Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 45]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.Regtvaardigheid, de hoofddeugd der regteren; of redenvoering over Deut. XVI. 20.
| |
[pagina 46]
| |
digheden, die verscheide Pligten van algemeene verbintenisse byzonder op zekere Persoonen doen klemmen, of hun tot het volbrengen daar van meer dan anderen aanzetten. Zodanige Pligten mogen aangemerkt worden als byzondere Pligten van dien Stand, welke dezelve op die wyze vordert. Het zou gemaklyk vallen hier eene menigte van voorbeelden op te haalen. Dan ik bepaal my tot mynen Text. Alle. Menschen moeten Regtvaardig zyn; de verpligting tot Regtvaardigheid is volstrekt en onvermydelyk; de schennis van dezelve stelt den Mensch bloot voor schande en verfoeijing; deeze Pligt, nogthans, voor allen van eene zo heilige en onschendbaare verbintenisse, wordt byzonder voorgesteld als de Pligt der Regteren. God hadt tot moses gezegd, Regters en Amptlieden zult gy u stellen in alle uwe Poorten, die u de heere uwe god geeven zal, onder uwe Stammen, en 'er bygevoegd wat derzelver werk zou weezen, dat zy het Volk richten met een gerichte der Geregtigheid. Zich voorts tot een ieder hunner wendende, als of zy reeds het Ampt bekleedden, vermaant hy hun tegen de gewoone krenking des Regts, Gy zult het Gerichte niet buigen; gy zult het aangezigt niet kennen; ook zult gy geen geschenk neemen: want het geschenk verblindt de oogen der Wyzen, en verkeert de woorden der Regtvaardigen: hy herhaalt de verpligting tot het betragten dier Deugd, Geregtigheid, Geregtigheid zult gy najaagen. Deeze wyze van uitdrukken in 't oorspronglyke is vol kragts, en behelst niets minder dan, Gy zult stipte Regtvaardigheid in agt neemen; Gy zult met onvermoeiden vlyt de Regtvaardigheid handhaaven; Gy zult standvastig weezen in de Regtvaardigheid te betragten. Men vindt in de Heilige Bladeren veelvuldige bevelen van dien nadruklyken aart. De Algemeene Pligten der Menschen strekken, om zeer in 't oogloopende redenen, meest tot Stoffen der openbaare Redenvoeringen. Dan de betragting dier Pligten, die eenen byzonderen Rang van Menschen raaken, is dikwyls van zo groot eene aangelegenheid voor hun eigen Character, en voor de belangen der Maatschappye, en zo noodzaaklyk om de goedkeuring van god weg te draagen, als het waarneemen van hunne Algemeene Pligten; en misslagen in 't geen tot onzen onderscheiden Rang behoort, zyn zo groote vlekken, gaan van zo verderflyke gevolgen vergezeld, en zullen door god zo zwaar gestraft | |
[pagina 47]
| |
worden als eenige andere Ondeugden. Zy leveren, uit dien hoofde, zeer geschikte onderwerpen op tot openbaar Onderwys, inzonderheid als de Tydsomstandigheden ons uitnoodigen tot derzelver overweeging. - In dit laatste geval is de Aanspraak bepaalder dan in het eerste; maar dezelfde beginzels, die het, ten allen tyde, voeglyk maaken, de algemeene Leerstellingen en Pligten des Christendoms ook den zodanigen in te scherpen, wier bekwaamheden hun in staat stellen om de kennis daar van voor zichzelven te verkrygen, leeren, dat het voor ons niet onvoegelyk is, nu en dan, een gedeelte der Toehoorderen te herinneren, 't geen zy weeten dat byzonder op hun rust. De tegenwoordige gelegenheid zal het dan billyken, dat wy tragten te doen zien, dat strikte en onbuigzaame Regtvaardigheid byzonder de Deugd is van alle Regters, Overheden