Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerzameling van slukken, betreffende het Jagtregt, door den Heer C.J. Bloys van Treslong. Te Amsterdam, by A. Borchers, 1784. In groot octavo 75 bladz.Onheusche behandelingen en gepleegde baldaadigheden, inzonderheid door Jaagers, die, stout op hunne actens, het stuk tot uitersten dryven, hebben den Heer van Treslong als genoodzaakt, op zyn Landgoed niet te wandelen dan voorzien met een Snaphaan, om gewelddaadigheden af te keeren. Dit wandelen met een Snaphaan op zyn eigen grond, waarin hem ook wel eens een Hond vergezelde, hebben die van de Houtvestery aangemerkt als een delict; en hem deswegens een en andermaal gegyzeld; 't welk verdere procedures ten gevolge had. Zyn Ed. niet genegen zynde, om langwylige en kostbare Processen uit te houden, heeft zig voorts by Requeste vervoegd tot hun Ed. Gr. Mog.; eerbiedig smeekende, ‘dat H.E. Gr. Mog. goede geliefte zy te verklaren, dat, uit hoofde van de Placcaten en Reglementen op het stuk van de Jagt en Wildernissen geëmaneert, aan de Houtvesterye van Holland en West- | |
[pagina 460]
| |
vriesland geen regt noch jurisdictie competeert, om over de conduites van den Suppl. op zyn buitengoed, genaamt Oud-Klingendaal, gehouden of nog te houden, specialyk die, waarover de voorz. procedures rouleeren, te oordeelen, en dat diensvolgens de Lieutenant Houtvester onbevoegt is eenige Gyzelingen of Callanges aldaar te laaten doen.’ H.E. Gr. Mog. hebben deeze Requeste, na de leezing, gesteld in handen van den Lieutenant Houtvester en Meesterknapen van Holland, ‘om dezelve te examineeren, en H.E. Gr. Mog. Vergadering daarop te dienen van Advis, blyvende de geëntameerde Procedures, ter zaake voorsz. hangende H.E. Gr. M. deliberatien, gesurcheert en in statu quo.’ En hier op hebben eerlang die van de Houtvestery het verzogte Advis aan H.E. Gr. Mog. ingeleverd: omtrent welk Advis, benevens het bovengemelde Request, na voorgaande deliberatie, is goedgevonden en verstaan, dat die stukken ‘zouden worden geëxamineert door de Heeren Gedeputeerden der Stad Haarlem, en verdere H.E. Gr. Mog. Gecommitteerden tot de zaaken van Justitie, en de Vergadering daarop gedient van derzelver consideratien en advis.’ - By deeze dus ver genoemde stukken, hier te zaam gebragt, voegt de Heer van Treslong zyn Antwoord en Remarques op de Consideratien en advis of berigt van Heeren Lieutenant Houtvester en Meesterknaapen aan de Ed. Groot mog. Heeren Staaten van Holland overgegeeven; welk geschrift dient ter wederlegginge van 't opgemelde Advis, en ter staavinge van ieders regt, om op zyn eigen grond vreemde Jaagers te mogen afweeren. Zyn Ed. besluit dit zyn Geschrift, in die aangename hoope en verwagtinge, ‘dat H.E. Gr. Mog. als Souverainen van den lande, ten beste van de goede Ingezetenen zullen gelieven te verklaren, dat, of schoon de Jagt, van de alderoudste tyden af, met meer extensie, en zelfs met nog meerder violentie en vexatien op de goederen van Particulieren was geëxerceert geworden, zoo ten tyde van de Heeren Graven of vroeger of daar na, nogtans een zodanig jagen en schieten op de eigene Landgoederen van Particulieren daar, en gelyk zulks als nu geschiet, met de constitutie van dit Land en de Regten van een Vry Volk niet is over een te brengen, en dat haar E. Gr. Mog., niet alleen tot voorkominge van alle Procedures, tegens den Supplt., maar tegens alle Particuliere Eigenaaren van Landgoederen, en tot ruste en welvaart van een yder Opgezeten ten platten | |
