Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 191]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.Verhandeling over de waare troostgronden by treffende sterfgevallen.Geen ongeval, hoe groot, waar in geen troosttaal geld,
Zo onze ziel in 't leed op God betrouwen stelt.
van merken.
Het geloof aan God, dat ons, door de rede, en de betrekking waar in wy tot hem, als onzen Schepper, Onderhouder en Weldoener, staan, zo sterk wordt aangeprezen, en in zyn woord, als onze onvermydelyke pligt, van ons gevorderd wordt, eischt ontwyfelbaar, dat wy het zelve, in onze daaden, door spreekende bewyzen, aan den dag leggen. Het is toch niet genoeg, dat wy zeggen in God te gelooven; - maar, wy moeten ons geloof betoonen, daar in, dat wy stil berusten in zyne regeering, en eene onderworpen goedkeuring aan alle zyne wegen geeven. - Hoe moeilyk de paden zyn die wy moeten bewandelen, - hoe veele tegenspoeden ons ontmoeten, - welke tegenstanden wy in de uitvoering onzer oogmerken ontwaar worden, - dat alles moet by ons het vermogen niet hebben, dat wy zouden nalaaten, Gods wegen, als altoos wys, te aanbidden; - neen, onze werkzaamheden moeten dezelfde blyven, en derhalven, behooren wy steeds in een leevendig vertrouwen te verkeeren, dat Gods handelingen, altoos, ten onzen beste, zullen moeten medewerken, en niet zonder gewichtige redenen, ten aanzien van ons zelven, of anderen, zo, en niet anders, hoe duister ook voor ons oog, hebben moeten weezen, als hy die gericht heeft. - Intusschen zien wy ons dikwerf in zulke zwaare en treffende gevallen ingewikkeld, welke ons al ligtelyk toeschynen, dat, of niet te ontknoopen zyn, of geheel geen wysheid in de Godsregeering aanduiden, en, van hier, ons geloof in gevaar brengen van te wankelen, en onze Standvastigheid van te bezwyken. - By voorbeeld, men ziet, dat een braaf, godvruchtig, en geleerd man, die | |
[pagina 192]
| |
niet alleen voor zyn gezin, maar voor eene geheele maatschappy, waar onder hy leefde, ten hoogsten nuttig was, en niet gemist scheen te kunnen worden; - die, boven dien, met geen tydelyke middelen, maar met een talryk kroost gezegend was, welk enkel van zyne inkoomsten, die hy door arbeidzaamheid verzamelde, bestaan moest; - dat, deeze man, die, tot aller genoegen en nut, eenen hoogen ouderdom scheen te moeten bereiken, in den vaag van zyn leven, van zyne tedergeliefde Gade, van zyn minnend' kroost, van zyne hem achtende naastbestaanden en medeburgers, onverwachts afgescheurd wordt, en dat daar door, hunne hoope, uitzicht en troost, geheel wordt weggenomen en verydeld. - Of, dat twee pas getrouwde echtelingen, wier geluk, door de eerstgemaakte vereeniging, scheen volmaakt te zyn, en wier grootste genoegen bestond, in de aankweeking en vermeerdering van hunne onderling gevestigde liefde, eensklaps hunne rechtmaatige blydschap in de grootste droefheid veranderd vinden. De dood koomt, treed in hun huis, en rukt, aan eene geweldige ziekte, den man, van de zyde zyner vrouw; - of, doet de vrouw, van haare eerst vrucht bezwangerd, met, of zonder het zelve, sneeven. - Of, dat anderen het eenigste pand hunner trouw verliezen, op een tyd, dat de ontwikkelende geestvermogens, en aangroeiende ligchaamskrachten, alles goeds deeden hoopen. - Of nog anderen, verliezen hunne Kinderen, met veele smarten gebaard, vóór dat zy het licht van de duisternis hebben kunnen onderscheiden, en mitsdien, zonder dat zy, voor hunne moeite en smarte, eenige belooning, in de genoegens van een vrolyk opwassend kind, rykelyk