en Regeerders, en aan te wyzen waarom deeze Deugd het Pronkcieraad van hun Character uitmaakt. Om dit oogmerk te bereiken, zal het genoeg weezen op te merken, dat Regtvaardigheid onmiddelyk verbonden is met het einde van hun Ampt; - dat zy byzondere gelegenheden hebben tot het handhaaven daar van; - en, eindelyk, dat zy onder eene byzondere verpligting daar toe liggen. Voor eerst, Regtvaardigheid is onmiddelyk verbonden met het einde van het Ampt, 't geen Overheden, Regters en Regeerders bekleeden. Elke Leevensstand, de laagste niet uitgezonderd, vordert eenige byzondere pligten van die in denzelven geplaatst zyn: want elke Leevensstand behelst eenige omstandigheden daar aan eigen, en is geschikt om te beantwoorden aan eenig nut oogmerk, 't welk niet kan beantwoord worden zonder het waarneemen van eenige daar mede overeenstemmende regelen. De Handwerker moet eenige dingen volbrengen, niet gevorderd van andere Menschen, ten einde hy zyne bezigheid zo nuttig voor de Maatschappy doe worden, als dezelve behoort te zyn. Met hier in gebrekkig te weezen, is hy gebrekkig in zyn eigen beroep. En gebrekkig in zyn eigen handel te zyn is, voor ieder Mensch, dubbel misdaadig: dan in de laagere Leevensstanden, trekt het onze aandagt zo zeer niet: dewyl derzelver eindoogmerken minder gewigtig zyn. De hoogere Bezigheden zo wel als de laagere, zyn rechtstreeks ingerigt tot zekere einden, om welke te bereiken zekere Deugden byzonder vereischt worden. Ge- | |
[pagina 48]
| |
brekkig te weezen in het betragten dier Deugden verydelt het einde diens Ampts, en is onbestaanbaar met deszelfs waarneeming. De hoogere Bedieningen in de Maatschappy zyn ingesteld tot gewigtige oogmerken; het missen dier oogmerken baart groote en wydstrekkende onheilen; en, daarom, worden de Ondeugden, hier toe strekkende, in Menschen, met waardigheden bekleed, met een byzonderen afkeer beschouwd. De hoogheid der Bedieninge, het gewigt van het einde waar toe dezelve strekt, vereenigen zich met onze gevoelens, verwekken eene aandoening van volstrekte onvoeglykheid en onbetaamelykheid in de Ondeugden rechtstreeks strekkende, tot verwoesting van dezelve, en doen ons de daar tegen over gestelde Deugden, in een byzonder gezigtpunt beschouwd, aanzien als onze goedkeuring by uitstek waardig, en het cieraad uitmaakende van het Chracter der Menschen in dien Leevensstand. Elk Beroep van openbaare aangelegenheid, in de Maatschappy, heeft eene daaraan beantwoordende Welvoeglykheid van Character, daartoe behoorende: en deeze welvoeglykheid bestaat altoos in het bezit dier Deugden, welke volstrekt noodig zyn tot het wel waarneemen van dat Beroep. Door andere Deugden vercieren de Menschen hun Beroep: maar die Deugden, welke het eigenlyk welstandige daar van uitmaaken, moeten waargenomen worden, om het ontluisteren te voorkomen. Van alle Deugden is Regtvaardigheid de noodzaaklykste om de verrigtingen eens Regters te volbrengen, en aan het einde zyns Ampts te beantwoorden. Alle Deugden behooren in hem gevonden te worden; het voegt den Man, boven anderen verheeven door zyn rang, gezag of magt, uitmuntender te weezen dan zyn NaastenGa naar voetnoot(*), en algemeene Deugdzaamheid is de daadelyk uitneemendheid, van den Mensch. Elke ondeugd is laag, en brengt iets gemeens in 't Character; doch alle soort van laagheid is onvoegelyk voor Persoonen, wier Rang eerbied inboezemt, wier gezag het voorwerp is van eerbiedenisse, en niet staande gehouden kan worden zonder zich te gedraagen overeenkomstig met de denkbeelden en gevoelens der geenen, die aan hun onderworpen zyn. - Veele byzondere Deugden zyn, in verschillende opzigten, byzonder noodig ten steun van 't gezag der Regteren, en tot het behoorelyk volbrengen der Pligten huns Leevensstaats; de tegenovergestelde | |
