‘Hoe kan iemand, die de leer onzer Formulieren, aangaande des Zaligmaakers borgtogtelijke voldoening, ooit met opmerking geleezen en verstaan heeft, in dat begrip komen, dat men de Leer der Formulieren tegenspreekt, wanneer men, na vooraf duidelijk erkend te hebben, dat alles, wat in Jezus Christus heeft plaats gehad, tot de minste omstandigheden toe, in hem als borg noodzaaklyk was, en bij gevolg, dat dit alles te samen genomen zijne waare en volkomene borgvoldoening uitmaakte; alleenlijk ontkent, dat elk bijzonder gedeelte van dit geheel, op zig zelven, en in 't afgetrokken beschouwd, eene voldoende, of betaalende, kracht hebbe? Mijn oogmerk is tog nooit geweest, om te ontkennen, dat de smaadheden en smerten, welke Christus in zijn gansche leven ondergaan heest, of de smertelijke en verzwaarende omstandigheden van het lijden des doods, zoo wel, als de dood zelve, tot zijn borgwerk behoore; dat is, tot die volmaakte gehoorzaamheid, welke de Vader Hem, als den Borg van Zondaaren, voorschreef, en van Hem eischte, waardoor Hij hunne verzoening met God, en hunne volkomene verlossing, moest ten wege brengen: - noch ook om te stellen, dat zijn Dood alleen genoeg ware geweest; om de Godlyke volmaaktheden op te luisteren, en de verzoening aan te brengen; - en dat dus die dood alleen, op zig zelven beschouwd, borgtogtelijk was. Maar ik ontken alleen, dat men aan het lijden van Jesus, buiten den dood, of aan eenig gedeelte van zijn lijden, buiten het geheel beschouwd, eene betaalende, voldoenende of verzoenende kracht moet toeschrijven.’
Wyders leeren ons deze Brieven, onder anderen, dat de Hoogleeraer zich reeds bevlytigd had, om zyne gedagten over het Borglyden, en enige daer mede verbonden waerheden aen de Kerk van Nederland duidelyk en volledig open te leggen in 51 Grondstellingen: doch dat de Heren Visitatores hem in de uitgave hier van belemmerd hadden, door hunne approbatie te weigeren, niet zo zeer, om dat deze Stellingen strydig waren met de Formulieren, als wel om dat ze niet overeenkwamen met hunne leiding van gedachten: dat echter gansch geen rechtmatige grond schynt te te wezen, om ene gewoone Approbatie te weigeren. - De Hoogleeraer heeft zynen Vriend, op deszelfs verzoek, die 51 Stellingen schriftlyk toegezonden; en ze zyn, naer 't ons toeschynt, vervolgens ook in ene andere hand gekomen, die dezelve, buiten goedkeuring van den Hoogleeraer, gemeen gemaekt heeft. Men vind ze in den bovenge-