Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 563]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.De inwendige voortreflykheid van den christlyken godsdienst.
| |
[pagina 564]
| |
de groote haller, mogen wy 'er byvoegen. Het volgend Stukje, Briefswyze aan zyne Dogter ingerigt, over de Inwendige Voortreflykheid van den Christlyken Godsdienst, zal het bevestigen.
waarde dogter,
Indien de Leerstellingen van het Christendom gode onwaardig waren, zou zulks alleen ons ten vollen verzekeren, dat ze geen Godlyken oorsprong hadden. De overtuiging van de Inwendige Voortreflykheid der Leere, moet het Geloof van derzelver Waarheid, noodwendig, voorgaan. Nimmer kunnen wy een Mensch, als een Leeraar van god gezonden, aanmerken, indien zyne Leer niet heilig is, en overeenkomstig met de Volmaaktheden des geenen, van wien hy zegt, dat dezelve afdaalt. Vyftig jaaren zyn 'er bykans verstreeken, zints ik een Leerling was van den onsterflyken boerhave. Nog dagelyks heb ik voor mynen geest, de eerwaardige eenvoudigheid van dien wydberoemden Man. Hoe dikwyls heeft hy, van de Voorschriften onzes Zaligmaakers spreekende, verklaard, ‘deeze Godlyke Leeraar kende het Menschdom beter dan socrates! Maar wie was jesus, op zichzelven aangemerkt, wanneer wy alles bovennatuurlyk van hem afscheiden? - Jesus was de Zoon eens Timmermans, en hadt Visschers tot zyne Bloedverwanten. Hy hadt geen Meester om hem te onderwyzen, niets geleezen, dan de Schriften van mozes en de Propheeten, geene lessen ontvangen van de socratessen, de platos, de confuciussen zyns tyds. Welke, nogthans, was de Leer gepredikt door dien Zoon des Timmermans, door dien Bloedverwant van ongeletterde Lieden, die zich met de geringste beroepen bezig hielden? - ‘Dat de enkele Begeerte, om eenige zonde te pleegen, zelfs zonde is.’ - Eene Leer, die, schoon in den tegenwoordigen tyd voor onbetwistbaar gehouden, niet te min eene geheel nieuwe Leer was, toen ze uit den mond van christus vloeide. De Jooden, wel is waar, hielden veele dingen ongeoorlofd, welke door de Heidenen desgelyks voor misdryven werden aangezien; schoon hunne denkbeelden van derzelver misdaadigheid op geene regtmaatige grondbeginzelen steunden. Naar hunne bevatting, waren die dingen alleen Zedelyk kwaad, | |
[pagina 565]
| |
welke de Wet verboodt, of met het welzyn der Zamenleevinge stryden. Maar zy veroordeelden alleen de Daad zelve, deeze alleen keurden zy strafwaardig - eene onderscheideing niet alleen ongerymd, maar eenigermaate zichzelven wederspreekend. Wanneer een ontugtig Persoon zyne verbeelding vervult met onkuische denkbeelden, zullen deeze herhaald, met genoegen herhaald, niet missen, zyne Begeerten in zulk eene maate te ontvonken, dat hy derzelver geweld niet wederstaan kan. Dit zal noodwendig van de voldoening aan den ontstooken lust gevolgd worden, indien geen uitwendig beletzel hem verhindert, in het pleegen eener Zonde, tot welke hy inwendig reeds beslooten, ten vollen beslooten, heeft. Geene oneerlyke denkbeelden zullen immer gevormd worden in de zuivere Ziel eener Deugdzaame Vrouwe; doch indien ze op dezelve indringen, en daar eene gunstige bejegening ontmoeten, zal zy een gemaklyk vervoerbaare prooy zyn voor den eersten Verzoeker. - Het ontglipte der Waarneeminge onzes grooten Meesters niet, dat de eerste verwerping van eene kwaade gedagten de beste beschutting was tegen ondeugd. Elk oogenblik, doorgebragt in peinzen op eenig misdryf, vermeerdert de kragt van het gevaarlyk voorwerp, 't welk onze verbeelding vermeesterd heeft en ingenomen. - Myn Leermeester boerhave, (ik moet dien grooten Man weder ophaalen,) bewonderde menigmaal het zeggen onzes Heeren. Wie eene Vrouwe aanziet, om dezelve te begeeren, heeft