[pagina 49]
| |
Ondeugden wederstreeven dit einde, en zyn, te dier oorzaake, onvoeglyk voor eenen Regeerder. - Maatigheid, zelfsbestuur, bedaardheid van ziel, Geregeldheid en Deftigheid passen den Regter; Ligtvaardigheid, Losbandigheid, Opvolging van zinlyke lust, misstaan hem. Deeze Deugden voegen aan, deeze Ondeugden zyn geheel onbestaanbaar met, de verhevenheid van hun Rang, met de ernsthaftigheid van hun Character, met de staatlykheid van hun Ampt, met de inspanning en werkzaamheid der ziele, daar toe noodig. De laagheid deezer Ondeugden, gepaard met het denkbeeld van Menschen, die als 't ware de Vertoonders zyn van den Staat, en de eer van denzelven moeten ophouden, bevat een ongeschikt mengzel op, 't welk noodwendig onbevallig moet weezen, en aanstootlyk in het oog des beschouwers. - Desgelyks is Godsvrugt een noodzaaklyk vereischte in zyn Character, en eene onvermydelyke pligt voor den geenen aan welken eenig deel des Bestuurs is toevertrouwd: Ongodsdienstigheid, zelfs den minsten zweem daar van, voegt hem niet. Zy zyn de Schut- en Schermheeren van den Vrede en de goede orde der Maatschappy, en moeten, gevolglyk, ook de Schut- en Schermheeren, de vrienden van den Godsdienst, weezen, zonder welke die Vrede en Orde niet bewaard kan blyven. Hun verheeven rang zal kragt byzetten aan het voorbeeld van Godsvrugt door hun gegeeven, door de beoefening van dezelve algemeener te maaken onder hunne minderen, zullen zy de zegeningen, welke de Godsdienst aan de Maatschappy toebrengt, vermenigvuldigen. Godsdienst zal het meest vermogend beginzel weezen van die onpartydige en bestendige Regtvaardigheid, op welker handhaaving van de Regteren die Maatschappy eisch heeft. Doordrongen van waare Godsdientigheid, zal deeze god steeds aan hun voor oogen stellen in het licht, waarin de Psalmdichter hem vertoont: god staat in de vergadering godes; hy oordeelt in het midden der Goden. Hoe lang zult gy lieden onregt oordeelen, en het aangezigt der Godloozen aanneemen. Doet regt den armen en den weezen; regtvaardigt den verdrukten en den armen. Verlost den armen en den behoestigen, rukt hem uit der Godloozen handGa naar voetnoot(*). - Gierigheid is zeer onbestaanbaar met het Character eens Regters; de laagheid deezer Ondeugd vernedert hem; doch de onbestaanbaarheid komt voornaamlyk voort daar uit, dat ze zo zeer strydt met het einde zyner | |
[pagina 50]
| |
Bedieninge, en rechtstreeks aanloopt tegen de Regtsoefening, zyn onmiddelyke pligt: wanneer de eischen der Gierigheid zich mengen in zyne Amptsverrigtingen, zullen zy alle bedorven worden: want het geschenk verblindt den ziende, en het verkeert de zaak des Regtvaardigen. Geheel ontslagen te weezen van de slordige Gierigheid is noodig in een Regter te behoeden voor het vermoeden van omkooping, en uit dien hoofde snood te worden. Eene ziel Gierigheid haatende, vol van Edelmoedigheid, verheven boven alle aanlokzelen der rykdommen, is noodig, om aan zyn Character de voeglyke