Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 611]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.Geschiedkundig verslag van 't geen de christenen, in stede van zedelyke deugd, hebben zoeken te doen gelden.Overgenomen uit joseph priestley's History of the Corruptions of Christianity.
Overeenkomstig niet de waare Leer der Rede en Openbaaringe kan niets den Mensch baaten om de Gunst van god te verwerven, en hem van zyne toekomende Gelukzaligheid te verzekeren, dan eene Deugzaame Zielsgesteltenisse, en een Gedrag daar aan beantwoordende. Dit is de taal van den Natuurlyken Godsdienst, als mede der Openbaaringe onder het Oude en Nieuwe Verbond. Maar de Godsdienst der Heidensche wereld, en die veeler Jooden, ten tyde der verschyninge onzes Zaligmaakers, was van een' geheel anderen stempel. - De Heidenen, geene dan zeer laage begrippen van hunne Goden koesterende, hadden geen denkbeeld om zich zelven in dier Gunste aan te beveelen, dan de stipte waarneeming van zekere plegtigheden, gebaaren, en eerdiensten, die, ten beste genomen, geen betrekking hadden, op Zedelyke Deugd, en dikwyls bestonden in de schriklykste en onbeschaamdste schennis der duidlykste voorschriften van Pligt. De Phariseeuwsche Jooden desgelyks de uitmuntende natuur der Zedelyke Voorschriften hunner Wet over 't hoofd ziende, en het volmaakt Character van dat Weezen, tot welks dienst en naavolging zy geroepen werden, uit het oog verliezende, gaven zich geheel over aan het byplegtige. Op deeze, en hunne afkomst van Vader abraham, lieten zy het voornaamlyk aankomen om de Gunst van god te verwerven, met eene volkomene uitsluiting der Heidensche wereld, hoedanig ook hun Zedelyk Character mogt weezen. Onze Heer en zyne eerste Afgezanten verzuimden geene gelegenheid om zich aan te kanten tegen dit hoofdbederf van den waaren Godsdienst, en de aandagt der Menschen te vestigen op hun hart en leevenswandel. Iemand zou veelligt denken, dat, door de afschaffing van alle de by- | |
[pagina 612]
| |
zondere Plegtigheden der Joodsche Wet, en door niets in derzelver plaats te stellen dan den Doop en het Avondmaal, zeer eenvoudig in derzelver aart, en tot zedelyke einden strekkende, die oude Bygeloovigheden kragtdaadig zouden geweerd zyn. Maar de Menschlyke Natuur dezelfde blyvende, en der Menschen afkeer van Zedelyke Deugd, even als voorheen, werkende, bragt te wege, dat zy bygeloovige waarneemingen tot eene vergoeding daar van invoerden: het ontbrak niet lang aan Voorwendzels, en Uitvlugten; en, eindelyk, werd Zedelyke Deugd zo zeer buiten den Christlyken Godsdienst geslooten, als dezelve ooit van het bedorven Jooden of Heidendom geweerd was: en men stelde zo veel kragts in dingen, welke geene betrekking tot Zedelyke Deugd hadden, doch, met de daad, daar mede onbestaanbaar en dezelve verwoestende waren, als nimmer omhelst werden door de bygeloovigsten en onkundigsten. Indien de geloofwaardigste en echtste bescheiden der Geschiedenisse, en zelfs de tegenwoordige gesteldheid van den Godsdienst in de Kerk van Rome, hier van geen blyk draagen, zou het, in de tegenwoordige verlichte eeuwe, naauwlyks geloof vinden, dat zodanige Handelingen, als ik thans zal vermelden, ooit door Christenen konden gebruikt worden, tot middelen om zich behaagelyk te maaken in gods oogen. Wy vinden, reeds zeer vroeg, dat men meer, dan behoorde, stelde in den Doop en het Avondmaal; als of deeze Plegtigheden op zichzelven, behoorelyk bediend zynde, (waar toe men noodig keurde, dat een geordend Persoon dezelve bediende,) den deelgenooten eene geestlyke genade schonken. In dier voege veronderstelde men, dat de Doop alle voorgaande zonden afwischte; dat het Avondmaal zekere verborgene kragt hadt om den