Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNieuwe gedagten, over den aart en oorsprong des zeldzaamen nevels, in den jaare MDCCLXXXIII.(Door den Ridder De LamanonGa naar voetnoot(*).)
Ipsum etiam solem defectum lumine vidi.
Ovid. Elig. V. Lib. II.
Ik bevond my te Sallon-de-Crau in Provence, wanneer deeze Nevel, die men een Electriken Nevel zou mogen noemen, zich eerst begon te vertoonen. Om, zo veel in my was, myne Medeburgers en Nabuuren gerust te stellen, schreef ik een Brief aan den Heer artaud, Uitgeever van den Courier d' Avignon, op den eersten van July gedagtekend; deeze is in verscheide Tydschriften vervolgens herdrukt. Naa dat ik in denzelven gesprooken had over den aart diens Nevels, verklaarde ik van gedagten te zyn, dat dezelve door Onweersbuijen zou verteerd worden. De uitkomst heeft ten vollen myne voorspelling bewaarheid. De algemeene Nieuwspapieren hebben my naderhand geleerd, dat dit Verschynzel niet plaatslyk was, maar bykans over geheel Europa zich uitgestrekt hadt. Ik heb nieuwe Waarneemingen gedaan; de hoogste Alpen van Provence, Dauphine en Piemont, doorgezworven, en, op myn ganschen Tocht, kundschappen opgedaan wegens den Nevel, en de uitwerkzelen des Donders. Hier uit zyn eenige Gedagten gebooren, welke ik oordeel niet voor my zelven te moeten houden. Doch, eer | |
[pagina 297]
| |
ik eene verklaaring geeve van dit Verschynzel, welke my de waarschynlykste dunkt, zal ik het zelve met alle nauwkeurigheid zoeken te beschryven. | |
§ I.
| |
[pagina 298]
| |
gevoelden Lieden van een teder borstgestel eene onaangenaame aandoening. De Inwoonders van Champsaur hebben my verhaald, dat veelen by hun zwaare Hoofdpyn, en de meesten hun Eetlust verlooren, hadden. Hier moeten wy tusschen beiden aanmerken, dat de Inwoonders dier Valeie de grootste Eeters zyn in Frankryk; de Vreemdelingen, die zich daar onthouden, en van het water drinken, eeten bykans zo veel als zy, en zyn niet kieskeurig ten opzigte van de hoedanigheid der Spyzen. Ik heb 'er dit Jaar de proeve in eigen persoon van genomen. VIII. In Neder-Provence in Landuedoc, en elders, heeft de Nevel de Graangewassen doen rypen, en den Oogst bevordert. De Boeren zagen, met de uiterste voldoening, deeze uitwerking des Nevels op hunne Inzamelingen; en nogthans hadden zy voor den Nevel gevreesd. Maar, in Opper-Dauphine en te Turin, sloeg de roest in veele graanlanden, en de koperen knoopen werden groen; elders verschroeiden de Plantgewassen. IX. Te Padua, Turin, Parys, Sallon, en Grenoble, is de Barometer bykans bestendig gebleeven op eene middelbaare hoogte. X. Men heeft zeer heete Dagen gehad; doch, over 't algemeen, zyn de Maanden Juny en July min heet dan gewoonlyk geweest. In dit Jaar heeft men geen Zomer gehad op de hooge Bergen van Provence en Dauphine; werwaards de Veehoeders van de Valeien Crau en Camargue alle jaaren hunne talryke kudden ter weide brengen. XI. Overal is Onweer en Stortregen gevallen: en, naa het Onweer, is de Nevel zomtyds vermeerderd; maar dikwyls verminderd. XII. Geduurende den geheelen tyd, dat de Nevel zich vertoonde, heeft een Electriseer-Machine, die ik te Sallon hadt, geen of weinig vonken gegeeven. Een Natuurkundige te Sorgues, niet verre van Avignon, heeft my, nogthans, geschreeven, dat zyne Electrometer bestendig veel Electriciteit in den Dampkring aanduidde. XIII. Op den 4den July, namen de Heeren nicolas, Geneesheer te Grenoble, en de Heer plana, Apotheker, 's morgens ten vyf uuren, vier maaten van deezen Nevel, en vermengden dezelve met twee maaten Salpeterlugt; een vierde gedeelte werd 'er van verzwolgen, en 'er bleef niets over dan een Gaz, in welken het licht verscheide keeren uitging. De lugt des Dampkrings heeft door | |