grootheid te geeven, hem tegen allen gevaar van omkooping te behoeden, en een algemeen vertrouwen op zyne braafheid te stellen. Maar deeze Deugden dienen meer van ter zyde tot het bereiken van het einde des Regterampts, dan Regtvaardigheid zelve. Andere Deugden bevorderen dat einde door de tusschenkomst van iets anders, waartoe zy medewerken. Regtvaardigheid werkt dit onmiddelyk uit, zonder dat iet anders 'er by kome. De handhaaving van Regt zelve, is het naaste middel om te beantwoorden aan de oogmerken van het Staatsbestuur; een der voornaamste wegen, langs welke andere Deugden daar toe medewerken, bestaat hier in, dat zy veel toebrengen tot een standvastige en kragtdaadige beoefening van ongekreukte Regtvaardigheid. - Onregtvaardigheid vernietigt rechtstreeks, en uit zichzelven, deeze oogmerken, en is 'er, in alle opzigten, onbestaanbaar mede: andere Ondeugden kanten 'er zich, by wylen, zeer sterk tegen aan; doch altoos meer zydelings en op eenigen afstand; dikwyls den weg tot Onregt baanende. Met een woord, Overheden en Regters bekleeden deeze plaats, ten einde zy Regt en Geregtigheid oefenen: dewyl hun Ampt van Godlyke Aanstellinge is, verpligt god zelve hun hier toe: elke afwyking van Regtvaardigheid is eene volkomene omkeering van het einde waar toe zy verordend zyn. Regtvaardigheid is, derhalven, hun byzondere Deugd, behoorende onmiddelyk tot het voeglyke huns Characters. Ten tweeden. Regeerders en Regters hebben, uit hoofde hunner Amptsbediening, gelegenheid tot veele uitoefeningen van Regtvaardigheid, geheel aan hun eigen. Te deezer oorzaake, mag de Regtvaardigheid aangemerkt | |
[pagina 51]
| |
worden, als, op eene byzondere wyze, de Deugd van hun Character en Leevensstand. Ieder amptloos Mensch heeft gelegenheid tot veele betooningen van Regtvaardigheid. Alle de deelen van onzen handel met onze Medemenschen verschaffen ons gelegenheden om ons te onthouden van hun te benadeelen, om elk te geeven wat hem toekomt in eere, in goederen, om gedaane beloften gestand te doen, het toevertrouwde pand zorgvuldig te bewaaren en over te leveren. De eenpaarige beoefening deezer onderscheide pligten van Regtvaardigheid geregtigen ieder Mensch, hoofd voor hoofd, tot den tytel van een Regtvaardig en een Eerlyk Man: het missen, in een deezer opzigten, zou hem eenigermaate dat Characte doen derven. Regters hebben gemeen met andere Menschen, dat zy alle deeze Pligten des dagelykschen Leevens volbrengen; want hunne verbintenissen met het Menschdom zyn, ten uiterlyken aanziene, dezelfde met die van andere Menschen. Doch de volkomenste betragting dier pligten is niet genoeg om een Regter een Regtvaardig Man te maaken. Veele andere betooningen van Regtvaardigheid rusten zo onvermydelyk op hem, als eenige van deezen op andere Menschen. Hy moet Regt verschaffen aan de zodanigen, die 't zichzelven niet kunnen doen, regten tusschen den Man en zyne Naasten. De arme Man, die zelve de verdrukking der Grooten niet kan wederstaan; de vreedzaame Man, die geplaagd wordt door de inbreuken des geweldigen; de Wees, wiens Regten bekort worden door den onmedoogenden, eischt de bescherming des Regters, en kan alleen van dien drukkenden overlast ontheeven worden, door de zaak te zyner kennisneeming te brengen. - Verschillen, ontstaande uit de onkunde of blinde zelfsliefde van anders welgeschikte Persoonen, kunnen alleen beslist worden