Gebruiker te verzekeren van de Zegeningen des Euangelies. Te deezer oorzaake stelden veelen, die betuigden Christenen te zyn, den Doop uit tot zy zeer verre in 't leeven gevorderd waren, ja zelfs tot het sterfuur, op dat zy de Wereld met te gewisser verzekering van Zondvergiffenisse mogten verlaaten, en zich niet op nieuw bezoedelen. De zodanigen, onder de vroege Kerkvaderen, die het minst toeschreeven aan de plegtigheid des Doops, veronderstelden, dat door denzelven alles kwaads, waar aan het Menschdom door adams Val onderworpen was, werd weggenomen: zo dat zy een groot verschil maakten tus- | |
[pagina 613]
| |
schen het lot der Kinderen die gedoopt en die ongedoopt stierven. - En de kragt, aan het Avondmaal toegekend, strekte ten grondslag van veelvuldige Bygeloovigheden ten aanzien dier Plegtigheid. Toen men eens Zedelyke Deugd hadt toegeschreeven aan een Lichaamlyk bedryf van Godlyke Instelling, werden de Christenen allengskens opgeleid om zich te verbeelden, dat men dergelyk eene Deugd kon verkrygen, door andere verrigtingen, of tekenen, niet van Godlyke Instelling, maar die eenige betrekking tot den Godsdienst hadden. Dit bygeloovige gebruik werd eerst gemaakt van het Teken van het Kruis, oorspronglyk, naar allen schyn, zeer onschuldig ingevoerd, als een byzonder teken van onderscheiding tusschen de Christenen en de Heidenen, ten tyde van vervolging; of in dagen van rust, om den Heidenen te toonen, dat zy zich het geen het smaadlykst gerekend werd in hunnen Godsdienst, den Kruisdood van hunnen Meester, niet schaamden. Van dit Teken vinden wy het eerst gewag onder de Montanisten; en tertullianus, die zelve tot de Montanisten overging, spreekt 'er met grooten ophef van. Wanneer wy, schryft hy, iets beginnen, wanneer wy uitgaan of 't huis komen, ons kleeden, eeten, licht aansteeken, na bed gaan, nederzitten, of wat wy ook doen, wy maaken op ons voorhoofd het Teken van 't KruisGa naar voetnoot(*). In de derde Eeuwe, was dit Teken in een nog veel algemeener gebruik, en men hieldt het voor een beschermmiddel tegen betoveringen en booze geesten; geen Christen ving iets van belang aan zonder dat Teken te maaken. Keizer constantinus, die gezegd wordt het zelve in zyn Veldbanier gevoerd te hebben, deedt het gebruik deezes Tekens nog algemeener worden. In laatere Eeuwen klom de agting voor 't zelve tot dus eene hoogte op, dat de Roomschen beweeren, dat het Kruis, en zelfs het Tekeu van 't zelve, moet vereerd worden met den Dienst, welken zy Latria, of de hoogste Eerbewyzing, noemenGa naar voetnoot(†). Naa het Teken van het Kruis, werd eene heiligende kragt toegekend aan Heilig Water, of zout en water, zodanig als de Heidenen in hunne zuiveringen gebruikt hadden, door een Bisschop gewyd. - Desgelyks schreef men eene zonderlinge kragt toe aan Kaarssen over dag | |
[pagina 614]
| |
brandende, aan 't gebruik van Wierook, aan de Overblyfzels der Heiligen, en derzelver Beelden. En daar de bygeloovige eerbiedenisse, voor het weezenlyk Avondmaal, een belachlyk voortbragt; zo gaf dit waarschynlyk gelegenheid tot eene andere Bygeloovigheid daar na gelykende: te weeten het vervaardigen van wasschen Beeldjes van een Lam, die, of uitgevonden, of meer in zwang gebragt werden door Paus urbanus den VI. De Paus alleen heeft de magt om ze te heiligen, enkel in het eerste Jaar van zyn Pausschap, en vervolgens in elk zevende Jaar. In den Dienst deezer Agnus Deis, gelyk ze genoemd worden, heeten ze gezegend en geheiligd ‘dewyl, door dezelven te eeren en te dienen, wy uwe Dienaaren, onze misdaaden afgewischt, en vlekken onzer zonden uitgevaagd vinden, vergiffenis verkrygen, genade erlangen, en, eindelyk, met uwe Heiligen en Uitverkoorenen, mogen verdienen het