weigert zyne toestemming aan dezelve te geeven. Wat zal ik verder hier van zeggen, hoe die reeks van jammeren maalen, die als gezellinnen de snoode Bekoordster volgen, welker schandelykheid en onwaardigheid ik thans poog in klaaren dag te zetten? Wat zal ik zeggen van die kwaalen, die ongemakken, die verminkingen, welke haare bedroogene Dienaars dikwyls in hun lichaam moeten lyden; van die verlegenheden, dien kommer, dien nyd, dien wraakzugt, welke hunne Zielen verscheuren; vergezeld van ontelbaare grilligheden, verwyten, onbeschoftheden, vervloekingen, welke zy dikwyls moeten verkroppen van de schandvolle Schepzels, hunne medegenooten in het misdryf, die met de zoete onschuld en bekoorelyke zedigheid, haare Sexe voegende, alle kiesheid, | |
[pagina 54]
| |
zagtheid, en bevalligheid, hebben afgelegd? ----- Wat zal ik zeggen van de Zelfbeschuldiging, welke ongebondenen noodwendig moeten voelen, uit hoofde van de dwaaze en vrugtlooze onkosten, waar in zulk een leeven hun onvermydelyk doet vervallen; van de ongelegenheden, waar in zy zichzelven brengen; van de slegte stappen welke zy moeten doen om dit verkwistend gedrag goed te maaken, of een geledigde beurs te vullen; van de veelvuldige jammeren, welke zy hunne Ouderen, Bloedverwanten en Vrienden aandoen, die niet kunnen nalaaten, hun gemoed te ontrusten, zo lang 'er eenig vonkje van edelmoedigheid in 't zelve brandt; en eindelyk, van wegen de bestraffingen, de boeten, de schande welken zy onvermydelyk in den mond loopen, door een gedrag zo bestraflyk, zo laag? ----- Genoeg is het deeze byzonderheden met den vinger even aangeroerd te hebben, en niet noodig in eene breedere beschryving te treeden; de eerbied, welke ik gevoel voor het deugdzaam gedeelte deezer Vergaderinge, verbiedt my hunne aandagt langer te pynigen door dezelve te doen staaroogen op tafereelen zo aanstootlyk.
('t Vervolg by de eerste gelegenheid.) |
|