door de meerdere kunde, en onpartydigheid des Regters. - Wanneer misdryven byzondere Persoonen beledigen, of de algemeene rust stooren, moeten zy, by de braafheid des Regters, na redmiddelen uitzien. Het behoort tot zyn pligt, in elk geval, naar billykheid, te handelen, geschonden Regten te handhaaven, onregtmaatige eischen te ontzeggen, onheil aanbrengende misdryven te straffen. - Hoe wyd uitgestrekt is dan de kring niet der Openbaare Regtsoefeninge, welke de Regeerder en Regter beschryft? In ieder geval van openbaar Regt is het by hem eene geweetens- | |
[pagina 52]
| |
zaak, te doen was regt is: anderzins verzaakt by het Character van een Regtvaardig en Eerlyk Man, op dezelfde wyze als een ander Mensch 't zelve zou verbeuren, wanneer men hem kon overtuigen van de overtreeding des gemeenen regts. - Wyders moet de Regter verheeven zyn boven allen invloed van Menschen gunst of ongunst, van allen beweegreden van belang: in zyn openbaar Character moet hy weigeren te voelen, 't geen beminnelyk is te voelen, en op te volgen, in 't burgerlyk leeven, de inboezemingen van genegenheid, van bloedverwantschap, van vriendschap, van medelyden: hy mag niet toelaaten, dat of de bewondering van iemands algemeene zedelyke waarde, of versmaading zyner hebbelyke snoodheid, gevoelens die in 't gemeene leeven met roem mogen opgevolgd worden, zich in zyne besluiten mengen. Op 't oogenblik dat hy ten Regterstoel opklimt, mag hy geen Mensch naar den Vleesche kennenGa naar voetnoot(*), hy moet volstrekt aflaaten eenig Mensch in een ander licht te beschouwen, dan het licht waarin hy voorkomt juist in het tegenwoordige geval. Gy zult geen onregt doen in het Geregte: gy zult het aangezigte des Geringen niet aanneemen, noch des Grooten aangezigt voortrekken; in geregtigheid zult gy uwen Naasten rigtenGa naar voetnoot(†). Ten derden. Regtvaardigheid mag aangemerkt worden, als, op eene byzondere wyze, behoorende tot Regeerders, Regters en Overheden; dewyl zy onder eene byzondere verpligting tot dezelven liggen. Men zal, by behoorelyk onderzoek, bevinden, dat onze wyze Schepper, in het vormen der Menschlyke Natuur, elke Deugd aangedrongen heeft door staavingen, welker sterkte nauwkeurig geëvenredigd is, naar de maate, in welke die Deugd noodzaaklyk is tot het Menschlyk leeven en de Maatschappye. - Regtvaardigheid is volstrekt noodig tot veiligheid des Menschlyken leevens en het bestaan der Maatschappye; de algemeene schennis daar van zou de onheilen en rampen des Menschdoms vermenigvuldigen, en de mogelykheid der zamenwooninge vernietigen. Hierom is de handhaaving des Regts verzekerd door de sterkste drangmiddelen. Deeze is een van die Deugden, welke het Geweeten ons doet voelen dat van eene heilige en onschendbaare verpligting is; de over- | |
[pagina 53]
| |
treeding daar van, door anderen, verwekt onzen afschrik en verfoeijing; de bewustheid der overtreeding daar van in onszelven, verwekt knaaging en zelfveroordeeling; in beide de gevallen gaan onze gevoelens vergezeld met een leevendig begrip van verdiende ongenade en straffe. - Onderscheiden uitoefeningen van dezelfde Deugd zyn, in gevolge van deeze gesteltenis onzer Natuure, meer of min strikt verpligtend, naar gelange van derzelver noodzaaklykheid in 't menschlyk leeven. Alle Menschen zyn onlosmaaklyk verbonden tot elke daad van Regt, welke hun in hunnen stand voorkomt. Maar