Eeuwige Leeven te ontvangenGa naar voetnoot(*). Nog grooter vermogen stelde men in Pelgrimmadien, in byzonder Kerken en Plaatzen te bezoeken, die men voor heilig hieldt, om dat ze tot Verblysplaatzen van Heiligen gediend hadden, of het toneel van heilige Verrigtingen geweest waren enz. - Dergelyk een invloed eigende men toe aan het bywoonen van byzondere Plegtigheden. In den Jaare 1071 beloofde de Paus vergifnis van alle Zonden, beleden door de zodanigen, die de Inwyding van de Kerk te Montcassin bywoonden, of, geduurende de Octaaf, in de nieuwe Kerk kwamen: dit veroorzaakte, schryft fleury, een verbaazenden toevloed van volk, zo dat niet alleen het Klooster en de Stad, maar zelfs het daar omgelegen land, met Menschen vervuld was. Sixtus de IV verleende, door een uitdruklyken en byzonderen brief, in den Jaare 1476, Aflaat aan allen, die een Jaarlyks Feest ter eere van de onbevlekte Ontvangenis der Maagd maria onderhieldenGa naar voetnoot(†). - Dit bygeloovig gebruik der Pelgrimmadien strekte ten grondslage van alle de Jubelfeesten te Rome gevierd. Alle de Sacramenten der Roomsche Kerke zyn desgelyks zekere Plegtigheden, aan welker gebruik de Leden dier Kerkgemeenschap een bovennatuurlyk en heiligend uitwerkzel op het gemoed toekennen: en zy stellen vast, dat ze dit gewigt en dien invloed op het Godlyk Weezen heb- | |
[pagina 615]
| |
ben, die de Deugd en Deugdzaamheid van Hart alleen kunnen te wege brengen. Indien Zaaken geheel vreemd van Deugd niet te min in plaats van dezelve gesteld zyn, zullen wy ons geenzins verwonderen, dat men Daaden van weezenlyke waarde in zich zelve, en die, als ze uit een welgesteld hart voortkomen, weezenlyke Deugden zyn, zeer veel vergroot heeft; en die Daaden zelve, voor verdienstlyk gehouden, zonder eenig opzigt en onafhangelyk van de Gesteltenis des gemoeds. Dewyl het geeven aan behoeftigen, het milddaadig schenken tot eenig nut oogmerk, doorgaans voor een blyk van Deugd gehouden werd, is het geenzins vreemd, dat zulks, in alle eeuwen, door veelen, in de plaats van Deugd gesteld is. En, ondanks de sterke voorbehoedzels tegen dit misbegrip in de Schriften des Nieuwen Verbonds, en de duidelyke verklaaring van Apostel paulus, dat hy alle zyne goederen tot onderhoud der Armen zou kunnen uitdeelen, en nogthans de Liefde, de Broederlyke Liefde - niet hebben, heeft men van deeze, alleen in schyn bestaande, deugd, nooit meer werks gemaakt, dan in de bedorvene Eeuwen der Christlyke Kerk: toen men, om zo te spreeken, een openlyken handel dreef tusschen den Hemel en de Aarde, en niets van eene geestlyke natuur was, of men verbeeldde zich 't zelve voor Geld te kunnen koopen. In de achtste Eeuw, zegt mosheim, heerschte 'er een begrip, dat de Straffe der toekomende Eeuwe kon voorkomen worden, door Gaven ten Godsdienstigen gebruike: van hier werden 'er weinig Uiterste Willen opgesteld, of de Kerk kreeg een gedeelte der Naalaatenschap. Want men oordeelde, in alle Godsdienstige bestemmingen over zyne Schatten, de Kerk, (waar door men altoos de Geestlyken, en de Monniken verstondt) in 't algemeen een beter voorwerp dan de Armen. Van hier die verbaazende opeenhooping van schatten, die alle enkel burgerlyken eigendom met eenen volslaagen ondergang dreigdenGa naar voetnoot(*). Hoe klaar het ons nu voorkome, hoe volslagen wy overtuigd zyn, dat de natuur en de voortreflykheid der Deugd gelegen is in haare werking om ons gelukkig te maaken, heeft men hier omtrent zo grof misgetast, dat men niet alleen dingen, daar van geheel vreemd, in plaats gesteld, maar zelfs dingen, die geen andere uitwerking kunnen hebben dan smert te verwekken, en den Mensch ongelukkig te | |
[pagina 616]
| |