[pagina 299]
| |
gaans ¼ zuivere Lugt, en ¾ Phlogiston. Deeze vierde werd verzwolgen door de Salpeterlugt. De Eudiometer van den Heer fontana wees, op den 7den July, dezelfde maat aan. Van driehonderd deelen Lugt des Dampkrings, werden 'er twee- en dertig verzwolgen. - De Lugt des Nevels, met ontbrandbaar Gaz gemengd, ontbrandde, als men een ontstooken kaars bragt aan den hals van de vles, waar in dezelve beslooten was: ten zekeren blyke dat dezelve niets verzwakt wasGa naar voetnoot(*). XIV. Bykans allen, die van deezen Nevel gewaagd hebben, willen, dat dezelve laag gehangen hebbe. Ondertusschen heb ik dien zeer hoog boven my gezien, op den Berg Ventoux zynde, omtrent 1040 Fr. Roeden boven 't Waterpas der Zee. De Heer sénebier schryft, in zynen Brieve aan den Graaf de saluces, dat men den Nevel waargenomen heeft in het Alpische Gebergte, op een veel grooter hoogte dan de Berg Saléve, 601 Fr. Roeden boven het Waterpas der Zee. - Op den 22sten September deezes Jaars heb ik de hoogste Alpen en Dauphine beklommen, tot de hoogte van 1660 Fr. Roeden, boven het Waterpas der Zee. In Europa is niemand ooit hooger geweestGa naar voetnoot(†). De Veehoeders, die my tot Gidzen dienden, hebben my eenstemmig verklaard, dat de Nevel hooger geweest was dan alle die bergen. XV. Het laagste gedeelte des Nevels was het digtste en droogste; hier van ben ik verzekerd, door, van den oever der Zee tot den top der hoogste bergen, op te klimmen. XVI. 't Is, uit alle de berigten, waarschynlyk, dat deeze Nevel bykans geheel Europa, de Eilanden der Middelandsche Zee, en een gedeelte van Africa, en plaatzen, welke wy nog niet weeten, overdekt heeft. De gansche Adriaatische Zee was 'er mede bezet; doch dezelve strekte zich niet verder dan honderd mylen op den Oceaan uit. De Nevel was eigenlyk een Land-Nevel. XVII. De Donder heeft dit Jaar veele verwoestingen aangeregt in Provence en Dauphine; bykans zestig Persoonen, | |
[pagina 300]
| |
en een groot aantal Beesten zyn 'er van gedood. Ik heb geen voorbeeld gevonden, dat dezelve gevallen is en schade gedaan hebbe op Plaatzen, meer dan 450 Fr. Roeden boven het Waterpas der Zee. Het zou veel te lang vallen, de naamen op te haalen van alle de Plaatzen in myn Dagboek opgetekend, waar ik vernam dat Onweer gevallen was. Ik vergenoeg my met de zonderlingste uitwerkingen te vermelden, en de zodanige, die onze kundigheden over de natuur dier verschriklyke Lugtverschynzelen kunnen vermeerderenGa naar voetnoot(*). Volgens plinius, plutarchus senecaGa naar voetnoot(†) en anderen, worden de Olyf-, de Vygen- en Laurier-boomen, nooit door den Blixem getroffen. Porta omhelst dit algemeen gevoelen der Ouden, als hy schryft: ‘De Laurieren de Vygeboom worden door den Blixem nooit getroffen, noch ook de Witte Wyngaard; hierom is het dat de Nochers de Zeilen hunner Schepen daar mede voorzien, ten einde ze door het Blixemvuur niet in brand gestooken en verteerd worden; de Keizers octavius en tiberius dekten zich met Laurier, om tegen den Blixem beveiligd te zyn; want deeze Gewassen ontgaan niet alleen zelve het geweld van 't Hemelsch vuur: maar bezitten de kragt om het af te weeren.’ Tarcon omplantte oudtyds zyn Huis met Witten WyngaardGa naar voetnoot(§). - Toaldo tekent aan: ‘Er zyn geene dan harstagtige Boomen, die, misschien, het geweld des Blixems ontgaan kunnen, als de Olyf-, de Laurier-, de Pynboom en soortgelyke. Zulks is mogelyk de grond van het Volksgebruik, om takken van gewyden Olyf, in de huizen, op de hoeken der landen, en elders, te zetten, en dezelve, als het onweert, te brandenGa naar voetnoot(⁂).’ 't Is mogelyk, en zelfs waarschynlyk, dat deeze soorten van Boomen, zo veelvuldig niet door 't Blixemvuur geraakt worden, als Boomen, die veel wateragtige sappen in zich bevatten; doch ik kan verzekeren, dat deeze Donderäfweerders der Ouden by de onze niet haalen. Den 21sten | |
[pagina 301]
| |
Juny, schroeide de Blixem de bladen van een Vygenboom en de geheele schors van een Olyfboom, in het grondgebied van Sallon, in het kwartier van Mouledas; en ik heb, te dier gelegenheid, vernomen, dat dit zelfde voorheen gebeurde, en dat 'er zelfs Vygen- en Olyfboomen, door den Donder gespleeten en geheel vernield waren. ‘'Er zyn Blixems,’ zegt Seneca, ‘die met een geweldigen slag gepaard gaan, waar door Menschen dood nedervallen, en anderen bedwelmd en buiten hun zinnen raaken.’ - Ik heb, dit Jaar, veele voorbeelden, deeze Waarneeming bevestigende, gezien. Onder andere te Pelissanne, een kleine myl van Sallon, waar de Blixem, door een yzeren Kruis aangetrokken, twee Persoonen dood geslaagen, en verscheide anderen bedwelmd heeft. Ik heb dit berigt van den Heer jaubert, een Arts, die veele weerkundige Waarneemingen doet; dezelfde zaak is gebeurd te Freissinouse in Dauphine. Van de twee Persoonen te Pelissanne doodlyk getroffen, was de een op 't eigen oogenblik zyne natuurlyke warmte kwyt, en 't geheele lichaam volstrekt koud. ‘Zomtyds,’ merkt seneca op, ‘blyft de Wyn, door den Donder, zonder werking.’ Dit uitwerkzel kan dezelve zomtyds te wege brengen, door eene sterke en schielyke uitwaasseming te veroorzaaken. ‘Lichaamen, door den Donder getrossen,’ verhaalt plutarchus, ‘bederven niet; de Honden en het Gevogelte des Hemels eeten 'er niet van.’ - Dit moge zomtyds gebeuren; doch ik weet verscheide voorbeelden van het tegendeel. Op den 22sten July, sloeg de Blixem te Villefrance een Muilezel dood, die onmiddelyk ter verrotting overging; men moest het stinkend kreng wegvoeren. 't ls acht of negen jaaren geleden, dat een Onweersbui op een berg van Sederon in Provence vallende, een aantal Schaapen doodde. De Herders bleeven langen tyd van die plaats, ter oorzaake van de besmettende lugt. Op den 1 July, 's namiddags omtrent vier uuren, sloeg de Blixem te Carpentas in 't Lazaret, (eene plaats, waar men oudtyds Lieden met besmetlyke ziekten bragt) stak het hout aan, en het hout verscheide Quintalen Buskruid, dat door dien slag vyf Persoonen doodde, en 'er vystien kwetste. Die zelfde Blixemstraal ging door een gedeelte van het Klooster der Carmeliter Monniken, en versmolt | |
[pagina 302]
| |
