Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 450]
| |
De XXV Psalm verklaard en toegepast, door P.A.C. Hugenholtz, Predikant te Ysselstein. Te Utrecht, by A. van Paddenburg en J.M. van Vloten, 1784. Behalven het Voorwerk 284 bladz. in gr. octavo.Volgens de gedachten van den Eerwaerden Hugenholtz, die ons in dit geval wel gegrond voorkomen, heeft, tot het samenstellen van dezen Psalm aenleiding gegeven, die haggelyke omstandigheid, waerin David, door den opstand van zynen ontaarten zoon Absolom, gebragt werd, welke oproerige onderneming de Godlyke Voorzienigheid over hem gehengde, om hem wegens zyne zonde met Bathseba te tuchtigen, volgens de bedreiging 2 Sam. XII. 9-12. In die tydsomstandigheden, toen 'er van buiten stryd, en van binnen zo veel vreze was, zond David deze smeekbede ten hemel, welker beloop onze geagte Schriftverklaerder beknoptlyk indezervoege voordraegt. Na ene gepaste Inleiding vs, 1-3, waerin David zyne Godvruchtige gezindheid, zyn Vertrouwen op God, en oogmerk om niet beschaemd te worden, mitsgaders den grond van zyn Vertrouwen uitdrukt, hooren wy den Dichter zyne smekingen tot God uitstorten, - voor zichzelven vs. 4-21; en die besluiten met ene bede voor geheel Israël, vs. 22. ‘Voor zich zelven begeert hy - Goddelyk Bestier, en Onderwys, om zich betaamelyk te draagen in die duistere en benauwende wegen, daar hy thans in geleid wierd, vs. 4 en 5. - Vervolgens, de heuchelyke Ervaring van vorige Goedertierenheden, byzonder, ter wegneeming van alle gedachten zyner ongerechtigheid, die hy voor de oorzaak aanzag van zyne tegenwoordige elenden, vs. 6 en 7. Hier word het gebed afgebrooken door eene vertroostend de inspraak, die wy aanmerken als een Goddelyk antwoord op het gebeedeneGa naar voetnoot(*) strekkende tot bemoediging en | |
[pagina 451]
| |
bestiering van den bidder, gelyk ook, tot aanwakkering van zynen bid-ernst, vs. 8, 9, 10. Waarnaa de Godvruchtige smeekeling het gebed hervat, en nogmaals de Vergeeving zyner zonde begeert, vooral van die zonde, die groot was, vs. 11. Daar hy dan ook wederom een Goddelyk antwoord op ontvangt, vs. 12, 13, 14. Waardoor hy, met meerdere gemoedigtheid ondersteund, in een aanhoudenden ernst het gebed voortzet, zoo, dat hy vertrouwend smeeke - om bewaaring - en verlossing zyner ziele in den rechten weg, vs. 15-21. Laatstlyk toont hy ook deel te neemen in den algemeenen nood, en ontboezemt, op 't einde van zyn gebed, zyne zuchtingen voor de behoudenis van geheel Israël, vs. 22.’ Naer dit beloop ontvouwt zyn Eerwaerde dezen Psalm, gevende ene oordeelkundige verklaring van deszelfs inhoud, met ene leerzame uitbreiding van de daarin vervatte waerheden, waer aen hy telkens, by iedere afdeling, enige toepasselyke aenmerkingen en bestieringen verknocht, in welken steeds een gemoedelyke ernst doorstraelt. - Men oordeele van dit laetste, waertoe wy ons zullen be- | |
[pagina 452]
| |
palen, uit zyne toepasselyke aenmerking, betreffende de Opvoeding der Kinderen, waeromtrent hy den Ouderen het volgende onder 't oog brengt. ‘Absolom, de eige zoon van David, was oorzaak van den opstand, die zynen Vader zulke bittere klagten uitperste, als in deezen Psalm gevonden worden: zyn zoon, die van zynen lyve was voortgekomen, zocht zyne ziele. 2 Sam. XVI. 11. - Het gebeurt niet zelden, dat Godvruchtigen, door de misdraaging van hunne kinderen, zeer veel lyden moeten. Daar is een Absolom, zomtyds meer dan één, waardoor zy in de doodelykste engtens en benauwtheden gebragt worden; want de Genade, weeten we, is niet erflyk. Dit harteleed moet gewisselyk alle andere wederwaardigheden, in bitterheid, zeer verre overtreffen. - De oorsprong hier van is veelal in eene verwaarloozing van Tugt en Opzigt, immers, in 't gebrek van eene bedagtzaame 'en verstandige opvoeding, te zoeken; te veel toegevenheid, inschiklykheid en oogluiking, uit eene verkeerde liefdedrift spruitende, bederven