doen worden, voor Deugd gehouden hebbe. - Deeze ongerymde en valsche soort van Deugd vertoonde zich reeds vroeg in de Christlyke Kerke; en de Strengheden, aan welken de Christenen zich vervolgens vrywillig onderwierpen, om hunnen Vrede met god te bewerken en hun toekomend Heil te verzekeren, gingen bykans allen geloof te boven. De eerste verbasteringen der Christenheid waren uit het Heidendom herkomstig, en boven al uit de beginzelen der Oostersche Wysbegeerte; en men treft tot heden dergelyke Strengheden onder de Hindoos aan. Hun denkbeeld, dat de Ziel eene Zelfstandigheid is van het Lichaam onderscheiden, en dat het laatste alleen een gevangenis en last voor de eerste is, leidde hun natuurlyk op, om het Lichaam te plaagen en te kwellen, om dus de Ziel te verheffen en te zuiveren. Van hier de hoogvliegende denkbeelden over de nuttigheid en waardye van het Vasten, het onthouden van het Huwelyk, en het vrywillig aandoen van Lichaams pyn en smerte: tot het eindelyk een grondregel werd, dat de Mensch, die kon besluiten om zich hier op Aarde den elendigsten te maaken, zich daar door verzekerde van het grootst aandeel aan de gelukzaligheid in eene andere Wereld. Dewyl het beginzel, 't geen aanleiding gaf tot dit stelzel, uit het Oosten kwam, bevreemdt het ons niet de eerste trekken daar van aan te treffen by die Secten onder de Christen Ketters, die hunne heerschende begrippen meer onmiddelyk uit de gronden der Oostersche Wysbegeerte ontleenden. De Gnostiken, de Stoffe en Stoflyke Lichaamen, voor de oorzaak van allen Kwaad houdende, waren afkeerig van het Huwelyk: dewyl het een middel was om Lichaamlyke Weezens te vermenigvuldigen; volgens het zelfde beginzel, kantten zy zich aan tegen te Opstanding der Lichaamen en derzelver wedervereeniging met den Onsterflyken Geest. Marcion, desgelyks de beginzels der Oostersche Wysbegeerte omhelzende, verboodt het Huwelyk, het gebruik van Wyn, Vleesch, en alles wat het Leeven kon veraangenaamen, om dus het Lichaam te dooden, en de Ziel af te trekken van de verlokzelen der Zinnen. Van denzelfden aart was de Leer van bardesanes, tatianus en veele anderenGa naar voetnoot(*). Eenige der Heidensche Wysgeeren in 't Westen hebben, | |
[pagina 617]
| |
ingevolge hetzelfde beginzel, vreemde strengheden omtrent zichzelven, en hunne Leerlingen, geoefend: zints de dagen van pythagoras tot den tyd van lucianus, die den Wysgeer nigrinus invoert, deeze handelingen veroordeelende, om datze den dood van verscheide Persoonen veroorzaakt haddenGa naar voetnoot(*). De Grieksche Wysgeeren droegen eene byzondere Kleeding, en veelen hunner deeden hun best om een lomp, slegt en morssig voorkomen aan te neemen. De Christen- Monniken volgden deeze oude Wysgeeren in Gewaad en Toestel, en werden ook menigmaal gehekeld van wegen denzelfden hoogmoed en twistgraagen geestGa naar voetnoot(†). Om de Leer der strengheid, ten opzigte van onze Lichaamen, te verdeedigen, gaf men, in de Tweede Eeuwe, voor, dat christus een tweevoudigen regel van leeven den Christenen hadt voorgeschreeven: de een veel verheevener dan de ander; de eerste geschikt voor Menschen, die na een hooger volmaaktheid stonden. Deezen dagten, dat het hun was opgelegd het Lichaam te kwellen, door vasten, waaken, en arbeiden, en zich te onthouden van Wyn, Vleesch, het Huwelyk en den KoophandelGa naar voetnoot(§). Groot belang stelden beiden de Oostersche en Westersche Wysgeeren in Bespiegeling, door de Eenzaamheid zo zeer begunstigd. Zich in diervoege van de wereld afzonderende, en stipt op verheevene onderwerpen denkende, meenden zy de Ziel boven alle uitwendige voorwerpen te kunnen verhessen, en dezelve beter voor te bereiden tot een geestlyken staat hier namaals. Veele Christenen, derhalven, en inzonderheid, die, vóór