De beschaamd gemaakte onmeedogende.
Een waare Gebeurtenis.
(Uit het Engelsch.)
Een Indiaan, op de jagt ongelukkig geslaagd, vervoegde zich na eene Plantadie in Virginie, den Planter aan de deur ziende, vroeg hy, met betuiging van grooten honger, om een stuk broods. - De Planter geboodt hem heen te gaan, verzekerende dat hy niets zou hebben. - ‘Mag ik dan,’ vroeg de Indiaan, ‘een kroes van uw Bier?’ - Neen, niets is hier voor u te haalen, sprak de Planter. - ‘Maar ik ben,’ vervolgde de Wilde, ‘geheel afgemat, geef my alleen een dronk waters? - Vertrek Indiaansche Hond, was het onmeedogend woord, waarmede hy moest heen gaan.
't Gebeurde eenige maanden daarna, dat die Planter op de jagt, in het bosch het wild nazettende, van zyn gezelschap afdwaalde, en den weg miste; de avond overviel hem, en hy zwierf in het bosch om, tot hy een Indiaansche hut ontdekte. Hy gaat derwaards, en vroeg den Wilden, of by hem den weg wilde wyzen na eene Plantadie aan gindsche zyde van 't bosch. ‘'t Is,’ zeide de Indiaan, ‘deezen avond voor u te laat om derwaards te gaan; doch wilt gy in myn geringe hut vernagten, gy zyt welkom!’ Hier op boodt hy dien gast eenig wildbraad, en 't geen hy voorts hadt ter verkwikking, aan: en verzogt hem, eenige beestenvellen gespreid hebbende, op dezelve te rusten, met belofte, dat hy hem 's morgens vroeg zou wekken, en den weg na huis wyzen.
's Morgens vertrokken zy. De Indiaan bragt den Planter door het bosch heen, tot op den weg dien hy verder gaan moest: doch, zo als zy gereed stonden afscheid te neemen; ging hy voor den Planter heen, keerde zich om, zag hem