reeds Overspel in zyn harte met haar begaan. Deeze grondregel was daadlyk begreepen in de Oude Wet, tegen het Overspel. Maar het Menschdom, door driftvervoering verblind, kon denzelven niet onderscheiden. In dit kortbondig Voorschrift, heeft christus het middel, om ons voor zondigen, op de kragtdaadigste wyze, te hoeden, aan de hand gegeeven. De eerste aanvallen der Ondeugd zyn doorgaans zwak; de Reden heeft dan nog eenig bewind in de ziel; indien wy, derhalven, ten zelfden oogenblikke, dat zodanige gedagten in ons opwellen, of door van buiten aankomende voorwerpen verwekt worden, alle moeite aanwenden om ze onder te brengen, onze gedagten daarvan astrekken, en op iets anders vestigen, kunnen wy het naderend gevaar vermyden; doch kweeken en koesteren wy, integendeel, deeze denkbeelden aan, zy zullen ons onvermydelyk in de strikken der zonde doen vallen. | |
[pagina 566]
| |
Deeze Wet, welke zelfs onze gedagten en overleggingen des harten aan den Godlyken Regtbank onderwerpt, is het eenig middel van zekerheid in 't gezellig leeven. Menschlyke Regtvaardigheid heeft geen magt altoos over de Driften. Deeze kan nooit Misdryven verbannen, schoon zy Misdaadigers straffe. 't Is onmogelyk, dat eene Ziel, dagelyks met genoegen denkende op de verleidende bekoorelykheden van wellust, zich niet aan het daadlyk genot zal overgeeven, zo ras eene geschikte gelegenheid de voldoening belooft, van dat geen, welks enkel denkbeeld reeds zo veel vermaaks verschaft. Wanneer ik spreek van zinlyke genietingen, bedoel ik daarmede alle Ondeugden zonder onderscheid. - Wereldlyke Regtbanken verzetten 'er zich allen tegen, door schrik voor de gedreigde straffen, ingevalle de uitwerkzels de misdaaden van het hart aan den dag brengen. Maar valt het niet gemaklyk voor een Mensch, verblind, door zyn Driften, zichzelven diets te maaken, dat hy zyne misdryven voor het oog zyner Medemenschen zal kunnen bedekken? Zal hy niet veelligt, wanneer zyne Hartstogten het meesterschap verkreegen hebben, uit zynen geest alles verbannen, wat derzelver voldoening kan wederstreeven? Zal hy alle gedagten van toekomende straffe niet verdrukken, geduurende dien tyd, dat zyne genegenheden op tegenwoordige genietingen geheel en al gevestigd zyn? Maar de Leer van christus bepaalt zich niet tot het afsnyden van de jonge spruiten dier vergiftige planten; deeze vernietigt ze, terwyl ze, om zo te spreeken, nog in den knop zitten, als het eenig middel om den verderen groey te voorkomen. Hy, die god altoos voor oogen heeft, by wien de vrees voor het Oordeel diens ontzaglyken Regters, een heerschend beginzel is, zal niet ligt zondige gedagten in zynen geest voelen opwellen; en nooit dulden, dat onzuivere denkbeelden zyne verbeelding besmetten; hy zal zelfs niet blootgesteld zyn aan het gevaar, om eenige ondeugd te pleegen, van welker eerste beginzelen hy eenen afkeer heeft. Dat iemand, die de Zonde als het grootste kwaad beschouwt, zich op ééns zou overgeeven, om ze in de uiterste maate ten dienste te staan, is indedaad onmogelyk; en het is niet onwaarschynlyk, dat een Man, die op zyne hoede is tegen de eerste aanvallen der ondeugd, in staat zal weezen, om de kragt daar van overwinnenden tegenstand te bieden. - Maar hy, die begint te vallen, heeft geen vermogen om | |
[pagina 567]
| |