eenige betooningen van Regtvaardigheid zyn noodiger dan andere, en daarom van strikter verbintenisse. De meerderheid dier verpligtinge niet te bemerken, de overtreeding daar van niet strenger te veroordeelen, geen geweldiger afschrik daar van te hebben, dezelve niet toe te schryven aan een grooter snoodheid en schreeuwender wanverdiensten, zou een verkeerdheid van begrip en eene bedorvenheid van ons geweeten aanduiden. - Dezelfde Deugden, en dezelfde beoefeningen daar van, zyn weezenlyker tot het ondersteunen der Maatschappy in eenige Characters dan in andere: en het is een gevolg van het maakzel onzer natuure reeds aangeweezen, dat elk onbedorven hart ze, naar maate, verpligtender vindt. Deeze beginzels, blykbaar gegrond op de gesteltenis der Menschlyke Natuur, zyn genoeg om de Overheden en Regters te overtuigen, onder eene byzondere verpligting liggen tot Regtvaardigheid. Alle Onregtvaardigheid is verwoestend voor de Maatschappy, maar veel verwoestender als dezelve valt in Regters, dan in byzondere Persoonen. Regtvaardigheid is in alle Menschen heilzaam voor de Maatschappy; maar in Regters is dezelve nog veel heilzaamer. Elke daad van Onregt brengt daadlyk nadeel toe aan den Man door dezelve beledigd; maar een onregtvaardig oordeel beschadigt met bykomende bezwaarenissen: dewyl het geschiedt onder de gedaante des regts, en den beledigden Persoon behandelt als ware hy schuldig. Amptlooze Lieden staan alleen tot weinigen in betrekking, en kunnen dus slegts weinigen, door hunne Onregtvaardigheid, benadeeld worden; doch de Onregtvaardigheid eens Regters strekt zich wyder uit; deeze benadeelt allen, die tot deszelfs Regtsgebied behooren. Het Onregt, door byzondere Persoonen aangedaan, kan geweerd of vergoed | |
[pagina 54]
| |
worden door de Regtvaardigheid des Regters; maar, indien de Regter onregtvaardig is, wie zal diens Onregtvaardigheid bedwingen? Het gevaar is zo groot en zo tastlyk, dat in elken Staat hooger Regtbanken bestemd zyn, om de onregtvaardigheid der laagere te regt te brengen. Maar, indien de hooger Regtbank bedorven is, wordt het kwaad onverbeterlyk; dan klaagen de onderdrukten te vergeefsch, zy zugten in 't heimlyk, en schroomen herstel te zoeken: dan heeft de verongelykte Man, die de stoutheid hadt om herstel van zyn geschonde regten te zoeken, de kwelling om die schennis bekragtigd te zien, en verdubbeld door zyne poogingen om dezelve te vermyden; dan bevindt hy, die, van een gering kwaad, hem aangedaan, zich zogt te verdeedigen, dat zyne poogingen in zyn verderf eindigen; dan verhoogt de Godlooze zyn hoorn; hy gaat naar zynen boozen wil te werk, het Land en alle zyne Inwoonders versmeltenGa naar voetnoot(*) en alle de fundamenten der aarde wankelenGa naar voetnoot(†). Vergoeding te zoeken van de onbillykheid eens ondergeschikten Regters, is dikwyls drukkende; de zwakke kan verdrukt, de armen geplaagd worden door de Onregtvaardigheid van den geringsten Overheidspersoon; zy kunnen hunne zaak niet vervorderen, schoon dezelve onwederspreeklyk goed is; zy moeten bedorven nederzitten, om een dieper poel van verderf te ontwyken. - Het enkel vermoeden van Onregt in de Regters is van verderflyke gevolgen: het berooft de Menschen van dat bezef van gerustheid, welke noodig is tot het genoegen des leevens, en een der gelukkigste uitwerkzels mag genaamd worden van een Vry Staatsbestuur; het vervult