| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.
Bespiegeling van God, als schepper.
(Vervolg van Bladz. 375.)
Na 't vallen van den donkeren nagt van den derden dag, brak de dageraad van den vierden dag aan, en met denzelven opende de Almagtige al weder een nieuw toneel van wonderen.
Tot dus ver waren de licht- en vuurdelen het geheelal door verspreid; de dag en de nagt onderscheidden zich wel van elkanderen; daar nu het Scheppingswerk in orde, en tot een hooger trap van volkomenheid gebragt werd, was het ter verdere voltooijinge noodig, omtrent de vuur- en lichtdelen eene andere, eene meer bepaalde schikking te maken. - De almagtige hand des grooten Scheppers verzamelt ten dien einde de alom verspreide vuur- en lichtdelen, of vormt van dezelve een ontzaggelyken Vuurbol, om ons Aardryk daar mede te verlichten, en te verwarmen; welke vuurklomp nochtans maar het kleinst gedeelte uitmaakt van al dat licht en vnur, door het Geschapenal verspreid. - Het grootst gedeelte is geschikt, om een ontzaggelyk aantal Starren, van onderscheiden grootte en afstand, mede te voorzien; welke als zo vele Zonnen zyn, dienende, om hare byzondere werelden te verlichten, en te verwarmen, gelyk de Zon onzen Aardkloot doet.
Ten dien einde zend de Almagtige zyn bevel uit: Hy spreekt: ‘dat 'er lichten zyn in het Uitspanzel des Hemels, om scheiding te maken tusschen den dag en den nagt; dat zy zyn tot tekenen en tot gezette tyden, en tot dagen en jaren; en dat zy zyn tot lichten aan het Uitspanzel des Hemels, om licht te geven op de Aarde, en het was alzo.’ - Daar zy licht, dus luidde het Majestueusch bevel van den eersten dag, ‘en daar was licht.’ Dat van den vierden: ‘Dat 'er lichten zyn aan het Uitspanzel,’ en ziet, ‘daar waren lichten aan het Uitspanzel.’ Wie kan uwe grootheid be- | |
| |
vatten, ô Almagtige Schepper! Op uw enkel bevel, gehoorzaamt al de natuur; de vuur- en lichtdelen verzamelen zich, uit alle gewesten des Hemels tot ontzaggelyke vuur- en lichtbollen. - ‘God dan maakte die twee groote lichten, dat groote licht tot heerschappy des daags, en dat kleine licht tot heerschappy des nagts; en de Almagtige plaatste ze in het Uitspanzel, om licht te geven op de Aarde.’ - Zon en Maan zyn voortgebragt, de eerste zou heerschen op den dag, en het Aardryk en de Maan verlichten; de andere moest haar licht van de Zon ontvangen, en in den nagt heerschen. - Te gelyk deed hy dat talloos heir van Starren, 't welk wy in den onmetelyken kring voor onze oogen zien bewegen en draijen, te voorschyn komen. Zo vele millioenen van lichtende lighamen, als 'er in het ruim des Hemels geplant zyn, waar van de kleinste mogelyk nog twaalf honderdmaal grooter is dan onze Aardkloot, heeft de Almagtige doen worden op een enkel bevel. - Wie ontzet zich niet over de Grootheid, de Almagt, van den oneindigen Schepper! alle deze draijen, keren en bewegen zich in het ruim des Hemels, in de geregeldste orde; ieder derzelve heeft zyn eigen byzonderen kring; alle hebben zy hunnen byzonderen loop; zonder gevaar van tegens elkanderen te stooten, of de een door den anderen in zynen kring belemmerd te worden. - Wie moet zich niet
ontzetten over de onbeperkte Wysheid van den grooten Schepper, den Heer van het Geheelal! - Hoe nietig is by dat alles het grootste vermogen, en de uitgestrektste wysheid, der Natuuronderzoekers! Wie kan zich beroemen de hoegrootheid van dat ontzaggelyk Gebouw, 't Geheelal te bevatten? - wie der bedrevenste Starrekundigen zal het ontelbaar aantal Starren bepalen? - De Almagtige egter heeft ze allen op éénen dag gevormd. - Hy telt derzelver getal en noemt ze allen by namen. - De beroemdste Starrekundigen bepalen honderd soorten van Starren van verschillende grootte; doch dit getal is op verre na niet toereikende, om alle de onderscheiden ordens te bevatten, zy overtreffen het zeer verre. - En wanneer zy het getal van ieder orde bepalen, tot de mogelykste geringheid, dan zommen zy een aantal van dertienmaal honderdduizend Starren op. - Wie moet zich niet ontzetten over de hoegrootheid van het oneindig Wezen, die de Formeerder en Schepper van 't Heelal is!
