Zedelyke Verhaalen, getrokken uit de Werken van de Heeren d'Arnaud, Mercier en anderen der beste hedendaagsche Schryvers. Met nieuw geinventeerde Kunstplaaten versierd. Agtsle Deel. Te Amsterdam, by A. Mens Jansz., 1783. In octavo 375 bladz.
Men levert ons, in dit Deel, weder een drietal van zeer weluitgevoerde Verhaalen, die verscheiden nutte Zedeleeringen aan de hand geeven. - Valmiers, hoe agtenswaardig door zyn voortreffelyk character, is, ongelukkig, by zyne Landsgenooten een voorwerp van minagting, zo dra hy bekend staat als een Vondeling. Op het ontdekken zyner Moeder kent men hem, als iemand, wiens Vader om een hem ten last geleiden manslag gevonnisd, en der gevangenisse ontvlooden is: eene nieuwe rede voor de Natie, om hem, niettegenstaande zyne braafheid, des te meer te versmaaden. Hy is dus, hoe lofwaardig anders, een slagtoffer van 't haatlyke vooroordeel, dat zeer algemeen onder alle Natien heerscht; 't welk een braaven Jongeling met schande overlaadt, om een misdryf zyner Ouderen, waaraan hy volstrekt geen deel heeft; en welke schande, zo ze al plaats mogte hebben, hy door zyn loffelyk gedrag ten vollen uitwischt. Het onredelyke bedrys derzulken wordt hier in 't klaarste daglicht gesteld; en 't loopt te sterker in 't oog, daar 't eindelyk openbaar wordt, dat zelfs de Ouders niet te beschuldigen zyn. De Vader is te onregt gevonnisd, en de Moeder heeft naaren Zoon, niet dan in den uitersten nood, en met de hoogste voorzigtigheid, ten Vondeling laaten leggen. - By deeze geschiedenis van Valmiers komt die van Sultan Massoud, welke ons, in de wederkeerige regeeringswyze van dien Vorst, het afschuwelyke der Dwinglandye, en het beminnelyke eener regtmaatige Volksbestuuringe, ten leevendigste afmaalt. - En in de derde plaatze schetst ons het verhaal der lotgevallen van de tederminnende Amelia, met die van haaren Minnaar Charles Dolsey, op 't kragtigste, welke akelige gevolgen eene niet wel overleide botviering onzer driften te wege kan brengen. Dit edele paar Gelieven, op 't hartlykste in kuische Min aan elkanderen verknogt, ondervond zulks ten smertelykste; en, 't geen ten aanzien der Minnedrift
daaromtrent opmerkzaam is, is 't ook omtrent alle driften, die, by mangel van eene behoorelyke bestiering, den hartstogtlyken Mensch dikwerf aan jammerlyke onheilen bloot stellen.