een stuk van de schaar der Priors; en doodde een Koe, welke men zonder hinder heeft gegeeten. De Abbé ***, Priester te Seyne in Provence, merkt op. ‘Men is gewoon, als een Onweersbuy opkomt, ten platte Lande de klokken te luijen... Het Volk wil, dat de Priester of de Vicaris der parochie, zich als dan in de Kerkdeur vervoege, met koorkleed en stool omhangen, met Wijwater in de hand, om dus den Duivel uit te dryven; even of de Onweersbuijen Duivels waren, die voor het Wywater en den Duivelban moesten vreezen. Indien de Priester, die dit werk verrigt, niet gelukkig slaagt, en niet belet, dat de Hagel de Veldvrugten verplettert, trekt het lomp en onkundig Volk daaruit nadeelige gevolgen, ten opzigte van den Priester; zeggende, dat hy niet in een staat van genade is, en niet verdient, door de Winden en Onweersbuijen gehoorzaamd te worden. Deeze eenvoudigheid of liever dit Bygeloof, onverschoonelyk onder het Volk in een Kerspel, anderzins genoegzaam onderweezen, moet de Priesters aanzetten niets te verzuimen, 't welk hun des kan verlichten. Het valt, 't is waar, moeilyk het Volk te geneezen van de vooroordeelen, van hunne Vaderen geërfd. Ik weet te over, dat veele Priesters hiertoe veel vergeefsche moeite gedaan hebben, en als ik myzelven onder hun getal plaats, zeg ik niet te veel.Ga naar voetnoot(*).’ - Omtrent het einde van Juny deezes Jaars, werd de Priester van Espinouse in Provence, in de Kerkdeur staande, om den Donder uit te dryven, door denzelven, benevens zyne Dienstmaagd, doodlyk getroffen. - Te Mane in Provence, sloeg de Donder den Klokkenluider dood. - Den 26 Augustus, den Blixem aangetrokken zynde door het yzeren kruis, geplaatst op de Kerk van Sigoger-du-Hai in Dauphine, ging dezelve den tooren in en uit, tot grooten schrik der Klokluiders, die gezwooren heeft, als het onweert, nooit weder in den tooren te zullen komen. Den 21 Juny, zag men te Sallon, een opklimmenden Blixemstraal; en elders, dienzelfden dag, verscheide andere. - In ettelyke Dorpen, welke ik doorreisde, werden my veele boomen vertoond, door den Donder ontschorst. Ik heb opgemerkt, dat het gedeelte van den bast of het hout, 't geen opgeligt was, bykans altoos breed was be- | |
[pagina 303]
| |
neden en smal boven. Het schynt dat het Blixemvuur hinderpaalen aangetroffen, of dezelfde kragt niet gehad hebbe, naarmaate het hooger aan den boom kwam. Ik denk, dat alle deeze Blixems opklimmende waren; ook vond ik dikwyls gaaten in den grond, aan den voet der getroffen boomen. Nog heb ik waargenomen, dat drooge gronden minder dan vogtige door het Onweer getroffen waren: 't geen my bevestigt in myn denkbeeld, dat de meeste Blixems dit jaar opklommen. Ten opzigte van den Nevel, moet ik nog aantekenen, dan dezelve overal denzelfden streek niet gehouden, of denzelfden duur gehad hebbe. Den 20 Augustus, was de Nevel verdweenen in Isle de France; doch bedekte nog het geheele Comtat in Provence. Den eigensten dag heeft Mevrouw de Gravin de *** dien in Dauphine waargenomen. Den 21 troffen wy dien aan op den top van den Berg Ventoux, vóór het opgaan der Zonne. Verscheide Persoonen, van verschillende plaatzen, hadden zich derwaards begeeven, en ontdekten allen, dat de Nevel zich met het aanbreeken van den dag verhief. Mevrouw de ***, was de eerste, die waarnam, dat de Nevel aangetrokken wierd, door die groote keten Bergen; ik heb haare waarneeming vervolgens verscheide keeren bewaarheid gezien. Zints den 21 Augustus tot den 25 October, dat ik dit te Turin schryf, heb ik, in het doorzwerven der Alpen, veele dagen schoon weer, en dikwyls Regen gehad. De drooge of Electrike Nevel vertoonde zich ook eenige reizen. De laatste keer dat ik denzelven zag, was op den 8 October namiddag, in de Valei van Servieres in Dauphine, omtrent 800 Fr. Roeden, boven het Waterpas der Zee. | |
§. II.