[pagina 461]
| |
Lande, zoodanige Voorsieninge zullen doen, als Hoogstdezelve zullen oordeelen te behooren.’ - Laatstlyk doet de Heer van Treslong hier op nog volgen eenige nadere bedenkingen, welke kunnen dienen tot een Aanhangzel op de Verhandeling van den Wel Ed. Gestrengen Heer en Mr. j. rendorp, over het regt van de JagtGa naar voetnoot(*). Dit Aanhangzel strekt grootlyks ter wederlegginge der gronden, op welken veele Jaagers beweeren geregtigd te zyn, om op eens anders Landgoed, tegen wil en dank van den Eigenaar, te mogen jaagen. Zyn Ed. doet het wederregtlyke hier van, met aanwyzinge van de haatlyke gevolgen en uitwerkzelen, ten overtuigendste zien. - Vermits ons voorgekomen is, dat de Jaagers 'er veel op aanstaan, dat men dan zyn Landgoed geheel en al moet afschutten, zo zullen we, ter deezer gelegenheid, nog mededeelen, 't geen de Heer van Treslong hier deswegens bybrengt. ‘Van waar tog, zegt hy, zoude die sustenue der Jaagers kunnen komen, dat alle Eigenaaren van Landen, zelfs die, welke tot reguliere Buitenplaatsen of Hofsteden aangelegt zyn, dezelve moeten met Slooten of Gragten omgraven, ofte met Palissaden omzetten, wil men de Jagers van zynen grond houden. De Heer Rendorp verklaart dit niet te weten, en wat my aangaat, ik heb veele moeite genomen, om na te gaan, of 'er eenige grond of schyn van egtheid voor die sustenue te vinden ware; maar nergens heb ik diesaangaande iets kunnen opdoen; en zodanig een wet is 'er nooit in Holland geweest, immers niemant weet die aan te wyzen; zoo dat dit by de meeste menschen, en ook by my voor een versinsel van de Jagers en anderen, of voor een droom gehouden werd. 't Zoude ook kunnen wezen, dat eige interest deze uitvinding heeft in de Wereld gebragt! het eigen interest speelt somtyds al een wonderlyke Rol! De Lieden, die hun voordeel van de actens, en van de moeijelykheden en Procedures over 't point van de jagt voorvallende, genieten, zouden onder den haren 'er kunnen hebben, die de Jagers zulks diets maakten, of het zelve door anderen laten doen. Althans de Koddebeijers onderrigten dat niet alleen aan de Jagers, maar brengen haar zelfs alleszins in de Bosschen aan myn Huis gelegen, in. Zy wandelen met de Jagers in de vers opgeherkte Lanen, en de een en an- | |
[pagina 462]
| |
der met zo veel authoriteit, of zy ten minsten de plaats in Erspagt hadden. Het beste dat ik hebbe kunnen vinden, dat eenige aanleiding tot dit schrandere versinsel, of liever tot dezen droom zoude hebben kunnen geeven, zal misschien uit Huig de Groot, uit het 2o boek 4o deel van de Hollandsche Regtsgeleerdheid gehaalt zyn geworden, om dat die Regtsgeleerde aldaar §. 27. zegt: maar wie eenige Conynen houd in beslooten Waranden, die wert verstaan daarvan den eigenaar te zyn, en de zyn zodanige Conynen by andere niet vangbaar. Wel nu Jagers, wat is zodanig eene warande? dat is een hoekje, een stukje of een campje Land, dat ymand op zyn buitengoed, naarmaate dat het zelve groot is, met een steene muur, of met hout, of anders afmaakt, en daar in Konynen of ander wild gedierte opgeslooten houd. Dat is niet te zeggen, dat men al zyn Land tot zoo een warande maaken, en dat men dus al zyn Land met slooten en graften omgraaven, of met Palissaden omzetten moest! Dat graven van zodanige slooten of graften, en het zetten van die Palissaden, waaraan zommige duizende te koste leggen, was ten tyde van Hugo Grotius nog niet bekent. Der Heeren