Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 275]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.'s Menschen zedelyk vermogen.(Uit het Engelsch van den Heer B. Porteus, D.D. Bisschop van Chester.)
Wie zal lochenen dat het Menschlyk Leeven een moeilyke en bykans aanhoudende Stryd is tusschen Lust en Pligt? En vreemd, wonder vreemd zou het zyn, indien 't zelve in eenen Staat van Voorbereiding en Beproeving anders ware. Doch wy zullen, zo ik vertrouw, de zaak bedaard en onbevooroordeeld onderzoekende, bevinden, dat wy zo ontoegerust, zo onbekwaam, tot dien Stryd niet zyn, als veelen ons gaarne zouden diets maaken. Zy hebben zichzelven laaten overwinnen, en zoeken ons te doen te gelooven, dat het onmogelyk is, zonder eene schandelyke nederlaage, uit dien Stryd te komen. Zy willen ons, over de hachlykheid des gevegts, doen oordeelen uit de zwakke poogingen, door hun ter behaaling van de zegen aangewend; voorbedagtlyk vergrooten zy de magt des vyands, om de schande en het misdryf hunner nederlaage te verminderen. Ik wil hier mede niet zeggen, dat deeze overwinning altoos kan behaald worden, door Menschlyk Vermogen alleen op zichzelven gelaaten. Dit ware de Zaak der Christenheid verraaden, om een van derzelver Pligten te handhaaven. Enkel Menschlyk Vermogen kan, in de daad, by zommige gelegenheden, behoorelyk aangewend, groote dingen bestaan en volvoeren, - ja veel grooter dan de meesten genegen zyn zich te verbeelden. Dit is blykbaar uit de welbekende voorbeelden van Heldendengd in de Heidensche Wereld, ons door Geschiedkunde in haare getrouwe gedenkbladen overgeleverd; deeze bewyzen ten vollen, dat de aangeboore waardigheid der Deugd, en de poogingen der onversterkte, en door geene Openbaaring ondersteunde, Rede, zomtyds in staat zyn om den aanval der verzoekinge te wederstaan, in de kieschste en op de hardste proeve stellende omstandigheden. Doch | |
[pagina 276]
| |
deeze voorbeelden zyn zeer schaars, en worden alleen gevonden by die weinige Mannen, met verheevene Zielen en opgeklaarde Verstanden; en zy worden nooit vermeld dan als Wonderen in de oude Zedelyke Wereld. Was de Mensch uit zichzelven in staat geweest, ‘om de Wereld te overwinnen, en zyne eigene Zaligheid uit te werken;’ de Geopenbaarde Godsdienst ware onnoodig, gods genade overtollig, en de Dood van christus te vergeefsch geweest. Maar de verregaande Zedelyke Verdorvenheid des Menschdoms, vóór de Prediking van het Euangelie, toonde maar al te duidelyk de zwakheid der Menschlyke Natuure, aan zichzelve overgelaaten, en de volstrekte noodzaaklykheid van eenen buitengewoonen bystand. - Om ons dien bystand te verleenen, en onze stappen te regelen te midden van de gevaaren, die ons omringen, en valstrikken ons gespannen, kwam onze Verlosser uit den Hemel; en het is de byzondere roem, het byzonder voorregt des Christendoms, dat hetzelve de eenige Godsdienst is, welke immer genoegzaame beweegredenen opleveren en voldoende ondersteuningen schenken kon, of met de daad verleende om deszelfs Belyders te versterken tegen de verlokzels tot zondigen, en ‘onbesmet te bewaaren van deeze Wereld.’ Met den Deïst, of den Atheïst, met hem, die alleen den Natuurlyken Godsdienst, of geenen Godsdienst in 't geheel, belydt, twisten wy over dit stuk niet: wy staan gereed toe, dat de Verzoeking, volgens hunne beginzelen, zomtyds onwederstandelyk zyn moet, en hun laaten onder de harde heerschappye van onbeteugelde Driften, en de oproerigheden van eene kwalykgestelde Ziel. Maar voor Hem, die gelooft dat 'er een god bestaat, - een god, die alle de Eigenschappen heeft, welke Rede en Openbaaring aan dat Weezen aller Weezens toekennen, kan 'er, ten aanziene van dit stuk, geen de minste schaduw van twyfel overblyven, als hy niet toelaat, dat zyne Driften zyn Verstand met een dikke wolk van duisternis bedekken. Want kan hy, in waaren ernst, gelooven, dat een god van oneindige Wysheid ons een Regelmaat, ten rigtsnoer onzes Leevens, gegeeven, en het, nogthans, in veele gevallen, volstrekt onmogelyk gemaakt hebbe, om ons naar dien Regel te gedraagen? - Kan hy zich diets maaken, dat een god van oneindige Goedheid en Genade, schoon hy de kragt zy | |
