neme. - Ieder kan geen Koning of Vorst zyn, elk kan niet evenveel schitteren in de waereld. - Het is genoeg, als men de rol maar wel speelt, waarmede men bedeeld is.
Hoe is het mogelyk, dat Vorsten, wanneer ze maar een ogenblik als menschen denken, en dus op dien tyd noodwendig begrypen moeten, dat zy met de daad ook niets meer dan menschen zyn; het is onbegrypelyk, dat ze in vele gevallen zo kunnen handelen, als men de meesten tyd van hun ziet. Behoorden zy niet de grootste menschenvrienden te wezen, en wat heil zou het menschdom dan niet van hun te wagten hebben, naardien ze de vermogens en magt bezitten, om het te kunnen doen; dan het tegendeel is waar. De meesten zyn menschenhaters, doodvyanden van het menschelyk geslagt.
Alexander draagt den bynaam van groot. Waarom is hy groot, om dat hy duizende van menschen heeft om het leven gebragt, en nog een oneindig groter aantal jammerlyk ongelukkig gemaakt. - Een struikrover en een moordenaar worden gehangen of gerabraakt, wanneer zy slegts één gezin ongelukkig gemaakt, of eene enige moord gepleegd, hebben. Alexander word verhoogd, en ontvangt eenen onsterfelyken naam, om dat hy gehele Landen verwoest, millioenen menschen vermoord, of ongelukkig gemaakt heeft. Een Rover word ten toon gesteld, nadat hy zyne straf ontvangen heeft, ten afschrik voor anderen. Alexander word aangevoerd tot een voorbeeld van navolging, schoon het menschdom oneindig veel meer nadeel by hem alleen geleden heeft, dan by alle de bekende rovers te zamen.
Hy, die veel weet, en tevens nederig genoeg is, om de waarheid hulde te doen, zal moeten bekennen, dat zyne voornaamste wetenschap hierin besta, dat hy zich zelven heeft leren kennen, en vooral geleerd, dat hy niets, of zeer weinig weet.
Gelukkig is de man, die de kunst geleerd heeft, om de gebreken van anderen te zien, zyne eigen te voelen en te verbeteren.
Een nydigaart is nimmer slegter te vrede, dan wanneer hy ziet, dat het een ander wel gaat; en hy verblyd zich nooit meer, dan in den tegenspoed van zynen evenmensch.
Moet een Veldheer of een Vorst niet met de allergrootste aandoening getroffen worden, wanneer hy de plaats beschouwt, alwaar hy te voren zyn volk tegens den vyand aanvoerde, en alwaar, na weinige ogenblikken, vele duizende menschen sneuvelden? - Het is nogtans niet vreemd, dat Vorsten en Veldheeren de slagvelden vermaakshalve gaan zien, alwaar het bloedigst gestreden is.
'Er is niets dat den mensch langer byblyft, dan de hoop. Alles mag hem verlaten. Hy mag, naakt en berooid, van vrienden en goederen beroofd worden, de hoop alleen blyft hem