de jeugd. Godvrugtigen houden dit menigwerf niet genoeg onder 't oog; en dit schynt ook het zwak van David, byzonder ten opzigte van Absolom, geweest te zyn. - Deeze overweeging behoort ons gewisselyk in dit wigtig stuk oplettend te maaken, om het kwaade in de kinderen niet te verdraagen, maar alles, by tyds, aan te wenden, wat in 't middelyke dienen kan, om hen tot eene gelukkige gesteldheid van geest te vormen. Hier toe worden wy door eenen anderen zoon van David, namelyk Salomo, in zyne spreuken, en ook elders in de H. Schrift, door den Geest van God nadruklyk opgewekt. Ik weet wel, en de ondervinding leert het, dat zelfs de beste opvoeding geen toereikend vermogen heeft, om de ontaardheid der natuur te verbeteren. David versuimde niet zyne kinderen te onderwyzen, en zy hadden aan hem een voorbeeld van den weg, dien zy bewandelen moesten; lees Salomos getuigenis, Spr. 4:3. - Maar ik weet ook, - dat de bedoelde eindens door gepaste middelen moeten bereikt worden, - dat de Heer door middelen wil werken, - en dat men op een gelukkige uitkomst dan eerst hoopen mag, wanneer men zorgvuldig met zynen pligt te raade gaat, en zich daarvan, in afhanging van de Godlyke genade, met zelfverlochening, getrouwelyk zoekt te kwyten; dit bevestigt de ervaring insgelyks. - Evenwel kan de Heer, naar zy- | |
[pagina 453]
| |
ne vrymagt, om wyze redenen, tot beproeving van zyn volk, deezen dierbaaren zegen te rug houden, gelyk Hy dat ook wel doet, zoo dat de yverigste poogingen zelve vruchteloos zyn. - Maar het verschilt tog oneindig veel, of men met een goed Geweeten in die Goddelyke Vrymagt berusten kan; dan of men de misdraagingen zyner Kinderen, en het hartzeer dat men daar door lydt, als een natuurlyk gevolg van zyne eigene nalaatigheid, en dus als eene kastyding van den hemel, te beschouwen heeft. Hoe treurig, hoe grievend moet deeze bewustheid zyn! David had Amnon en Absolom beide, met eenen kennelyken inbreuk op de Goddelyke wet, verschoont. Was dit niet geschied, het leven, vooral van den laatstgemelden, zou voor hem zoo bitter niet geweest zyn; maar nu was de ramp, die zyne ziele met zoo veel droefheid overstelpte, niet anders dan eene roede, die hy zichzelven bereid had; hy had eene slang in zynen boezem gekoestert. - Dit voorbeeld, en eene menigte van dergelyke, behooren ons gewislyk bedagtzaam te maaken in eene zaak van zoo veel gewigt, en ons aan te zetten, om onze kinderen, zoo veel immer mogelyk, onder het bestuur en de tugt der wysheid te houden, met eene ernstige inroeping van den Goddelyken bystand, en zorgvuldige aanwending van alle middelen tot het verkrygen en beoeffenen van die allermoeilykste weetenschap, namelyk, om het opkoomend Geslacht voor de pligten van het tegenwoordige en de genietingen van het toekoomende leven te bereiden. - Worden wy van de bittere gewaarwordingen verschoont, die uit een wederspannig gedrag van de kinderen spruiten, - niet ons, niet ons, maar den Heere zy Eere! wy hebben het, volgens het beredeneerde, alleen aan zyne Goedheid te danken; en deeze dankstof klimt tot eene verbaazende hoogte, wanneer wy zelfs beginzelen van Genade in onze kinderen mogen bespeuren! dan moet het, buiten tegenspraak, vooral onze ernstige toeleg zyn, om die beginzelen, in de vreeze des Heeren, zorgvuldig aan te kweeken en te versterken, door den aandrang van eene wyze, en wel verlichte kinderliefde. - Maar, gebeurt het, Godvruchtigen! dat gy onder eene tegengestelde ervaring moet zuchten, dan behoort gy wel ernstig na te gaan, of ook uwe onagtzaamheid en blinde Liefde daarvan de oorzaak zy? en indien dit uw geval is, zoo moet gy u wel niet aan de moedeloosheid overgeeven, als of de Heer volstrekt geen welgevallen aan u had; want deeze verkeerd- | |
[pagina 454]
| |
