| |
| |
| |
Reize naar Ceylon, benevens een berigt van de Hollandsche Regeering te Jafanapatnam, door den Heer J.Ch. Wolfs, voormaals eersten geheimschryver van Staat en Justitie te Jafanapatnam op Ceylon. Uit 't Hoogduits vertaald. In 's Gravenhage, by J. Mensert, 1783. Behalven het Voorwerk 254 bladz. in gr. octavo.
De Heer Wolfs komt, in deeze beschryving van zyne reis na en wedervaaren op Ceilon, alleszins voor als een eerlyk en opmerkzaam Man; 't welk zyn verslag desaangaande credit byzet. Uit dien hoofde verdient deeze Reis eene plaats by andere berigten van Ceilon, schoon men niet kunne zeggen, dat het ons veele byzonderheden nopens dit Eiland leere, die niet alreede bekend zyn; uitgenomen met betrekking tot Jafanapatnam. Zyn verblyf alhaar, in zyne bediening van eersten geheimschryver van Staat en Justitie, heeft hem gelegenheid gegeeven, om 't geen tot dit Gewest betrekking heeft meer dan anderen na te vorschen; van waar dit gedeelte hier byzonder in aanmerking komt: en hy zou 'er nog meer van hebben kunnen melden, indien hy zig, als een eerlyk Man, niet bepaald gehouden had aan zyn Eed van geheimhouding. Dan 't geen we hierdoor missen, wordt egter grootlyks vergoed; door, aan 't einde deezer Reize, geplaatste Aanmerkingen over eenige punten, betreffende het Kommandement van Jafanapatnam: benevens aanwyzing eeniger middelen tot verbetering, eerbiedig overgegeeven, op last van den Gouverneur Generaal van Neerlandsch Indien, pieter albfrt van der parra. In dit Stuk vindt men nog al etlyke aanmerkingen, die ons de gesteldheid der Regeeringe, en de inrigting van den Handel aldaar leeren kennen, tot welker verbetering dit Geschrift, door een Man van een hoogen rang, omtrent het jaar 1770, overgeleverd is. - Om eene proeve van de opmerkzaamheid van onzen Reiziger mede te deelen, zullen wy hier zyn naauwkeurig berigt van 't vangen der Oliphanten plaatzen, 't welk aldus luidt.
‘Men heeft hier reeds voor langen tyd Korahl, [zo veel als Oliphants Jaagtuig,] gebruikt, waarin de meeste gevangen wierden. Dit Korahl moet men zig voorstellen, als een groot Visschers net, met twee voor elkander staande Vleugels, die in een Beurs eindigen. Deeze vangst geschiedt deels door de Natuur, deels door Kunst, in dicht by een geplante sterke boomen, en alwaar een Ruimte is, met paalwerk toegemaakt, op dat de Olyphant nergens zou kunnen uitwyken. Zo dra men nu van den Boschjaager bericht ontfangt, dat een goede troep Olyphanten daaromstreeks is, zo moet aanstonds het hoofd der Cingaleezen eenige duizend mannen leveren. Met deeze weet men langsamerhand de opgespeurde troep naar de
| |
| |
opening van het Korahl, het welk een ongemeen groot pleyn uitmaakt, te voeren. Heeft men deeze eens zo ver dan is het Spel gewonnen. Op dit Pleyn koomen alle de Manschappen te zaamen, maaken een vreesselyk geraas, met mond- en handinstrumenten, en brengen de geheele troep Olyphanten, die zig vreedsaam te zaamen houd, tot in het enge ruym, 't welk men Speel-Korahl noemt. Hier word een kordon getrokken van zes tot zevenduizend Menschen, die een geweldig vuur, en daarby een groot geluid met Trommels, Schalmyen enz., maaken, waardoor de Olyphant, schuw wordende, zyn gang niet agter- maar voorwaards, naar het smalle Ruym, of Nood-Korahl neemt. Deeze engte sluit men met een groot hevig vuur, en maakt daar by een groot geschreeuw, waardoor de Olyphant, verdooft, naar vryheid zoekt, en door zyn sterkte zig die wil verschaffen; hy beproeft aan alle zyden de sterke beschutselen, maar ondervind, dat hy met zyn