te vinden, hebben mogen smaaken. Deeze voorbeelden, uit veelen genomen, waar mede dezelven zouden kunnen vermeerderd worden, gebeuren dagelyks onder ons oog; - en niemand, of hy zal ze, onder zyne goede bekenden of aanverwanten, aan zyne verbeelding kunnen verleevendigen: - deeze gevallen, en meer anderen van dien aart, zyn het, welke ons geloof aan God, op eene zeer hevige proef zetten, en ons dikwils in gevaar brengen, om, tegen zynen wil, onvergenoegd te murmureeren, en zynen weg te betwisten. Het onderzoek, waar toe wy deeze, en eene volgende Verhandeling, inrichten, is enkel geschikt, om op te spooren, de bedenkingen, welken in die, en zoortgelyke, harttreffende ongelegenheden, ons best kunnen opbeuren, en | |
[pagina 193]
| |
vertroosten, en ons geloof aan God, tot onze bemoediging, doen werkzaam zyn. 'Er zyn, in het plan der eeuwige wysheid, zo veele gebeurtenissen beraamd, die tot het doel van God, de eer en verheerlyking van zynen naam, moeten medewerken, welken, wanneer ze op deeze waereld worden uitgevoerd, geene blyken van Goddelyke wysheid voor ons schynen op te leveren, alleen, om dat wy het verband niet kennen, waar in ze, met betrekking tot het geheel, staan, en onze onkunde, onze weinige ervaarenheid, van Gods onnagaanbaare wysheid, niet in staat is, de redenen daar voor te kunnen ontdekken. Ons verstand toch is te zeer bepaald om de wegen van Gods Voorzienigheid en Regeering, in hunnen t' zamenhang en verband, in te zien: - wy moeten daarom die deelen derzelve, welke ons oubegrypelyk voorkomen, niet verachten, en God lasteren, maar, integendeel, dezelve met eene heilige eerbiedigheid bewonderen en aanbiddenGa naar voetnoot(*). Wy moeten, ten einde tot die gemoeds-aandoening te geraaken, ons zelven overtuigen, dat 'er, tot de wyze regeering deezer waereld, verborgene, en duistere, wegen van Gods Voorzienigheid vereischt worden, die zoms zulke onverwachte uitkoomsten opleveren, die ons verbaazen, onze verwondering en ons verstand aandoen, en aandoen zullen, tot zo lange ons meerder verlicht begrip en vatbaarheid, in de eeuwige gelukzaligheid, ons de wysheid en goedheid daar van leert erkemien en inzienGa naar voetnoot(†). Bevinden wy ons ooit, in een of andere der voorgestelde omstandigheden, - en bemerken wy, dat ons hart, om onze ontevredenheid aan te kweeken, en de voorgemelde waarheden haar kracht te beneemen, ons inboezemt, hoe veelen eenen hoogen ouderdom bereiken, die pesten en verdervers voor den burgerstaat, verkwisters hunner goederen en bezittingen, of, door slechte zeden, voorbeelden van verkeerdheid, en verleiders hunner medemenschen zyn; - dan | |
[pagina 194]
| |
moeten wy, tegen deeze bedenking, wel op onze hoede zyn, en dezelve in onze harten geen ingang doen vinden, als ontspruitende uit het ongeloof, dat ons staâg van God poogt af te trekken, en te kluisteren in de boeijen van de verfoeielykste wanhoop. - Dat deeze blyven leeven, dat anderen sterven, is beide Gods welbehagen, berust op de wysste gronden, en geschiedt ter bevordering en bereiking van de nuttigste einden. - Schoon wy niet voorgeeven, altoos de redenen te kunnen opspooren, waarom Menschen van slecht gedrag, van een verkwistenden aart, tot ons verdriet, en, ten onzen koste en smart, gespaard worden, kan echter eene aandachtige beschouwing van zaaken, en vergelyking van byzondere omstandigheden daar mede verzeld gaande, ons zoms, in zulke gevallen, veel wysheid doen ontdekken. God kan dit goedvinden, ter beteugeling van onzen hoogmoed, - om