| |
[pagina 304]
| |
ruststellinge genoegzaam. Men heeft de Heer de la lande tegengesprooken: om dat hy, gelyk men voorgaf, de oorzaak van een droogen Nevel aan eene vogtige Uitwaasseming toeschreef: maar deeze Heer heeft geen oogmerk gehad om de verder afgelegene oorzaak deezes ongewoonen Nevels op te speuren, en een eenvoudigen Brief geschreeven, om de gemoederen tot bedaaren te brengen, en is blyven staan, op een der naaste oorzaaken, die ongetwyfeld, gelyk hy vaststelt, de groote Vogtigheid is, welke de Hette voorging. Zyn brief heeft vreesagtigen, die 'er in grooten getale gevonden werden, gerust gesteld, en ontheeven van het schrikbaarend vooruitzigt, dat hun Land dezelfde verwoestingen zou ondergaan, als dit Jaar Calabrie en Sicilie troffen. Ik zal my niet inlaaten tot het onderzoeken van de gevoelens, over de oorzaaken deezes Nevels; noch my ophouden om te bewyzen, dat dezelve niet kan worden toegeschreeven aan een stuk van den schyf der Zonne afgevloogen; noch aan een Comeet door niemand gezien; noch aan de Planeet door herschel nieuwlings ontdekt, en geenzins nu eerst gevormd; noch eindelyk, aan den zamenstand der Planeeten, Venus en Saturnus, die eerst voorviel naa de Verschyning des Nevels. Verscheide Natuurkundigen hebben het Volksgevoelen omhelsd, en de Nevel aangezien voor een natuurlyk gevolg van de Aardbeeving, die Sicilie, en een gedeelte van Calabrie, heeft omgekeerd. De Heer toaldo was van meening, dat de winden van Calabrie en Sicilie, herwaards waaijende, alle deeze Uitwaassemingen medegevoerd haddenGa naar voetnoot(*). Doch die hoogschatbaare Geleerde wist niet, toen hy schreef, dat de Nevel bykans algemeen over geheel Europa zich had uitgebreid, als dan zou hy zulk een groot uitwerkzel aan geene zo kleine oorzaak toegekend hebben. - Daarenboven, indien de Winden de Uitwaassemingen hadden aangevoerd, hadden dezelve zich agtereenvolgend en niet ten zelfden dage, op Plaatzen zeer wyd van elkander gelegen, moeten vertoonen; zy zouden dan ook met een wind uit dezelfde streek hebben moeten verschynen; doch de Nevel vertoonde zich op den eigensten dag, op onderscheide Plaatzen, waar tegenovergstelde winden waaiden. - De Aardbeevingen in Calabrie en Sicilie hebben voornaamlyk gewoed in 't begin van February; en de Nevel vertoon- | |
[pagina 305]
| |
de zich eerst omtrent het midden van Juny, en dus meer dan vier maanden laater. Myns bedunkens, moet de Nevel, derhalven, niet toegeschreeven worden aan de Aardbeevingen, in Calabrie en op Sicilie; maar heeft de Nevel, die Europa bedekte, en de Aardbeevingen te gemelder Plaatzen, en die men verzekert, dat op Ysland deerlyke verwoestingen hebben aangerigt, eene gemeene Oorzaak, die verschillende uitwerkingen heeft voortgebragt, volgens de natuur der Plaatzen en de omstandigheden, welke dezelve wyzigden. Laaten wy onderzoeken, welke die Oorzaak is: wy vinden dezelve, ongetwyfeld, geschreeven in de Weerkundige Waarneemingen, en moeten ze daar ontdekken. Ik heb elders gezegd, ‘de gesteldheid des Dampkrings hangt voornaamelyk af van de natuur en de gesteltenis der gronden; en dat de veranderingen van de Lugt onderworpen zyn aan de veranderingen der Aarde, op welke zy, op haare beurt, invloed hebbenGa naar voetnoot(*).’ - Wy zien hier van een treffend voorbeeld: en naardemaal my deeze gelegenheid voorkomt, zal ik, op de kortst mogelyke wyze, dit beginzel, toen alleen aangeduid, verder ontwikkelen, en hetzelve toepassen op den Nevel, dit Jaar gezien. Indien wy de onderscheide lichaamen en verschillende zelstandigheden, uit welke het gedeelte der Aarde, 't geen wy kennen, is zamengesteld, in aanmerking neemen, ontdekken wy, dat ze, ondanks derzelver schynbaare rust, alle, om zo te spreeken, eene inwendige beweeging hebben; welke geduurig plaats geeft aan nieuwe zamenvoegingen en verbintenissen, wier aaneenschakeling ons oog ontvlugt, doch niet te min bestaat. De overblyfzels van Dieren en Planten, nog herkenbaar, en die eene zo groote plaats in onzen Aardkloot beslaan, de Zuuren die 'er op werken, de Vloeistoffen die 'er zich van ontdoen, de Metaalen, de Steenen, die zich vormen of ontbinden, de Vuuren, die zich van een scheiden of met elkander vereenigen, de Gistingen, de Opbruissingen, eindelyk de ontelbaare verwisselingen van alle de deelen der Aarde, verschaffen, in overvloed, eene fyne stoffe, die zich, door haare ligtheid, van het oppervlak des Aardkloots losmaakt, en in zekere omstandigheden het gewigt der Lugt niet wederstaan kan, en zich, zomtyds, tot het hoogste des Dampkrings verheft. - | |
[pagina 306]
| |
Van den anderen kant, maaken de nedervallende Regens, de vogtige Nevels, en veele andere oorzaaken, dat een gedeelte van het Water, 't geen zich van de Lugt scheidt, de Aarde doordringt, en zich vereenigt met de stoffe der Uitwaassemingen; deeze wordt vervolgens deels aangetrokken door de uitwendige warmte, of afgestooten door de warmte der Aarde zelve; maar zy komt in den Dampkring zo zuiver niet te rugge, als zy daar uit gekomen is; en neemt met zich, een groot gedeelte van die fyne stoffe, van welke ik gesprooken heb: en 't is die, welke ons den Blixem en bykans alle vuurige Verhevelingen geeft. Daar is, derhalven, eene geduurige gemeenschap tusschen de Aarde en den Dampkring, als mede tusschen den Dampkring en de Aarde. Wy zullen, ten eenigen tyde, doen zien, hoe hier uit volgt, dat men, in de Lugtsgesteltenissen, die Tydperken niet kan vinden, welke men daar in zoekt, en verkeerdlyk waant gevonden te hebbenGa naar voetnoot(*). Over 't algemeen, is het meerendeel dier Uitwaassemingen soortlyk veel zwaarder dan de Lugt des Dampskrings; en, indien ze niet geweekt worden door eene zekere hoeveelheid van water, kunnen ze de Aarde niet verlaaten; zy blyven 'er noodwendig, en hoopen zich in groote droogten opeen. Dat wy nu onze Aantekeningen opslaan, en die van verschillende Waarneemers, en wy zullen bevinden, dat 'er, ten minsten negen Jaaren lang, eene buitengewoone Droogte geheerscht hebbe, niet alleen in Europa, maar ook in Asrica en America. In- en Buitenlandsche Nieuwspapieren hebben het ons van jaar tot jaar berigt; en men kan het opmaaken uit de breedvoerige Waarneemingen van den beroemden van swinden, en de tafelen, uitgegeeven door de Heeren toaldo, cotte, beraud, beguelin, de romily, en anderen. Zomtyds, wel is waar, zyn 'er, in dit of dat Land, zwaare Regens gevallen: doch, over 't algemeen, heeft men, tot den jongstverstreeken Winter, eene buitengemeene Droogte gehad: en houdt dezelve nog aan, in verscheide Landschappen. Ik weet ook nog van eenige Plaatzen, op welken, in 't verloop van één Jaar, meer waters, dan gewoonlyk, gevallen is: doch dit Water kwam bykans ge- | |
[pagina 307]
| |