sterke snavel de groote Boomen niet omwerpen kan; waarover hy dan boos wordt, en begint te blaazen uit al zyn macht. Hy merkt dat het vuur nader komt, dan waagt hy zig in de smalle uitgang des Korahls, en dewyl hy aan derzelver eynde de tamme Olyphanten ziet staan, gelooft hy zyne vryheid gevonden te hebben. Deeze smalle gang, langs welke maar één Dier gaan kan, is boven gedekt, op welk verdek eenige ervaaren Olyphantjaagers zyn, die het Dier met hun Handwerktuig, (welk in een stok, waaraan een kromme haak met een spits is, bestaat,) tot aan het einde voortdryven. - Zoo haast deeze hier is, neemt men de Sluitbalken, waarmede de uitgang geslooten is, weg, en maakt den uitgang ruimer. Nu verheugt zig de Olyphant, gelyk een gevangene die uitgebrooken is. Hy neemt dan een groote sprong; maar dan dwingen de twee naast hem staande tamme Olyphanten, (die men Jaagers of Zielverkoopers noemt,) hem stil te staan, en sluiten hem tusschen hen beiden; wil hy niet staan en gehoorzaamen, zo beginnen zy hem, op het Bevel huns Meesters, zodanig te slaan met
hunne snavels, dat hy alles van zig werpt wat hy natuurlyk by zig heeft. Wanneer hy nu merkt, dat hy uit het gewelt van zyne vatters niet ontkomen kan, zo geeft hy zig over, en laat zig voeren, aan een wat afgeleegen Boom; waaraan men hem met zyn agtervoet door een sterk touw van onbereyd Elands en Hartevel vast bindt; zoo staan laat, en de tamme Dieren te rug voert. Indien men nu, op deeze wyze, eerst één uit het Korahl gehaalt heeft, zo volgen de overigen gewillig, dewyl zy alle hunne vryheid daardoor hoopen te verkrygen, nademaal zy van de gevangenneeming des eersten niets verneemen. In deezen staat moeten zy eenige dagen blyven staan, en honger lyden, en daardoor leeren, dat zy gevangenen zyn. By yder Dier worden Lieden aangesteld, die het zelve van Voeder voorzien, op dat het
| |
| |
daardoor Menschen leere kennen. In 't eerst ziet hy zynen oppasser grimmig aan; maar na eenige dagen wordt hy makker, en gedoogt dat men hem aan 't Lyf komt. Hy leert ook schielyk de spraak van zyn bevelhebber kennen en hem volgen: ook gedoogt hy, dat men hem een sterk touw aan den Hals legt, en daarmede aan een tamme koppelt en ter Stal voert. Men verricht dit op de volgende wyze. Een tamme Olyphant krygt aan yder zyde een wilden; ook wel, wanneer de tammen zeer groot zyn, twee Wilden aan yder zyde. Op de tammen zit een Kornak met zyn gespilde haak, waarmede hy aan het Hoofd van het Dier wyst, welken weg het gaan moet, en alzoo de gevangenen ter Stal voert; in welke men sterke Boomen of Paalen slaat, aan welke men dezelve met hunne agterbeenen vast bindt, zorg draagende dat zy niet by elkander kunnen koomen. Dus blyven zy staan, worden dagelyks met Kokos-Bladeren gevoedert, en eens daags door de tammen naar het water gevoert, tot dat de tyd komt, om dezelve ter markt te brengen en te verkoopen. Dat deeze Jaeht meer moeiten en onrust, dan de Jachten, welke hier te Lande [in Duitschland] gevoerd worden, onderheevig is, zal men gemakkelyk kunnen besluiten; dewyl men hier geen Schietgeweer noch Honden gebruiken kan. 't Geen my het meest van alle verwondert heeft in deeze Jacht, is de groote stoutheid van den Olyphant-Jager, die met zodanig verschrikkelyk Dier zo goed weet om te springen, als een der afgerigtste Jager met zyne Jachthonden hier te Land. Deeze Kornaks of Jagers krygen een kleine belooning, maar die geenen welke dezelve zaamen dryven, krygen daarvoor alleenlyk een dag op hun Kerfstok, welke van hunne Heerendiensten wordt afgeschreeven.