Dan bepalen wy onze aandagt slegts nog eenige weinige
| |
| |
oogenblikken by dat Licht, hetwelk over onzen Aardkloot des daags heerschappy moest voeren, om denzelven te verlichten, te koesteren en te verwarmen, om dien door zyne alverkwikkende stralen vrugtbaar te maken. - Dat groote licht deelt zyn licht en koesterende warmte aan zestien andere lighamen, van dezelfde natuur als ons Aarde, mede. - Onder deze behoort ook dat licht, 't geen ons des nagts door zyne ontleende stralen moet verlichten. - De Maan, welke de Starrekundigen den wagter onzer Aarde noemen, ontvangt, even als die, hare verlichting van de Zon, buiten deze zou 'er, even als by ons, op dezelve eene euwige duisternis zyn. Deze twee groote lichten staan ten dienste van de Planeet door ons bewoond. - De Zon, die ontzaggelyke Vuurbol, in hoe verren afstand ook van ons geplaatst, geeft ons schynzel en warmte genoeg; zelfs is hare kragt, op zommige plaatzen, waar zy hare stralen loodregt nederschiet, ondragelyk en geweldig. - Egter is haar afstand van onze Aarde, volgens de beroemdste Starrekundigen, zo groot, dat een Kogel, uit de Zon naar onzen Aardbol geschoten, en hare gehele snelheid behoudende, 25 Jaren zou werk hebben, eer zy onze Aarde bereikt hadden. En dezen verren afstand doorloopen de Lichtdeeltjes, die uit de Zon tot ons komen, ten hoogste, in den tyd van 6 a 7 minuuten. - Welk eene verwonderenswaardige snelheid! Ontzet u, gy Hemelen! ontzet u, gy Aarde, met alle uwe redenmagtige bewooners! roemt de grootheid van uwen Schepper, en vermeld geduurig zyn lof, by de beschouwing van alle zyne groote werken! - Thans daalt dees groote dag, op welken die luister te voorschyn kwam; de nagt nadert; de natuur is als in enige sluimering, om, met het ryzen van dat nieuw wezen, met het opgaan der Zon, nog al meer verbazende wonderen ten toone te spreiden.
De nagt is voorbygegaan, de dag breekt aan, de vyfde van 's werelds ouderdom, en de twede, op welken dat groot licht des daags zyne werkinge zou verrigten, waar toe het door den grooten Bouwheer aller dingen verordend is. - Onze Aardbol was reeds vier malen om zyn Aspunt omgewenteld. - De alkoesterende Zonnestralen verlichtten en verwarmden nu den halven Aardkloot, welke tot voeding en onderhoud van levende Schepzelen genoegzaam was toebereid. - Het vloeibaar Element, het water, op den derden dag reeds daartoe in Zeeën, Meiren en Rivieren opgezameld, en van de bovenste wateren afgezon- | |
| |
derd, was het eerst, waar in de hand des Almagtigen levende Schepzelen deedt voortkomen. - Een talloos heir van Visschen komt op het bevel des Scheppers te voorschyn. - Hy spreekt, en ziet, de wateren brengen voort allerlei soort van Visschen, van de grootste tot de kleinste, van den grooten Walvisch tot het allerkleinst en voor het oog onzigtbaar Zee-Insectje, elk naar zynen aart, met vermogens, om voort te telen, en te vermenigvuldigen. - Verbazende Almagt! ‘Wast en vermenigvuldigd’ was uw Godlyk bevel; en het is alzo geschied; want de wateren wemelen van levende zielen, in zulk een aantal, dat het onze bevatting verre te boven gaat.
