Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerhandeling over de Vriendschap, als de voornaamste plicht en band der Menschen aangemerkt, waarop het gebouw der Liefde tot den Naasten is rustende. Te Amsterdam, by J. Roos en Zoon, 1784. In groot octavo 14 bladz.Eene verwarring van de denkbeelden van Vriendschap en Vriendlykheid, of geene naauwkeurige onderscheiding van de eigenlyk gezegde Vriendschap, en de ruimere betekenis waarin dat woord veelal in de gewoone wandeling gebruikt wordt, heeft, naar 't ons toeschynt, aanleiding gegeeven tot het opstellen deezer Verhandelinge. Het volgende gedeelte uit dezelve zal zulks genoegzaam aanwyzen, en 't zal niet noodig zyn breeder hier van te gewaagen. ‘Lieve Vriendschap! - waar woont gy nu? Waar, waar hebt gy u thans verscholen? onder en tusschen de Menschen vind men u niet meerGa naar voetnoot(*). Dit is misschien de reden | |
[pagina 569]
| |
ook, dat eene der voortreffelykste Engelsche Schryvers zegt: “Het ware winst doen, met eene geheele Waereld af te staan, om een waar Vriend te verkrygen.” Hier mede is niet wel overeen te brengen het zeggen van eenen Hollandschen Prediker, die de Vriendschap voor geen plicht erkent, en daarom, zegt hy, niet in het Euangelium aanbevolen. - Deze Prediker, dunkt my, wykt af van zyne aangenomene Leere, vermits men geen liefde tot den Naasten kan betoonen of hebben, zo men geene Vriendschap aan zyn Evenmensch tracht te betuigen, en zulks metter daad toont. Zo deeze zelfde Prediker geen Vrienden gehad hadt, hadt hy nooit een beroep gekregen. De Vrienden van zoortgelyke en andere Lieden, die bevorderd worden, noemt men hedendaags Kruiwagens; maar daarop is juist geen liefde gelaaden. Zoo een Leeraar niet vriendelyk is jegens zyne Gemeente, zo hy een Paus in zyn buik draagt, Trots en Verwaand is, heeft hy geene Vriendschap van zyne Gemeente te verwachten; waardoor het spreekwoord, de eene Vriendschap is de andere waard, ten volle bewaarheid word. Hier uit blykt dan, dat de Vriendschap, wederkeerig, en als in den grond van het Bestaan der Weezens gelegd is, het geen men niet onduidelyk in de Dieren zelfs heeft opgemerkt, en nog dagelyks ondervind en ziet. Een Hond kan vriendlyk zyn, zonder daarom liefde te hebben, voor de persoonen, aan wien hy vriendshcap bewyst; hierom zegt men ook een vriendelyk Beest. Een Beest koomt zyn Meester Vriendschap bewyzen, als hy iets verlangt, ten einde van zyn Meester weder eene vriendschap te erlangen, welke in staat is om zyn gebrek te vervullen; na dat hy het ontvangen heeft, lekt hy de handen van zyn weldoener, is dankbaar, is vrolyk en wel te vreeden, gaat vol Erkentenisse heen, en blyft getrouw aan dien, die hem Vriendschap en Weldaadigheid bewezen heeft. - Deeze wederzydsche Vriendschap tusschen Mensch en Beest leveren eene waarschynlykheid op, dat de Vriendschap in de dierlyke vermogens zelfs gelegd is, en, zo men de Fabel Historie raadpleegt, zo vind men 'er duizenden trekken in, die dit bewyzen. En, behalven dit, zo ziet men nog heden in de Vogelen, die, geene Nieren hebbende, voor liefde niet vatbaar kunnen zyn, en toch evenwel geeven zy blyken van vriendschap.’ |
|