heid kleeft ook den Godvruchtigen aan. - Maar het is tog uwe zaak, de kastyding en het ongenoegen des Heeren in die droevige ervaring op te merken, die u wil doen ondervinden, wat gy omtrent uwe kinderen verzuimt, als ook, hoe kwaad en bitter dit zy, en die u aan uwe verkeerdheid wil ontdekken, op dat gy zoudt te rugge komen, uwe schuld bezeffen, u daarover verootmoedigen, verzoening zoeken, en met meer getrouwheid in de bezorging van uwe dierbaare panden verkeeren. - Neemt dan dit onderwys ter harten, op dat de smertelyke wegen, die niet dan uw nut bedoelen, ook dadelyk tot dat heilryk einde mogen strekken, waartoe zy eigenlyk gericht zyn. - Maar, indien gy, door Genade, voor eene aanmerkelyke verwaarloozing van uwen pligt omtrent uw zaad zyt bewaart geworden, en evenwel ondervind, dat uwe pogingen vruchteloos zyn, - zoekt dan tog Gode te zwygen, en uwen mond in het stof te steeken; Hy is de heer! - geeft het intusschen niet moedeloos op, maar houdt aan in den arbeid uwer Liefde, en laat de uitkomst Gode bevolen zyn. Zoo zult gy eene goede Conscientie bewaaren, en mogelyk zal de vrucht van uwe gebeden en traanen agternaa nog uitspruiten, wanneer gy niet meer op deeze waereld zult zyn, zoo dat de onverwachte ontmoeting van uwe kinderen, die gy dagt verloren te hebben, eene van uwe gelukkigste verrassingen in den hemel weezen zal. - Hoe 't zy, wy worden geroepen, om voort te gaan in den weg van pligt, en het ontbreekt ons niet aan beloften tot onze opwekking en aanmoediging. Och! dat wy tog standvastig, onbeweeglyk, altyd overvloedig zyn in deezen gewigtigen pligt! Wat is ons nader dan het eeuwig belang onzer eigene kinderen? en wy weeten immers, dat, hoe 't ook gaa, onze arbeid niet ydel zal zyn in den Heere. - Maar, welk een verschriklyk uitzigt opent zig hier voor menschen; die de gewigtigste aangelegenheden van hunne kinderen, en dikwils derzelver tydelyke belangen tevens, geheel en al verwaarloozen; die hun zaad voor de waereld, en voor den God deezer eeuwe, opbrengen. Hoe vreeslyk zal die ontmoeting zyn, wanneer het bloed van zulke kinderen tot den Rechter van hemel aarde, in 't gezigt van hunne Ouders, door wier schuld zy verloren gaan, om wraak zal roepen; en deeze van die ondraaglyke benaauwdheid zullen worden aangegrepen, welke het onvermydelyk gevolg van zulk eene boosheid weezen moet! - Wat zal | |
[pagina 455]
| |
ik zeggen? myn geest bezwykt ... ik durf my niet dieper in deeze geduchte toekomenheid wagen... God erbarme zich over zodanigen, en opene hunne oogen, om medelyden met zichzelven, en met hun eigen zaad, te hebben! - Maar ook, rampzalige kinderen! die hunne braave onderen eene bitterheid des geestes zyn, en den geenen naar 't harte steeken, welke, met de hartelykste liefde, hun tydelyk en eeuwig welzyn zoeken te bevorderen; daar zy, naast God, hun bestaan, en de middelen om hier en namaals gelukkig te worden, aan te danken hebben! - Wat zal 't te zeggen zyn, wanneer die gedachte in hun zal levendig worden. “Ik heb ouders gehad, die alles deeden, wat zy konden, om my uit een eeuwig verderf tebehouden; ik heb hun veele moeite en traanen gekost; zy hebben my gebeeden en gesmeekt, om tog de paden der helle te verlaaten. Ik konde nu eeuwig gelukkig zyn, indien ik my had laten gezeggen, maar ik heb niet gewilt; ik heb allen hunnen Raad verworpen; ik heb dit gedaan met eene onverwinnelyke boosheid en hardnekkigheid. Nu gaa ik verloren, door myn eigen schuld eeuwig, onherstelbaar verloren! myne ouders staan nu gereed, om ter heerlykheid in te gaan: ik had by hen kunnen weezen; maar nu zal ik, onder het gezelschap der duivelen, voor eeuwig van hun gescheiden zyn! Och! had ik tog naar hunnen Raad gehoort! maar, maar...” Mogten zich alle jonge lieden deeze ontzachlyke uitkomst veel vertegenwoordigen, om wysheid en tugt aan te neemen, en in die gehoorzaamheid te volharden, aan welke eene kroonende vergelding is toegezegd, want het gebod is eene lampe, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tugt zyn de weg des levens. Spr. 6:23.’ |
|