onze vermaaken in te binden, om ons hart niet te veel aan de genoegens deezer waereld vast te maaken, 't geen gemakkelyker geschieden zoude, indien 'er niet 't een of ander was, dat onze tydelyke vreugd leenigde en stoorde, - en eindelyk, om ons te beproeven, hoe wy ons, omtrent dezulken gedraagen, en van onzen pligt kwyten, zullen. Laaten wy, in plaatze van ons aan zulke bedenkingen toe te geeven, wanneer ons ontydig onze Ouders, Man, Vrouw, of Kinderen, ontnoomen worden, onzen Geest inprenten, en tot ons hart zeggen: - ‘'t is God, in wien ik geloof, die dit bestiert; en al Zyn doen is majesteit en heerlykheid; - en derhalven, hoe weinig ik, met myn zwak en eindig verstand, dit als nog bevroeden en zien kan, ik houde daar aan vast, dat zelve deeze bittere rouw, ten nutte van de overledene, of van my, moet strekken. - Ik geloof, op den grond van Gods getuigenis: - en indien ik nu reeds den Schakel aller dingen doorzien kon, en van alle Gods wegen reden wist te geeven, was het geen geloof meer, waar in ik op deeze waereld leeven moet: - dit, de wysheid Gods in alle zyne handelingen uitblinkende, zal my de eeuwigheid eerst ontzwachtelen, en tot verstomming doen zien; - en daarom, moet ik, door eerbiedig te gelooven, in deezen staat, alleen berustenden troost verwerven, om myne loopbaane gelukkig ten einde te brengen.’ - Dit is de weg, niet slechts tot eene bedaarde ruste, maar ook, tot bereidvaardige geneigdheid om Gods wil goed te keuren. En | |
[pagina 195]
| |
als men zo verre gevorderd is, dan ontdekt zomtyds ons schemerend oog zelve, of terstond, of van achteren, eenige redenen, welke ons die wysheid reeds eenigermaate aan den dag brengen. - By voorbeeld, - 'er staan zwaare rampen, 't zy dan dat die meer byzonder tot een of ander huisgezin bepaald zyn, of wel de geheele maatschappy, waar in wy leeven, betreffen, te gebeuren, in welke de overledene van naby zoude hebben moeten deelen, doch waar toe zyn meewaarig, gevoelig, en ligt bewoogen, hart niet bestand zoude geweest zyn, en het geen hem dus veele aandoeningen, grievende smart, en innigst leed, zoude hebben veroorzaakt. - Of, zyne krachten, zyn lighaam of geestvermogens, waren aanhoudend' niet geschikt, tot uitvoering van het zwaarwichtig werk waar onder hy zich gebukt hadt, en dus zoude mogelyk, uit zyne gestadige werkzaemheid, een zwak lighaam, een kwynend ellendig leven, gevolgd hebben. - Of, hoe schoon zich ook voor eenigen tyd de zaak liete aanzien, het zoude by vervolg van achteren gebleken zyn, dat de twee vereenigde harten niet geschikt waren tot een aanhoudende nauwe verkeering en zamenleeving, en dat dus, uit de langere standhouding van dien echt, oneensgezindheid, liefdeloosheid, en onrust, zoude voortgesprooten zyn. - Of, mogelyk was de een of ander van hen niet bekwaam om de Kinderen Godvruchtig en Deugdzaam op te voeden. - En waarom zouden wy zelven, als wy zo dachten, in Gods wegen, geen wysheid ontdekken kunnen? Elk die zich in de ongelegenheden bevindt, kan best daar naar onderzoek doen, om dat hy alleen nauwkeurig alle de byzonderheden weet, die 'er met betrekking tot de overledene hebben plaatze gehad, en waar uit alleen de redenen tot billyking van Gods wegen, voor zo verre die uit tydelyke omstandigheden te haalen zyn, moeten worden afgeleid. - Wanneer wy alleen luisteren naar de ingeeving onzer drift, die ons by geen redeneering doet stil staan, maar slechts blyft hangen aan de smart, welke het uiterlyk verlies, in ons bestaan, verkeering, en genegenheid veroorzaakt, dan is 'er niets te vinden, dat ons noopt, om Gods macht te aanbidden, en hem, in den treurweg, welke hy met ons inslaat, te verheerlyken. - Doch wanneer de eerste ogenblikken, waar in wy meest gevoelen, verdweenen zyn, en wy tot voorige kalmte en stille rust zyn wedergebracht, dan wyst ons hart ons dikwils | |
