Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe heugelijke verwachting van het Joodsche Volk, in XX Vertoogen, naar het redenbeleid van Apostel Paulus, in het elvde Hoofdstuk van zijnen Briev aan de Romeinen. Door J. Frantzen, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Predikant te 's Hertogenbosch, beroepen te Groningen. Te Leyden, by A. en J. Honkoop, 1783. Behalven het Voorwerk 372 bladz. in gr. octavo.Volgens den Hoogleeraer Frantzen, behelst het elfde Hoofdstuk van des Apostels Brief aen de Romeinen | |
[pagina 229]
| |
ene beantwoording der tegenwerpinge, dat God, naer zyne Leer, het Joodsche Volk, zo voor tegenwoordig als voor 't toekomende, zyne gunstryke goedertierenheid geheel en al zou ontzegd hebben; 't welk niet over een te brengen zou zyn, met de onveranderlyke beloften van den getrouwen God, wiens naem Ontfermer is. ‘Ter wêerlegginge nu hier van, zegt de Hoogleeraer, leert de Apostel, dat de verwerping van Gods oude volk niet moest algemeen begreepen worden - dat daarvan uitgesloten waren alle, die, even als hij, door het geloov in Christus bekeerd waren, of nog zouden worden toegebrachtGa naar voetnoot(*). Daarna bewijst hij uit verscheidene gronden, dat die verwerping ook niet altijd, maar slechts tot aan het laatste der dagen duuren zou, wanneer God zich heerlijk zou maaken in eene algemeene behoudenis van dat ongelukkig volk, door het zelve dan ter bekeering en ter zaligheid te brengenGa naar voetnoot(†). Hij doormengt het voorstel van deeze twee groote bijzonderheden met aanmerkingen en vermaaningen, deels geschikt, om de Jooden van zijnen en den volgenden leevtijd tot het geloov in Christus uit te lokkenGa naar voetnoot(§), deels om de bekeerden uit de Heidenen te dringen tot een ootmoedig gebruik maaken van de hun geschonkene genadeGa naar voetnoot(β).’ Dit Apostolische voorstel ontvouwt de Hoogleeraer in twintig achtervolgende Vertoogen; waer in hy des Apostels redeneerwyze opheldert, de hoofdzaken betoogt, en het betrachtelyke in opmerking neemt. - Zyn Hoogeerwaerde toont hier ten klaerste, welke gewigtige reden 'er zyn, om ene algemene bekering der Jooden te verwachten; en tevens is hy zeer omzichtig, in zyne naspooringen, omtrent de wyze hoe, den tyd wanneer, en 't geen verder daer toe betrekking heeft; welken aengaende hy niet beslissend spreekt, maer alleen meld het geen hem, terwyl hy 'er vele duisterheden in ontmoet, in zommige opzichten het waerschynlykste voorkomt. Men ontdekt hier alomme een oordeelkundig Godgeleerden, die een Stuk, dat zeer verschillend begrepen word, bezadigd nagaet, en zyne gedachten deswegens met ene bescheidene vrymoedigheid voorstelt. |
|