zynen val te stuiten; de snelheid neemt van oogenblik tot oogenblik toe, tot hy, ten laatsten, in den afgrond des zedelyken verderfs nederstort. Het was eene heerschend, zo wel als droevig wanbegrip onder Jooden en Heidenen, dat wy god voldoening konden geeven voor onze zonden, en zyne verloore gunste herwinnen, door Offeranden, en het schroomvallig waarneemen van Plegtige Instellingen: doch deeze konden gewis het Hart niet reinigen. Niets bragt meer toe dan dit denkbeeld, om eene schuldige ziel gerust te stellen, en die Vreeze, welke het beginzel der waare Wysheid is, uit dezelve te verbannen. Indien het stichten van eenen Tempel of Gewyd Gebouw voor verraad en moord kon boeten, hoe weinig zouden Snoodaarts, in staat om zulks te bekostigen, voor de gruwelstukken schroomen? Indien een ryke Zondaar, door dubbele Tienden van zyne overvloedige inkomsten te betaalen, zich aangenaam in 't oog van god kon maaken, zou hy dan het gereedste middel niet by de hand hebben, om naar welgevallen te overtreeden - strafloos te overtreeden? Het afstaan van een gedeelte zyner bezittingen, is den zodanigen eene veel mindere opoffering, dan het afleggen eener Troetelzonde. - En hoe veel aangenaamer nog moet een Godsdienst weezen, die de middelen van Genaverkryging verschaft, door het waarneemen van zekere uitwendige Plegtigheden, en deszelfs Aanhangers niet teffens verpligt, tot het te onderbrengen van hunne vleeschlyke Lusten, waardoor zy dezelve kunnen opvolgen en botvieren, zonder zich te berooven van de gunst huns Regters, wiens vergiffenis zy kunnen hoopen en verkrygen, tot zo gemaklyk een prys! Ik bedoel hier mede, zonder eenige uitzondering, alle de uitwendige gebaaren en pligtplegingen, tot welken de Zondaar de toevlugt neemt, om gods gunst te verwerven, en over de hervorming zyns leevens zich niet te bekrennen. - De smert, welke een door dweepery verwilderde Indiaan ondergaat, als hy een vat met scherpe punten tot zyn verblyf neemt; de Godsdienstige Erfmaakingen; de onthoudingen van zekere Spyzen; het draagen van byzondere Kleedingen, en alle andere, gezette en eigenwillige Godsdienstigheden van dien aart, zyn zeer kragtlooze middelen, om een Heilig en Regtvaardig Regter te paaijen. Indien wy de Euangelieschriften met de minste maate van gezette aandagt leezen, zullen wy ontdekken, dat geene wan- en waanbegrip sterker wordt te keer gegaan, | |
[pagina 568]
| |
dan de heillooze gerustheid, waar in snoode en baatzugtige Priesters de Zondaars hebben zoeken te brengen, en bedriegelyk in den slaap van zorgloosheid te zussen. - Christus voorzag de schroomlyke uitwerkzels van deezen slaapdrank, en hoe zeer dezelve den Godsdienst, door hem ten Hemel asgebragt, kragtloos zou maaken. Niets wil gereeder by den Mensch in, dan de hoop op Behoudenis en Zaligheid, zonder verpligt te weezen om eenig geweld te doen, tot het bedwingen hunner geliefkoosde Lusten en Neigingen. De verstandige, de nadruklyke Voorschriften van onzen Hemelschen Wetgeever hebben nauwlyks kunnen voorkomen, dat de Christenen tot dit gevaarlyk zelfbedrog niet vervallen zyn. 't Is myn oogmerk niet, myne Dogter, u in deezen een breed verslag te geeven van de Zedeleer des Euangelies. Ik wil u alleen doen letten op de Vergiffenis van ongelyken: eene Deugd, den Jooden bykans te eenemaale onbekend; en schoon eenigen der verstandigsten, onder de Heidenen, deeze Deugd met de hoogklinkendste lofspraaken vereerden, kwam hun gedrag in geenen deele met het voorschrift overeen. - Het vergeeven van ongelyken is het kenmerk van eene groote Ziel: wy zyn 'er, wat het bespiegelend deel aanbelangt, niet onkundig van; doch, in ouden tyde, was deeze grondregel, zo weezenlyk tot eene zuivere Zedeleere behoorende, geheel onbekend. De oudste Dichters en Geschiedboekers draagen hier van getuigenis. Zyn niet alle de Goden, alle de Helden, by homerus, onverzoenlyk? - De vergeeflykheid van david, ten opzigte van zynen doodvyand saul, is het eenig voorbeeld, 't geen wy van deeze deugdzaame gemoedsgesteltenisse, in de Schriften des Ouden Verbonds, aantreffen. Ik kan van dit onderwerp niet afstappen, zonder eenige