hunne bekeering, de Platonische Wysbegeerte omhelsd hadden, waren hier op zeer gesteld. En dit denkbeeld, schoon min streng dan het voorgaande, 't welk hun aanzette om het Lichaam te kwellen en te dooden, bewoog hun natuurlyk om 't zelve niet zeer in agt te neemen; zoekende de verbetering der Ziele en de kennis der waarheid, in eene ingebeelde onttrekking van alle zinnelyke voorwerpen. In deezen staat van bespiegeling, gepaard met eenzaamheid en onthouding, is het geenzins te verwonderen, dat zy blootstonden voor veele zelfbedriegeryen; zich verbeeldende, dat zy aangeblaazen wierden op dezelfde wyze als de | |
[pagina 618]
| |
Heidensche Priesters en Priesteressen zich zulks verbeeld hadden, en veele Krankhoofdigen in 't Oosten zich nog diets maaken. Deeze voorgeevingen van Aanblaazing vindt men meest onder de Montanisten, die ook door hunne Strengheden uitsteeken. In de Derde Eeuw, wanneer de Leer van plato zeer de overhand kreeg, vinden wy, dat het Huwelyk, schoon den Priesteren, zo wel als anderen, geoorlofd, geoordeeld wierd ongeschikt te zyn voor de zodanigen, die na een hoogen trap van Heiligheid en Zuiverheid stonden: men veronderstelde dat het hun onderwierp aan de magt van Booze Geesten, en, om deeze reden, wenschten veelen hunne Geestlyken ongehuwd te zienGa naar voetnoot(*). - Origenes, zeer aan de Platonische Wysbegeerte overgegeeven, sloeg tot de Mystike Godgeleerdheid over, en prees de byzondere gebruiken der Heidensche Mystiken aan, gegrond op het begrip, dat stilzwygenheid, rust, en eenzaamheid, vergezeld van Lichaamskwellingen, die 't zelve uitputten, de middelen waren om de Ziel te verheffen. De verdraaijingen der Heilige Schrift om deeze onnatuurlyke handelingen te wettigen en te onderschraagen, zyn verbaazend. Jeronimus, tegen het Huwelyk schryvende, noemt de Gehuwden Vaten ter Oneere, en past op hun het woord toe van Apostel paulus. Zy die in den Vleesche zyn kunnen god niet behaagen. Wel haast begonnen de Wetten der Christen Keizeren deeze Grondregels te begunstigen. Constantinus herriep alle de Wetten, die den Ongehuwden Staat onder de oude Romeinen wraakten, en deedt denzelven een loflyk voorkomen krygenGa naar voetnoot(†). Ik moet nu voortgaan om verscheide andere Gestrengheden te vermelden, welke jammerlyk bedrooge Stervelingen, die ik my schaam Christenen te noemen, zichzelven aandeeden, vol van de ydele verbeelding, dat zy daar door den Hemel voor zichzelven en anderen verdienden. Ten deezen opzigte zal ik, doorgaans, de tydorde, waarin ik ze in de Kerklyke Geschiedenis vermeld vindt, in agt neemen; aanmerkende, dat de Stukken, door my opgehaald, slegts staaltjes behelzen; doch zy kunnen dienen om ons een denkbeeld te geeven van de algemeen aangenomene begrip- | |
[pagina 619]
| |
pen, en den geest die in de duistere Eeuwen der Kerke heerschte. Eenige Mystiken van de Vyfde Eeuwe woonden niet alleen onder de Dieren des velds; maar leefden ook als dezelve. Zy liepen moedernaakt, met het schrikbaarendst voorkomen, door de wildernissen. Aten gras en kruiden, schuwden het oog der Menschen; anderen bleeven, beweegloos, verscheide jaaren op dezelfde plaats staan, blootgesteld aan alle de gestrengheden en ongemakken van wind en weer, en slooten zich, als hun leevenseinde naderde, op, in enge en elendige hutten. - Dit alles zag men voor waaren Godsdienst aan, en het eenig middel om de gunst der Godheid te verwerven; en hier door verwierven zy de verregaandste hoogagting der misleide menigte. Zekere simeon een Syrier, om zo naby den Hemel te klimmen als hy kon, bragt zeven-en-dertig jaaren van zyn elendig leeven door, op vyf Pylaaren van zes, twaalf, twee-en-twintig, zes-en-dertig en veertig ellen