Eene andere wyze van vangen is deeze. Men maakt een diepe put van een vaam groot, op zodanige plaatzen alwaar de Olyphant gewoon is zyn voedzel te zoeken. Deeze Kuilen worden met lichte takken belegt, met groente bedekt, en in 't midden met zodanig voedzel voorzien, tot 't welk de Olyphanten een byzondere neiging hebben. Zo dra hy dit ruikt komt hy derwaards, en vindt zig ongemerkt gevangen. Hy ontzet zig over zyn val, bezint zig eindelyk, en werpt alle die dingen weg, die hem bedrogen hebben, en met hem neergevallen zyn: zoekt of hy uit dien kuil koomen kan; maar hy bevindt dat hy te zwaar is; schreit, en wil van zyne soort geholpen worden; ziet 'er eindelyk koomen, en meent van deeze hulp te verkrygen. Het geschiedt ook; maar deeze welke tam zyn en hem door Touwen 'er uit sleepen moeten, maaken hem gevangen, en leveren hem te gelyk in handen van hunne Meesters. Mort hy hierover, en begeert hy zyne vryheid, zo krygt hy slaag, en wordt zo lang geklopt, tot dat hy zich gewillig over- | |
| |
geeft, binden en heenvoeren laat, werwaarts men wil. By het uithaalen maakt men de kuilen aan de eene zyde wat vlakker, op dat zy zig zelve helpen kunnen; want anders was het niet mogelyk zulke groote Dieren zonder kwetsing daar uit te haalen.
De derde en laatste wyze van vangen bestaat hierin. Lieden van een sterk lichaamsgestel gaan, in drooge tyden, wanneer de Olyphant, uit gebrek aan water, deeze en geene plaats om zyn dorst te lesschen zoekt, op de jacht, vier aan vier, verzelt van hunne jongens, die zy tevens tot die Jacht aanbrengen; zoeken het Bosch door, tot dat zy eenige Olyphanten vinden. Zo dra dit geschiedt zoeken zy den grootsten van dezelve uit, gaan op deezen af, en tarten hem, op dat hy op hen zoude afkoomen. De Olyphant wil dan den verstoorder van zyn rust uit het Bosch verdryven. De dapperste en geoeffenste van deeze Lieden heeft een stok van zwart Ebbenhout, een el lang, in de hand; hiermede begint hy met den Oliphant te vegten, die met zyn snavel naar den stok slaat. De bespringer weert alle de slagen af, springt ginds en herwaards; de Olyphant wordt boos, en doet zyn best, om den Schermmeester zyn geweer en leven te beneemen: deeze wordt van de anderen geholpen, hebbende aan yder zyde één, terwyl de vierde van agteren aankomt met een strik, en zyn gelegenheid waarneemt, om dezelve aan de agtervoet van dat dier te werpen. De jongens koomen digt aan dat dier, terwyl hy voorwaarts zyne bezigheid en opmerkzaamheid met den stok heeft, en brengen zeer schielyk den strik om de poot van het dier, dryven hem zo lang voort, tot dat zy een geschikten Boom vinden, om hem daaraan vast te binden; dan gaan twee van hen lieden naar Huys, haalen een tammen Olyphant, binden den wilden daaraan vast, en brengen hem op de stal.
Op deeze drie onderscheiden wyzen worden de Olyphanten op Ceylon gevangen: die daarvan anders denkt, die bedriegt zig in zyne meening. Het is myne gewoonte in 't geheel niet, om met ymand te stryden; want ik laat gaarne een yder zyne begrippen, volgens zyne eigenliefde vormen, en neem het in 't geheel niet kwaalyk, indien men myne ondervinding verdagt houdt, of anders van my mogt denken, dan ik zelf van my weet. Maar, dewyl ik twintig jaaren lang gelegenheid gehad heb, veele Olyphanten van naby te zien, niet alleen in hunnen vryen, maar ook in hunnen gevangen staat, onderhouding, verkooping en gebruik; zo vermeene ik van deeze dieren zo veel kennis te hebben, als de beste Roskammer van de paarden.’ |
|