[pagina 196]
| |
zo veele troostgronden aan, dat wy gemakkelyk Gods majesteit bewonderen kunnen. - Ook blykt al veeltyds uit de gevolgen, dat de ongevallen niet zo treffend' zyn, als het zich in den beginne doet aanzien; - of, dat God zelve zulke middelen verschaft en daar stelt, welke in staat zyn, het geleden gemis te vergoeden. - Hy geeft, by voorbeeld, eene bitter bedroefde Weduwe, eenen braaven Zoon, die met lust en yver haare zaaken behartigt, en haare bezittingen, meer dan te vooren, door zynen gunstigen zegen, doet aangroeijen en vermeerderen. - Of wel, zo zy geen Kinderen heeft, welken daar toe bekwaam zyn, verleent hy haar andermaal een wederhelft haarer liefde waardig, en in wiens omhelzing zy met vergenoeging haare dagen eindigt. En zo zyn 'er, buiten deeze, veele middelen, waar door God het leed verzacht, en de smarte vermindert; het geen ons byzonder moet aanzetten, om onze droefgeestigheid, voor al in den beginne, niet onmaatig bot te vieren, maar zo veel bedaardheid van Geest te bewaaren, als immer mogelyk is. Ter volkomener geruststellinge onzer Ziele, moeten wy, by de reeds voorgedraagen bedenking, nog voegen de overweeging, dat onze eigen verkeerde werkzaamheden van al te sterke verkleefdheid aan het ons ontnoome voorwerp, 't zy dan Echtgenooten, Ouders of Kinderen, die wy buitenspoorig en ongeregeld lief hadden, de Goddelyke wegen billyken, daar die, ten onzen nutte, en ter beproeving van ons geloof, en aankleeven in en aan Hem, ons dezelve doet ontbeeren. - Laaten we deeze denkbeelden een weinig uit een zetten, om te doen zien, hoe ze tot troost, en tevens tot een stil berusten, kunnen medewerken! Wy moeten God boven alles beminnen! - en de liefde tot alle andere voorwerpen, moet daar in hun grond vinden! - Zonder God, tot onze hoogste liefde, vertrouwen, en genegenheid te stellen, zal ons alles mislukken, en wy doolen om, in verbysterde dwaalspooren. - Onze liefde tot anderen, zal ze oprecht, bestendig en deugdzaam zyn, moet ze uit de liefde tot God voortwellen. - Doch, hoe menig is 'er, die de liefde Gods verwaarloost, en zyne genegenheid, omtrent tydelyke en stoffelyke weezens, eenen al te hoogen top doet bereiken. - Dit heeft boven alles plaats, wanneer wy, of in min, of in vriendschap, blaaken. | |
[pagina 197]
| |
't Is dan al ligt, als ware 'er geen God die ons geschapen heeft, en iedere dag voor onze nooddruft zorgt. Onze vleeeschelyke liefde, voor al wen de zon van voorspoed ons beschynt, doet ons het eenig al, in onzen geliefden afgod, vinden, waar voor wy al te verblind nederknielen, en hem aanbidden. - Te midden onzer verliefde stonden, - dan, als onze boezem van een edel vuur van liefde gloeit! - bepaalen wy ons eeniglyk tot het beminde voorwerp, en zyn wegens niets meerder bezorgd, dan om het zelve niet te verliezen. - Niet, dat God eene tedere min, zuivere genegenheid, en vuurige liefde, wraakt; - integendeel, hy gebiedt ze, en belooft zynen zegen, daar de liefde bestendig woont: - maar, deeze moet altoos ondergeschikt zyn aan de liefde Gods, en daar aan geen verhindering toebrengen. In die oogenblikken, moet ons hart in dankbaarheid, en aanbidding, tot God uitgaan, ten einde hem te smeeken, dat