andere Voortreflykheden der Zedeleere van christus aan te stippen. - De oude Volken aanbaden in 't algemeen als Goden de zodanigen, die in vroegeren tyde Menschen geweest, en onder hun verkeerd hadden. Zy veronderstelden dat hun vyandige Volken dusdanige Plaatslyke Godheden bezaten. De Jooden zelfs, aan wien de waare god zich, in al zyne majesteit, geopenbaard hadt, lieten, nogthans, een denkbeeld zo rechtdraads strydig met de oneindige Volmaaktheden des allerhoogsten, in hunne grove zielen huisvesten. Des heeren Tempel! - Des heeren Tempel! - Des heeren Tempel! was eene by | |
[pagina 569]
| |
hun geheiligde uitroep; en strekte ten bewyze van het ydel vooroordeel, onder het geheele Volk heerschende, dat god alleen hun god was. Dit wanbegrip deedt de Jooden eene Zaligheid verwerpen, voor geheel het Menschdom verordend. Maar jesus christus, schoon onder dat geslacht gebooren, toonde door zyn eigen gedrag, dat alle de uitsluitende voorregten, welke de eene Godsdienstige Aanhang zich boven den anderen aanmaatigde, van allen redelyken grond ontbloot waren. Hy weigerde niet te verkeeren met eene Samaritaansche Vrouwe - eene, die behoorde tot een Volk, zo gehaat en veragt te Jerusalem. Hy ontdekte zich aan haar wie hy was, in uitdruklyker bewoordingen, dan hy, tot nog, by iemand gedaan hadt; hy verbleef eenigen tyd ten huize hier Vrouwe, door zyne Landsgenooten met een oog van veragting aangezien. - In eene Gelykenisse, boezemde hy het beginzel van algemeene Liefde en Goeddaadigheid in, door den Samaritaan, die 't zelve opgevolgd en beoefend hadt, omtrent eenen ongelukkigen verre te verheffen, boven den Joodschen Priester, gebrekkig in het betragten van dien zeer aangelegen Pligt. - - Hy heeft allen, die zyne Leer belyden, doch zich met de bloote belydenis vergenoegen, van de Zaligheid uitgeslooten. Niettegenstaande de voordeelen en voorregten, den Jooden, door hunne geboorte eigen, heeft de Zaligmaaker der wereld hun, egter, wel uitdruklyk verbooden, daarop een ydel vertrouwen te stellen, en zich 'er meer op te verlaaten, dan op de zuivere beleeving van den Godsdienst. Hy waarschuwt hun tegen de verwagting van de goedkeuring des Allerhoogsten; dewyl zy de geboden der Byplegtige Wet stipt onderhouden hadden. - 't Was niet uit den Mensche, dat onze Heer eene Zedeleer, zo heilig, zo zuiver, ontvangen had, de beweegingen van hun bedorven hart komen 'er in zulker voegen tegen op, dat zelfs heden, onder de Belyders van den Christlyken Godsdienst, 'er niet weinigen gevonden worden, verwaaten genoeg, om zich de Uitverkoorenen van god te noemen, en allen, die niet tot hunne byzondere Secte of Aanhang behooren, liefdeloos te veroordeelen. 'Er is nog eene andere trek, welke de uitmuntenheid der Christlyke Leere op het zigtbaarst aanwyst. Te weeten de Zuiverheid, welke dezelve vordert, en 't geen wy onze Natuurlyke Driften noemen; doch dikwyls al te balstuurig zyn, om door de Wetten van Godsdienst zich te | |
[pagina 570]
| |
laaten beteugelen. Ik bedoel hier de Drift, welke de beide Sexen veréénigt, - eene Drift, die haare kragt en heerschappy oefent in de braafste en edelste harten. De Wysgeeren van Griekenland en China, hebben deeze Neiging aangemerkt, als noodwendig voortvloeijende uit 's Menschen gesteltenisse; en deeze daarom, met alle zagtheid en toegeeflykheid behandeld, schoon het misbruik daarvan niet min verderflyk is, dan Trotsheid of Gierigheid, gebreken door hun met de zwartste kleuren getekend. De verstandige socrates kon, in zekere maate, deeze afwykingen van Deugd verschoonen. En het blykt niet, dat de Wysgeeren oordeelden, dat 'er iets schandelyks in deeze Ondeugd lag opgeslooten. Naardemaal ik aan eene uit de Vrouwlyke Sexe