hoog. Anderen volgden zyn voorbeeld, werden door de Grieken Stylieten, door de Latynen, Sancti Columnares, dat is Pylaar-Heiligen geheeten; en, onder alle bygeloovige Zotheden, werd deeze in de hoogste agting gehouden; tot de Twaalfde Eeuw hieldt deeze Pylaar-heiligheid in 't Oosten aanGa naar voetnoot(*). Onder de Roomsche Pelgrimmen is eene soort, Palmdraagers geheeten, naar een Palmtak, dien zy in hunne hand hielden, en overal omdroegen. Zy hebben geen huis of woonplaats, maar trekken van de eene plaats na de andere; hun brood bedelende, tot dat zy den Palm verkrygen, gelyk zy het heeten, of eene volkomene overwinning over hunne Zonden, door den doodGa naar voetnoot(†). Veele der regelen van de Monnik-orden zyn zeer streng, Steven, een Edelman in Auvergne, die de Orde der Grandmontainers instelde, met verlof van Paus gregorius den VII, verboodt zynen Kloosterlingen het gebruik van Vleesch, zelfs in ziekte, en verpligtte hun tot het waarneemen van een staatlyk en bestendig stilzwygenGa naar voetnoot(§). De Heremiten van Luceola in Umbria mogten geen vet altoos gebruiken in de bereiding hunner spyzen. Rauwe kruiden strekten hun tot voedzel, behalven op Zondag en Donderdag. Op andere dagen gebruikten zy niets dan | |
[pagina 620]
| |
Brood en Water, steeds bezig met bidden en arbeiden. De geheele week zweegen zy; en op Zondag alleen mogten zy met elkander spreeken tusschen de Vesper en het Avondgebed: in hunne Cellen hadden zy geen dekzel aan voeten of beenen. De Persoonen, die, in de Kerklyke Geschiedenis boven allen uitsteeken, van wegen hunne Lichaams-gestrengheden en Godsdienst-oefeningen, waren dominicus, een deezer Heremiten, en petrus domiani, zyn Geestlyke Leidsman. Deeze dominicus droeg veele jaaren lang, op zyn bloote lichaam, een rok van yzeren malien, dien hy nimmer uittrok dan om zich te geesselen. Zelden ging 'er een dag voorby, of hy zong twee Psalters, ten zelfden tyde zich met beide de handen geesselende, en dit waren, egter, dagen van de meeste toegeeflykheid. Want, in de Vasten, en als hy boete voor anderen deedt, herhaalde hy ten minsten drie Psalters op elken dag, onder een gestadig geesselen; en dikwyls twee Psalters, zonder eenige tusschenpoozing, zonder neder te zitten, of voor een oogenblik op te houden met zich te geesselen. - Petrus vroeg hem eens, of hy met zyn gemalieden rok kon knielen? Hy gaf ten antwoord, wanneer ik wel ben, doe ik honderd kniebuigingen om den vyftienden Psalm, 't welk 'er duizend voor 't geheele Psalmboek uitmaakt; op een anderen tyd verklaarde hy zynen Leermeester, dat hy het Psalmboek acht maalen in één dag en nagt doorgeleezen hadt; en nog eens, zyn uitterste best doende, hadt hy het tot twaalf keeren gebragt, en zo verre als de Psalm die aanvangt Beati Quorum, of den Dertienden. Hy liet het by de honderdvyftig Psalmen alleen niet berusten; maar voegde 'er de Liederen, de Lofzangen, de Geloofsbelydenis van athanasius en de Litanien, by, welke agter de oude Psalmboeken gevonden worden. Zyn vasten en zyn gemalieden rok deeden zyn huid zo zwart als die van een Neger worden, daarenboven droeg hy vier yzeren ringen, twee aan zyne dyen, twee aan zyne beenen, waar hy vervolgens nog vier andere byvoegde, behalven den gemalieden rok hadt hy een dergelyken, om op te leggen slaapen. Niettegenstaande deeze gestrengheden; stierf hy, in hoogen ouderdom, op den 14 October des Jaars 1062, een dag door de Kerk van Rome te zyner eere gevierdGa naar voetnoot(*). De Gestrengheden van petrus | |
[pagina 621]
| |