hun, met eene steeds ontrustende vrees, dat hunne bestgegronde regten voor inbreuk bloot staan; het doet hun schroomen dezelve te verdeedigen als zy aangetast worden; het vernedert en plaagt hunne zielen met alle die verschrikkingen welke de Onderdaanen van eigendunklyke Overheersching bevangen; het vervult hun met het akelig denkbeeld, dat zy alle hunne goederen op eenen lossen voet bezitten. Zegt elk gevoelig Hart niet, dat de onzekerheden, de angsten, en vervaardheden van deezen toestand, weezenlyke en hoogstsmertlyke bezwaaren zyn? | |
[pagina 55]
| |
Regtvaardigheid is zo veel der Maatschappye hoogst voordeelig als noodzaaklyk. De algemeene betragting dier Deugd levert een der hoofdtrekken op in de Fabel der Gouden Eeuwe; de gelukzaligheid van dat Tydperk schryven de Dichters voornaamlyk daar aan toe, dat men van geene Misdaaden, van geene Onregtvaardigheden, wist. De onvolmaaktheid en bedorvenheid des Menschdoms maaken het onmogelyk, dat deeze verciering ooit een daadlyk bestaan kryge. Onomkoopbaare Regtvaardigheid, in alle de Regeerders des Volks, brengt de Maatschappy in een staat, welke 'er naast by komt. In dien staat mogen 'er verongelykingen plaats hebben, zy worden schielyk en zeker te regt gebragt; misdryven mogen 'er begaan worden, doch zy gaan niet strafloos door, schoon gepleegd door den grootsten en aanzienlyksten in den Lande; ieder Mensch bemerkt dat alle zyne regten in veiligheid zyn, dat, indien ze aangetast worden door de boosheid van byzondere Persoonen, zy bescherming zullen vinden in de braafheid des Regters: het bezef van deeze veiligheid stelt elk hart gerust, verspreid eene helderheid op elks weezen, en maakt elks leeven vergenoegd. - Indien, derhalven, de noodzaaklykheid en weezenlyke nutheid eener Deugd, de maat is, naar welke wy de verpligting daar toe moeten afmeeten, welk eene verpligting kan dan verbindender weezen dan die der Regteren om Regtvaardig te zyn? Regtvaardigheid voegt byzondere Persoonen alleen uit kragte van derzelver eigen verpligting, zy zyn 'er onvermydelyk toe gehouden; Regtvaardigheid voegt Regters, uit hoofde van dezelfde verpligting; doch zy zyn 'er ook toe verbonden door andere verpligtingen. - Getrouwheid verpligt 'er hun toe: de handhaaving des Regts is een pand hun aanbevoolen. 't Is, in de daad, een stellige last, door de Maatschappy ieder opgelegd, ja het is de uitdruklyke last van god zelve voor elken Regter, wanneer de Godlyke Voorzienigheid hem tot die bediening roept. Ziet, luidt de taal der Heilige Schrift, wat gy doet, want gy houdt het Geregte niet den Mensche; maar den heere, en hy is by u in de zaaken van het Geregte. Nu dan, de verschrikkinge des heeren zy op ulieden: want by den heere onzen god is geen Onregt; noch Aanneeming van Persoonen, noch ontvanging van geschenken. - De alzo in de vreeze des heeren, met getrouw- | |
[pagina 56]
| |