heel op éénmaal, stroomde weg door de waterstortingen en rivieren, en was voor 't Aardryk bykans van geen nut. 't Is omtrent van den Jaare 1774 af dat de Droogte stand gehouden heeft; dezelve is verbaazend groot geweest in Italie en de Zuidlykste deelen van Frankryk. In den Jaare 1782, hadden zy eene verstikkende Hette: de Aarde was, om zo te spreeken, vuur, en brandde, in de vlakte van Camargue, de voeten der Landbouweren, zy moesten stroo op den grond werpen om dien te kunnen betreeden. Veelen stierven van de Hette onder den arbeid, en het getal der geenen die Ziekten kreegen, was verbaazend. Eindelyk, de Droogte en de Hette waren zo groot, dat men, twee mylen van Sallon, Spinnekoppen vondt, die doorgaans niet venynig zyn, welker steeken toen zwaare Ziekten veroorzaakten; Ziekten, die veel gelykheids hadden met die men aan het steeken der Tarentulas toeschryft. In gevolge van deeze verbaazende Droogte, zyn de Uitwaassemingen der Aarde, soortlyk zwaarder dan de Lugt, en de vogtigheid ontbeerende, welke aan dezelve ten voertuig dient, in den schoot der Aarde gebleeven, en daar in eene zeer groote menigte opeengestapeld. De Winter van de Jaaren 1782 en 1783 zyn regenagtig geweest, bovenal in Calabrie en Sicilie. De Alpen werden met veel sneeuws bedekt; de voorjaaren waren ook, over 't algemeen, zeer vogtig. Het Water is in de ingewanden der Aarde ingedrongen, en, in 't eerst verzwolgen door de zeer drooge Uitdampingen, daar opgehouden. Deeze Vogtigheid, gevoegd by de Warmte des Voorjaars, heeft, buiten twyfel, opbruissingen en gistingen veroorzaakt; en de Uitwaassemingen, zich op zommige Plaatzen, met geweld, losmaakende, schudden het Aardryk als in Calabrie en Sicilie. Naar gelange het Water, door zyne eigene zwaarte, dieper indrong, trof het nieuwe Uitdampingen aan; die, zich ontbindende, nieuwe Aardschuddingen te wege bragten, doch van minder aanbelangs, uit hoofde van den minderen voorraad dier Uitdampingen. Op Plaatzen, waar ze verhit zyn door de vermenging, deeden zy Steenen smelten, en bragten Vuurbraakende Eilanden voort, als by Ysland. Te vergeefsch zou men, om de Uitbarstingen der Vuurbergen te verklaaren, toevlugt neemen, tot verzamelingen van Pyrites, welker bestaan men willekeurig veronderstelt. Eindelyk, deeze fyne Uitwaassemingen in de lugt aller- | |
[pagina 308]
| |
wegen opklimmende met de Dampen, welke aan dezelve tot een voertuig dienden, verdreeven terstond derzelver zuiverheid niet, op het nauwst daar mede vereenigd zynde; doch zy bestonden, egter, en hebben, in het bovenste gewest des Dampkrings, Byzonnen en dergelyke Verschynzelen, als wy dit jaar waarnamen, veroorzaakt. De Hette vermeerderende, en de Aarde voortvaarende met Uitdampingen, in evenredigheid met de voorgaande Vogtigheid, op te leveren, vereenigden deeze zich, op eene bykans onzigtbaare wyze, met de Lugt; doch, ten laatsten, werd de Lugt daar van vervuld: deeze Uitdampingen ondergingen eene andere bewerking; het Onweer vormt zich; de Dampkring wordt verkoeld, en laat een gedeelte los van de stoffe der Uitdampingen, die na de Aarde daalen, en op één Dag bedekt een Drooge Nevel EuropaGa naar voetnoot(*). Plaatslyke omstandigheden van Vogtigheid, van Winden, van Wolken, hebben te wege gebragt, dat die Nevel, op zekere Plaatzen, zich eenigen tyd niet vertoonde. Het Aardryk voer voort met Uitdampingen te verschaffen; deeze vereenigden zich met die, welke in de Lugt, om zo te spreeken, opgelegd waren; en wy hebben overal opklimmende en nederdaalende Blixems gezien, tot dat de Uitdampingen der Aarde en Lugt verteerd waren. Allengskens is de Dampkring gezuiverd; de voorraad der Uitdampingen uitgeput; de Aarde beeft niet meer; terwyl de vuur- en electrike stoffen, met welke de Lugt noodwendig nog bezwangerd is, een einde schynen te belooven aan die Droogte, welke, zints zo langen tyd, alle onze Inzamelingen schaars gemaakt heeft. |
|