schryf, weet ik, dat ik dit Onderwerp met de uiterste kieschheid moet behandelen: zulks wederhoudt my, van die Ondeugd met welverdiende afzigtige verwen te maalen. Ik moet my beperken, om 'er zulk eene beschryving van te geeven, als der Zedigheid geen ergernisse verwekt. - Onwettige Liefde verzwakt alle de vermogens der Ziele, wendt dezelve af van alles wat ernstig is en destig, verwekt wederzin van zedelyken pligt, en van alles wat in eenige maate arbeid vordert. Dezelve gaat vergezeld van eene lange sleep belemmeringen en ongelukken, verwoest het onderling vertrouwen, waar van het geluk des Huwelyken staats afhangt. Zy verslaaft haare rampzalige Dienaars aan Hebbelykheden, schadelyk voor de Zamenleeving; zy sluit onze oogen op het vooruitzigt der Eeuwigheid - der Eeuwigheid, ontzaglyk in haare eigene natuure, en allervreeslykst voor de zodanigen, die, door bewustheid eens snooden gedrags, zich des Eeuwigen Leevens onwaardig keuren. Jesus werd gebooren onder een Volk, by 't welke de Veelwyvery was toegelaaten, by 't welk wetlooze vleeschlyke gemeenschap in zwang ging, en de Huwlyks-scheidingen zeer gebruiklyk waren. De Wetgeleerden van die dagen betoonden zich zo inschiklyk en toegeeflyk voor hunne Land- en Tydgenooten, daar de beuzelagtigste oorzaaken genoegzaam gerekend wierden, om de Egtscheiding te veroorloven. - De Zoon eens Timmermans verscheen onder de Jooden, in een Tydperk, dat zy derwyze misleid werden door hunne Wet- en Schriftgeleerden. Hy predikte hun de noodzaaklykheid van eene zuiverheid in Zeden, ten dien dage onbekend. Maar dit | |
[pagina 571]
| |
Voorschrist van het Euangelie is gemeenzaam heden ten dage; het wordt met lof vermeld in alle onze Verhandelingen over de Zedekunde, opgehaald in onze Tooneelstukken, en, in onzen Ommegang met de wereld, voor een gewoonen Pligt gerekend. Maar toen jesus op Godlyken last zyne Zending aanvaardde, was hy de eenige Leeraar, die de Kuischheid predikte, Huwelykstrouwe afvorderde, en alle Oneerlykheid zelfs in de gedagten verboodt. - Van waar nu kwam die Wet van Kuischheid, die niemand voorheen gedagt hadt, der Wereld als een Pligt op te leggen? Zy kwam niet van de Menschen; noch voort uit de harten, waar in de veroordeelde buitenspoorige Driften diepe wortels geschooten hadden: - wy moeten het oog vestigen op hem, die, door god onderweezen, 'er de Insteller van was, die zynen Jongeren het wydstrekkend gebod gaf. Weest dan gylieden volmaakt, gelyk uw Vader, die in de Hemelen is, volmaakt is. Alle de voordeelen der Leere van christus schynen zamen te loopen in dit éénig middenpunt. - ‘De Eeuwigheid is het groot Voorwerp, 't geen de Mensch in 't oog moet houden,’ - en gevolglyk, dat wy de bezigheden deezes Leevens moeten doen strekken tot middelen, om ons tot dezelve voor te bereiden; dat wy de Gunst van god voor 't eenig waare goed behooren te houden. Overeenkomstig met deezen grondregel, veroordeelt onze Godlyke Meester, die bezorgdheid, welke zich alleen over het tydlyke bekommert. Hy vordert, dat wy alles, wat ons dierbaar is, liever daar aan zullen opofferen, dan ons met de besmettingen der zonde bezoedelen. Hy waarschuwt ons, dat de weg ten Zaligen Leeven, nauw en moeilyk is, en dat wy niet, dan met veel moeite, in het Koningryk der Hemelen kunnen ingaan. Hy maalt ons het mishaagen van god af, als het eenig kwaad, waar voor wy behooren te schrikken. - De grootste-Wysgeeren, onder het Heidendom, wisten slegts weinig van het Toekomend Leeven, en zy spreeken 'er in zeer twyfelagtige bewoordingen over. Hunne Lessen hadden, derhalven, dat gezag niet op de harten, 't welk alleen den wil kan buigen, en 't geen in onzen Zaligmaaker ten bewys strekte van zyne Hemelsche herkomst. |
|