damiani waren aan deeze gelyk, en men kan 'er, by denzelfden Geschiedboeker, een verslag van vinden. In de Dertiende Eeuw stondt 'er in Italie een Aanhang op, onder den naam van Geesselaars, die zich van daar over geheel Europa verspreidde. Zy liepen in vermengde hoopen van beiderlei Sexen, van allerlei rang en ouderdom, op openbaare plaatzen en in wildernissen, met geesseltuigen in de handen, teisterende hunne naakte lichaamen met groote gestrengheid; onder een eislyk geschreeuw, met een verwilderd oog na den hemel ziende; zy deeden dit om genade voor zichzelven en anderen te verwerven: want zy beweerden, dat dit Geesselen van dezelfde kragt was als de Doop en andere Sacramenten, en dat, door dit bedryf, de vergiffenis van alle Zonden by god te bekomen was, zelfs zonder de verdiensten van jesus christus. Dit volk verwierf de agting en eerbiedenis niet alleen des gemeenen volks; maar ook van de Overheden; doch toen er zig eindelyk oproerig en woedend graauw onder mengde, verviel de Aanhang in veragtingGa naar voetnoot(*). De Jansenisten bragten hunne Strengheden zo verre, dat zy Menschen, die, door onthouding en lichaamskwelling, een einde aan hun leeven maakten, Heilige Slachtoffers der Boete noemden, en verklaarden, dat zy verslonden waren door het Vuur des Godlyke liefde. Door dit lyden, dagten zy den Toorn van god te verzoenen, zegeningen voor zichzelven, voor hunne vrienden, en de Kerk, te verwerven. De berugte Abbé de paris deedt zichzelven een allerpynlyksten dood aan, door de onthouding van alle de zegeningen des leevens, om, naar zyn begrip, de regtvaardigheid van een vertoornd god te verzoenenGa naar voetnoot(†). Zo beroemd was het Godvrugtig Nonneklooster van Port Royal des Champs, dat eene menigte van Persoonen toevloeide, om in de nabuurschap van 't zelve hunne dagen te slyten, en de Zeden dier Nonnen na te volgen: en dit in een Tydperk zo laat als de Zeventiende Eeuw. Zy stelden zich voor, door stilzwygen, honger, dorst, bidden, lichaams arbeid, waaken en andere vrywillige bedryven van Zelfverloochening, de zondeschuld uit te wisschen, de besmetting der Ziele te weeren, die ontstondt uit natuurlyke Verdorvenheid of snoode Hebbelykheden. Veele Per- | |
[pagina 622]
| |
soonen van aanzienlyken rang en middelen verkoozen deeze leevenswyzeGa naar voetnoot(*). Dr. middleton gewaagt van een gebruik nog te Rome in zwang, 't welk even aanstootelyk is van wegen deszelfs wreedheid en ongerymdheid. ‘In een hunner Ommegangen in de Vasten, schryft hy, zag ik die belachlyke Boetedoening der Geesselaaren, die, met Geesselzweepen in de handen, zichzelven onder het voorttrekken, op de naakte rug geesselden, tot dat dezelve geheel met bloed bedekt was, op dezelfde wyze als de geestdryvende Priesters van bellona, of de Syrische Godinne, en de Geloftendoeners aan isis van ouds deeden; een dwaas bedryf 't welk wy by de Ouden zo dikwyls aangetroffen en belacht hebben. - Maar, ‘voegt hy 'er nevens’, zy hebben nog een ander bedryf van denzelfden aart, mede in de Vasten, 't geen, onder het denkbeeld van Boete, eene nog ongerymder bespotting is van allen Godsdienst: want, op zekeren Dag, 's Jaarlyks tot deeze tugtiging bepaald, verzamelen lieden van allerlei Staat, omtrent den avond, in een der Kerken, waar Geesselzweepen, van koorden gevlogten, gereed zyn en toegereikt worden aan elk der inkomenden. Naa dat zy allen vergaderd zyn, en het verrigten van een korten Dienst, worden de lichten uitgedompt op het luiden van een klein klokje; alle de aanweezenden geesselen daarop zichzelven bykans een uur lang: geduurende dien tyd is de Kerk, als 't ware, een Hel; men hoort niets dan het gekletter van geesselzweepen en ketenen, gemengd met het getier der zelfplaageren. Op een tweede gelui van 't zelfde klokje, worden de kaarssen weder ontstooken en het gejammer heeft een eindeGa naar voetnoot(†)
('t Vervolg en slot by de eerste gelegenheid.). |
|