Verhandeling van den Heidelbergschen Catechismus, door twee Godgeleerden. No. 9-13. Te Utrecht, by S. de Waal en G.v.d. Brink Jansz. 1784. In gr. octavo.
By de afgifte van No. 13, word het eerste Deel dezer Verhandelingen beslooten, en men geeft in de Voorreden te kennen, dat 'er schikkingen gemaekt zyn, om voortaen dertien Nommers te gelyk uit te kunnen geven; waerdoor men de uitgave, ten behoeve van minvermogenden, merkelyk onkostlyker zal maken. Het genoegen, waermede dit Geschrift in Nederlands Kerk ontvangen word, moedigt de Uitgevers aen, om op die wyze hunne begonnen taek verder te voltrekken; en de uitvoering is by aenhoudendheid zo ingericht, dat zy, die het reeds uitgegeven met zo veel genoegen doorbladerd hebben, zekerlyk genoopt worden, om de verdere ontvouwing van den Heidelbergschen Catechismus op dien trant met verlangen te gemoet te zien. - Wy vinden hier, aen 't slot van No. 13, ene aentekeniug van den tweeden Godgeleerden, die we niet ondienstig agten in dezen over te nemen.
De Opsteller der Verhandelinge zelve, by de toepassing op de overweging van Vrage 33 en 34, en inzonderheid aengedrongen hebbende, de verplichting van Gods Kinderen om hun Godlyk Kindschap in een godsdienstigen wandel te doen doorstralen, laet zich de tweede Godgeleerde, in ene daerbygevoegde aentekening deswegens aldus hooren.
‘Schryft de Catechismus zoo vrymoedig Vr. 33. Wy zyn ook Gods Kinderen, en zegt hy Vr. 34 zoo ruim, Christus heeft ons gekogt en verlost, en ons hem tot een eigendom gemaakt, het is droevig dat in onze dagen goede Christenen veelal met twyffelingen daaromtrent vervult zyn, en zeer bekrompen zulke betuigingen overneemen. Waarvan daan dit verschil tusschen onze tyden en voorige eeuwen in dit stuk oorspronglyk zy, hebben wy liever, dat geoeffende van zinnen onderzoeken, dan dat wy onze gedagten daarover