hy ons wil bewaaren, dat wy aan de middelen van ons geluk, of aan de voorwerpen die het zelve uitmaaken, of daar aan veel toebrengen, niet te zeer gehecht mogen zyn, en dat hy onze verbindtenis zodanig wil doen uitvallen, dat de opperste liefde, die wy hem in alles verschuldigd zyn, daar door niet koome te lyden. - Dit is de weg, om onze liefde goedgekeurd, en met Gods aanhoudenden zegen, vereerd te zien. Maar, geraakt door een tegenovergesteld gedrag, God, de Rotssteen van ons heil! in vergeetelheid, - wordt ons geloof, door geen vermaaningen, van ziekten, of andere onheilen, die ons toegezonden worden, levendiger, dan behaagt het zoms der Voorzienigheid, het zelve te beproeven, door ons die voorwerpen, waar in wy, met achterstelling van Hem, al onzen lust en eenig welbehaagen vonden, ons schielyk, en, als met eenen slag, te ontneemen, om daar door, onze liefde tot hem te doen wederkeeren, en ons te rug te brengen, van het verkeerde spoor, dat wy tot ons eigen verderf betreedden. Door dit nieuw, voor ons gevoelig, en spreekend bewys, wil hy ons doen zien, dat op niets, dan op God alleen, veilig ons vertrouwen berusten kan. Dit moet dan, indien wy immer smartelyke sterfgevallen ondergaan moeten, onze troost zyn, dat God vaderlyk, schoon voor eenen tyd, zeer grievend, kastydt, - dat wy ons die roede waardig gemaakt hebben, en dat hy ze tot onze weezenlyke verbetering gebruikt. - Want | |
[pagina 198]
| |
dit toch is een onafscheidelyk uitwerkzel van Gods bestraffing; - ontneemt hy ons het eenige steunzel, waar op wy zeker leunden, - ontzegt hy ons de schuilplaats, waar in wy onze veiligheid zochten; - ons hart mist op de waereld alles, geen natuurlyk voorwerp neemt daadelyk die ledige plaats in, - maar ons inzien op God wakkert op, - ons geloof in Hem wordt leevendig, - onze hoope wordt aangezet, en doet een stil berusten, in Gods wil, met een vertrouwelyke overgaave aan Hem, gebooren worden. Dan spreekt het getroffen hart: - ‘Innerlyk schaam ik my, ô God! dat ik myn hart van U afgetrokken, en geheel aan het schepzel verkleefd had! - dat myne genegenheden tot onstandvastige en wankelbaare dingen waren overgegaan! - dat ik U niet in erkentenis, in aandenken, gehouden heb! - Rechtvaardig, ô God! - rechtvaardig, ontneemt Gy my, het pand myner liefde! Ik was het onwaardig, om dat ik U vergat! - maar, zie nu, ô Ontfermer! myne traanen, - verzacht myn leed, - troost my, in myne bittere rouw, - en ontsteekt, in myn koud en onverschillig hart, eene hemelsche liefde tot U, - een brandend verlangen naar de invloeden en het geleide van Uwen Geest! - en eene heerschende zucht naar de wooningen van het eeuwig licht!’ Zo ziet men, dat de tuchtende hand Gods voor ons nuttig kan zyn, en dat zyne Goddelyke eigenschappen daardoor worden opgeluisterd. - Gelukkigen zy, by wien de kastydingen tot verbetering strekken! - ‘Zalig toch is de Man die verzoekinge verdraagt: - want als hy zal beproefd geweest zyn, zo zal hy de kroone des levens ontfangen, welke de Heere beloofd heeft den geenen die Hem lief hebbenGa naar voetnoot(*).’ Hy, over wien God zyne hand opheft, en die nedrig, in verbryzeling des harten, tot Hem, in Jezus Christus zynen Zoon, te rug keert, en zich, wegens zyne misdryven, verootmoedigt, dien zal Hy ook zeker aanneemen, in zyn tydelyk verlies troosten, in zyne bezitting zegenen, en, in zyne volheid van Genade, dubbel doen wedervinden, dat hy door den dood ontbeert! En welke grond van troost, - welke bron van bemoediging is dit niet!
b. |
|