Hofsteden of Buitenplaatsen waren als toen meerendeels, maar rontom de Huisingen, met zodanige gragten of sluitingen voorzien, als men tot zyne beveiliging, tegens geweldenaars en Dieven, noodig oordeelde; maar naarmate dat 'er meer en meer ander soort van Jagers zyn gekomen, en naarmate dat de insolentien van de Jagers zig verder hebben uitgebreid, hebben zommige eigenaars verkosen haare gragten, slooten en Pallissaden mede verder te extendeeren, ten einde haar van die insolentien meer te bevryden, en een rustiger verblyf van hare Buitengoederen te kunnen neemen, zonder gevaar van door die Jagers op haar eige grond met de Snaphaanen zoo gemakkelyk op haar lyf geschooten te worden, of eenige onaangenaamheden af te wagten. Hugo Grotius heeft gesproken van waranden te maken, om Conynen te houden, door de geene die dat goed vond; maar geensinds van Graften en Palissaden te maken, om menschen uit te sluiten. En voor my ik zoude nieuwsgierig zyn, naar het bestek, dat de jagers gemaakt hebben van die graften en Pallissade-makerije! Moeten dezelve zoo zyn, dat een Jager 'er nog te Voet nog te Paard kan | |
[pagina 463]
| |
overspringen, doorwaden of overklauteren? of staat het ter discretie van de Jagers? Voorwaar, zoo het op discretie staat, een slegt vooruitzigt, voor de eigenaars van Landgoederen, in een vry gevogten Land! Naar myn gedagten zyn 'er maar weinig Buitenplaatzen in Holland, daar, niet jegenstaande alle gemaakte voorzorg, niet in te dringen zoude wezen; die van de Wel Ed. Heeren Meesterknapen van de Houtvesterye van Holland en Westvriesland niet uitgezondert. My dunkt, hier hoor ik veel Jagers te gelyk uitroepen: Wilt gy uw Land of Buitenplaats niet omslooten of met Pallissaden bezetten, het staat u vry, maar dan hebt gy geen eigendom aan de Conynen die daarop zyn! Maar ik beken dat ik op de Conynen, die los op myn land loopen, zo veel eigendom niet heb, als op die gene die opgesloten zyn, en met rede, want de eerste kunnen wegloopen. Dit geef ik volkomen gewonnen; maar gy Jagers zult zeggen, dan komen wy die schieten op uw grond; dog Jagers daar hebt gy geen regt toe, want ik verbied u te komen op myn grond; dat zegt immers Hugo Grotius duidelyk §. 6., sprekende van de Jagt: dat yder een mag een ander verbieden te komen op zyn grond, en dus Jagers gy moet wagten, tot dat de Conynen, die op myn Land liepen, op een anders land gelieven te komen, alwaar gy, vooraf, permissie, om die te vangen, bekomen hebt, of zoo zy van myn Land afloopen in de Wildernissen onder de Houtvesterye gelegen, daar kunt gy die, gequalificeert zynde, ook gaan vangen. Zoo dat Grotius 'er wel zeer verre van daan is geweest, om de eigenaren der Landeryen te noodsaken, deze vrymaking van haare Landgoederen, als tegens dieven en geweldenaars te moeten doen; om dat anders het verbieden, om te komen op eens anders grond, onnoodig was, dewyl het als dan zig zelve verbied. Hoe men dezen Autheur ook raadpleegt of niet, hy is die Jagers altoos in de weg; misschien worden zy nog toornig op 's mans nagedagtenis! maar bedaar Jagers, hy heeft ons als Regtsgeleerde geadviseert, als Jager had gy misschien favorabeler uitspraak gehad; dewyl ik denk dat hy niet zoo groot Jager als Regtsgeleerde was: althans zoo vertrouw ik, om dat op zyn reize van Loevestein bleek, dat hem de kennis van 't geld ontbrak, daar hy, Jager zynde geweest, ten minste de zilvere Spetien zoude gekent hebben, om de Koddebeijers wat in de hand te stoppen.’ |
|