heid en met een volkomen hartGa naar voetnoot(*). Door het aarvaarden hunner Amptsbediening verbinden zy zich stilzwygend, doch zeer staatlyk, getrouw aan god, getrouw aan de Maatschappy, te weezen; dat zy de Regtszaaken tusschen hunne Broeders zullen hooren, en regtvaardig oordeelen tusschen den Man en zynen Naasten. Neemen zy het aangezigt der Persoonen aanGa naar voetnoot(†), of verkeeren zy het RegtGa naar voetnoot(§), zy maaken zich aan valschheid en trouwloosheid zo wel als aan onregtvaardigheid schuldig. De heerschende gevoelens des Menschdoms wettigen het besluit, dat Regtvaardigheid byzonder de pligt is der Regteren, en bevestigen de redenkaveling door ons aangevoerd. Ongekreukt Regt, en zelfs onverdagte Regtvaardigheid, wordt geoordeeld zo weezenlyk tot het Character van een Regter te behooren, dat een Persoon, die eenige byzondere verpligtingen, daar toe behoorende, verwaarloosde, door de algemeene stem des Menschdoms, deswegen onbekwaam zou zyn om het Regterampt te bekleeden. In een Regter zou elk soort van bedrog en onregt, onvoeglyker, snooder, onverschoonlyker, dan in iemand anders, gekeurd worden. Was zyne Regtvaardigheid, in zynen burgerlyken wandel, geheel onbesmet, hebbelyke Onregtvaardigheid, als Regter, zou zyn agting geheel krenken: een enkel voorbeeld van voorbedagt onregt zou zyn naam een onuitwischbaare schandvlek aanwryven. De schrik voor zyne Magt, of het ontzag voor zynen Rang en Waardigheid, mogen de Menschen beweegen hem in stilte te veroordeelen, en uitwendig eerbiedenis te bewyzen; zulks moge beletten dat hy ontdekke hoe laag hy staat by alle Braaven; doch zy kunnen de gevoelens van een eerlyk hart niet onderdrukken. De eerbied voor de Regterlyke Bediening zelfs verandert van natuur, en, in stede van over te gaan op den Persoon, daar mede bekleed, wordt onze verontwaardiging gaande tegen hem: dewyl hy zyn Ampt misbruikt en onteert. Vroegere Eeuwen hebben voorbeelden opgeleverd van Regters, die voor zeer willekeurig en onregtvaardig bekend stonden; zy waren een schrik hunner Tydgenooten; en de Onpartydigheid der Geschiedenisse heeft hun gebrandmerkt met dieper te- | |
[pagina 57]
| |
kenen van Oneere, dan de snoodste Misdaadiger ooit verweezen. 'Er zyn Tydperken geweest, waar in men zodanige Regters opzogt, die ondersteund en aangemoedigd werden door de Dwinglands der Landsbestuurderen, of door de dolle partyschap des Volks; doch deeze Tydperken zyn aangezien, en zullen altoos aangezien worden, als de slegtste en schandelykste in de Geschiedenis des Menschdoms. Indien wy nu beweezen hebben, dat Regtvaardigheid het naaste en onmiddelyke werktuig is om het einde van het Ampt der Regeerderen, Overheden en Regteren, te bereiken; - dat zy alleen gelegenheid hebben tot veele gewigtige Geregtsoefeningen; - dat zy onder eene byzondere verpligting daar toe liggen; - mogen wy dan niet veilig besluiten, dat Regtvaardigheid byzonder hun Deugd, het eigenlyk voeglyke, en het onmisbaar cieraad van hun Character uitmaakt? - Indien deeze grondstelling doorgaat, is het gevolg duidelyk en onlochenbaar, dat alle Overheden en Regeerders het Regt met onkreukbaare trouwe moeten aankleeven, 't zelve met allen yver, en de grootste zorgvuldigheid, handhaaven. - Dit gevolg verdient de aandagt niet van slegts eenige weinigen. Het bepaalt den pligt niet alleen van Mannen, die altoos op den Stoel des Regts zitten, niet alleen van Overheids-Persoonen voor eenigen tyd; maar ook van allen die tot Gezwoornen geroepen worden in openbaare Regtsgedingen, of tot Scheidslieden in byzondere geschillen. - Ieder Mensch kan zich, en de meesten zullen zich, ten eenigen tyde, in eene omstandigheid gesteld vinden, waar in de Regtvaardigheid, thans beschouwd, op eene byzondere wyze van hun geeischt wordt; en, wie zy ook mogen weezen, zy gedraagen zich laag en snood, als zy hunne Regtvaardigheid laaten wankelen. |
|