[pagina 277]
| |
ner Schepzelen volmaakt kenne, egter, van hun vordert, 't geen hun vermoogen te boven streeft, en met al de strengheid van eenen Egyptischen Dryver des Volks, de Deugd vordert, zonder ons de bekwaamheid om Deugdzaam te kunnen zyn, geschonken te hebben? - Kan hy veronderstellen, dat een Weezen van onkreukbaare Regtvaardigheid ons eerst tot zondigen dryft, door de sterkte onzer Lusten en Begeerlykheden, en dan den elendigen Zondaar straffe, dat Hy (schriklyk denkbeeld!) teffens de Veroorzaaker en de Straffer is der overtreedingen? - Kan hy zich verbeelden, dat god, die de Heiligheid zelve is, ‘die met het Kwaade niet kan verzogt worden, wiens reine oogen 't zelve niet zonder verontwaardiging kan beschouwen,’ nogthans in staat zou zyn, om anderen te verzoeken met het geen, waar van hy zelve een askeer heeft, en wraakt? - Kan hy, eindelyk, tot de gedagten komen, dat de Geboden, de Aanmaaningen, de Beloften en Bedreigingen van het Euangelie, alle geschikt zyn om ons bevoorens te bespotten, het Leeven en den Dood, het Goede en het Kwaade ons voorstellende, zich tot ons vervoegende als vrywerkende en verantwoordelyke Weezens, terwyl ten zelfden tyde onze gesteltenis of de verzoeking al de Vryheid van den Wil wegneemt, en ons noodzaaklyk tot eenen snooden Leevensloop bepaalt? - Zulks ware niets minder dan den gunstryken Vader des Menschdoms in een eigendunkelyk en grillig Dwingeland over zyne elendige Schepzelen hervormen; hem van zyne uitmuntendste volmaaktheden berooven, de edelste bekwaamheden van den Mensch nutloos maaken, en het geheele zamenstel van den Natuurlyken zo wel als Geopenbaarden Godsdienst het onderst boven keeren. Dit is waarlyk een weinig zelfverschoonings ten hoogen pryze gekogt, en onze schuld verdubbeld, in stede van verminderd! Hadt god ons geene volstrekte verklaaringen, ten aanziene van dit Onderwerp, gegeeven, zou het reeds gezegde voldingend weezen. Maar Hy, die wist, hoe gereed en genegen de Menschen zyn, om zich te bedriegen in onderzoekingen van deezen aart, en hoe weinig de best sluitendste bewysredenen dikwyls betekenen tegen de overschreeuwingen van Lust, en de sterke stem der Verzoekinge, liet het opmaaken eener zo aangelegene waarheid niet over aan de sterlyke onzes Verstands, en de eerlykheid van ons Hart, in een geval, waar in die beide zo ligt misleid | |
[pagina 278]
| |
worden. - - Indien 'er iets klaar en uitdruklyk aan ons geopenbaard is in de Heilige Bladeren, 't is, dat ons geene Middelen, om de Verzoekingen tegenstand te bieden en te overwinnen, ontbreeken; willen wy 'er slegts gebruik van maaken, ‘dat ons Geloof ons in staat stelt om de Wereld te overwinnen; dat de Duivel, als wy hem wederstaan, van ons zal vlieden; dat, derhalven, wanneer wy vallen, het geheel onze schuld, onze eigene zwakheid is, en dat iemand alleen verzogt en verlokt wordt door zyne eigene Begeerlykheden, die, ontvangen hebbende, de Zonde baarenGa naar voetnoot(*).’ - Zyne eigene Begeerlykheden, - niet die Driften en Neigingen, hem door god ingestort; maar die onredelyke Tochten, welke hy zelve voortgebragt heeft, door hebbelyke involging en onnatuurlyke aanzetting. - Ja, om al onze vreeze te doen verdwynen, en ons de volkomenste voldoening, omtrent dit Stuk, te geeven, worden wy verzekerd, dat god, door zynen Heiligen Geest, ‘onze zwakheden zal te hulpe komen; - ons versterken naar den inwendigen Mensche; - dat hy den Regtvaardigen uit de verzoekinge weet te verlossen; en dat, indien wy geen weg tot redding en uitkomst weeten, hy dien zal beschikken; als mede, dat hy ons niet zal laaten verzogt worden boven ons vermogenGa naar voetnoot(†).’ |
|