En op dat zelfde oogenblik, dat Gy, ô groote Schepper! het vloeibaar Element gebiedt, zo vele millioenen levende zielen voort te brengen, gaat ook uw bevel uit met opzigt tot een ander Element, de Lugt; en dezelve is terstond vervuld met allerlei gevogelte naar zynen aart, om te vliegen boven de Aarde in het Uitspanzel des Hemels. Ook dezen betrof die zegenspraak, ‘Wast en vermenigvuldigd;’ en wel dra zweefden duizend en duizend Vogelen van onderscheiden aart in 't ruime lugtgewelf. - Dra waren de bosschen vervuld met schaterende toonen; het schommelend lover was vol levende stemmen, en vrolyke zangers; terwyl de wyde vlakten weêrgalmden van de zoetluidenste klanken.
ô Almagtige Schepper! Hoe groot zyn uwe daden! Hoe magtig uwe werken, de dag aan de dag geeft 'er getuigenis van! - Hemel, Aarde en Zee vertellen uwe wonderen! - Het gevogelte des Hemels leert het ons, de visschen der Zee geven het ons te kennen, en zeggen, waarlyk het is Gods hand, de vinger des Almagtigen, die ons geformeerd heeft.
Men ontdekt hier verbazende wonderen, zo onder de geschubde Water- als onder de gevleugelde Lugt- Veld- en Boschbewooners: wonderen, waar over wy ons ontzetten moeten, wegens derzelver onnoemelyke aantal, verschillende zoorten, en onnagaanbare verscheidenheid van gedaanten, waarin zich dikwerf ontzettende schoonheden vertoonen. En onder dat aantal van millioenen van Schepzelen, vergist zich, niettegenstaande de onnadenkelyke verscheidenheid der zoorten, geen hunner in de keuze zyner Gade, of de bezorging van zyn Kroost. Welk eene onafmetelyke wysheid! - Welk eene onbepaalde Magt!
| |
| |
Hoe verstomd moet men inzonderheid niet staan, als men het gezigt vestigt op deze twee zo Hemelsbreed onderscheiden zoorten van Schepzelen, de visschen der Zee, en het gevogelte des Hemels! - Deze zwemmen, gene vliegen; en ze doen het beiden met eene wonderbare vlugheid, waar toe hunne leden, met hunne gansche gestalte, op de kunstigste wyze geschikt zyn. - En slaan wy 't oog op hunne byzondere delen; welk eene verbazende ontwikkeling en zamenvoeging der allerfynste deeltjes doet zich dan op. Van welken wonderbaar verschillend maakzel zyn de schubben der Visschen, en de vederen der Vogelen. - Hier vertoonen zich schoonheden, gepaard aan verscheidenheid, die verbazen! - Geen kunst is in staat, om verwen te mengen, die de coleuren evenaren, welke de natuur ons hier voor oogen stelt; en wel in eene onnagaanbare verscheidenheid. Eene verscheidenheid, die zich reeds op 't eerste gezigt doet bemerken; maar welke nog onnadenkelyk toeneemt, als men nagaat, dat 'er, onder zo vele millioenen van Visschen, - onder zo talloos een heir van Vogelen, niet één enkele is, die onder zyn zoort zyns gelyk vind; ja gene enkele schub onder die der visschen, geen één veertje of pluimpje onder die der vogelen, dat in de gansche natuur zyns gelyk heeft. - ô Welk een verbazend vermogen van den Maker! welk eene wysheid van den grooten Schepper! - Ondoorgrondelyke magt en wysheid, om zo velerleie en zulke schoone werken te verrigten!
(Het Vervolg en Slot by de eerste gelegenheid.) |
|