| |
Praecepta Medicinae Practicae in usum Academicum digesta, a N.G. Oosterdyk, Joann. Fil. Lugd. Bat. apud A. et J. Honkoop, 1783. 8vo. f.m. absque Prolegom. 293 pp.
Het is buiten allen twyfel, dat men, zedert de tyden van den onsterslyken boerhave, groote vorderingen in de Geneeskunst gemaakt hebbe, en dat, ondanks de Hoogachting, die men aan de verdiensten van deezen waarlyk grooten Man schuldig is, men nogthans niet kan ontkennen, dat zommige zyner Leerstellingen, door de herhaalde Waarneemingen, worden tegengesprooken. - Laatere Ontdekkingen, zo wel in de Geneeskunst zelve, als ook in andere takken van Weetenschappen, die met de Geneeskunst in verband staan, hebben zo wel op het bespiegelende als practicaale gedeelte derzelven eenen zeer voordeeligen invloed gehad, en over verscheidene duisterheden een meerder licht verspreid.
De Waarneemingen der beroemdste en kundigste Mannen hebben ons het character, de oorzaaken, den loop, in de waare geneeswyze van veele Ziekten, meer van naby leeren kennen, en langs deezen weg, die zekerlyk de veiligste is, veele verouderde en naadeelige vooroordeelen, uit het Systema des Geneeskunst, weggenoomen. - Met recht hebben dierhalven de Geneeskundigen reeds lange gewenscht, dat een Man van kennis, oordeel, en ondervinding, zig mogte verleedigen een Compendium Medicinae Practicum, dat vry van alle Systematische slaaver- | |
| |
ny, op echte Waarneemingen gebouwd, en om zo te spreeken by het Bed des Lyders opgesteld, te ontwerpen. - Zulk een arbeid zoude niet alleen voor den Leerling, maar zelf voor veele Geneesheeren, die meestal hunne eens aangenoomen Leerstellingen, blindlings, ja zelf met opoffering van hunne ongelukkige Lyders, volgen, van het uiterste belang zyn.
Dan, ongelukkig, ontmoet deeze wensch eene zeer groote zwaarigheid: zy, welkers Geleerdheid, Ondervinding en aanhoudende Practyk, de meeste bekwaamheid daartoe geeft, hebben, door den last hunner bezigheden, 'er lust noch tyd toe. Andere, welke het lot tot deezen taak als het ware bepaald heeft, zyn gewoonlyk zo gehecht aan het Systema huns Voorgangers en Leermeesters, dat zy 'er geen vingerbreed van af kunnen wyken; het welk hen dan alle laatere uitvindingen en verbeteringen, zo zy maar het minste tegens hun geliefd Systema schynen aan te loopen, voorby doet zien; verwerpende dezelven als niets beduidende nieuwigheden. Nog andere wederom vervallen zo ten eenenmaal tot al wat nieuw en paradox is, dat zy het gezonde menschenverstand en de klaarblyklykste ondervinding voorby loopen. - Dit waren een naasten by onze gedachten, toen ons de Pracepta Medicinae Practicae van den Hoogleeraar n.g. oosterdyk ter hand gesteld wierden; waar van wy ten deezen opzigte een vry gunstig denkbeeld voedden: dan, wy kunnen 't niet ontveinzen, dat wy grootlyks in onze verwagting te leur gesteld zyn. Wy hebben dezelve met de vereischte aandacht geleezen en herleezen: wy hebben Hoofdstuk voor Hoofdstuk met de Institutiones Pathologicae van den beroemden gaubius, als mede met de Institutiones van den geleerden oosterdyk schacht vergeleeken; en tot ons leedweezen gezien, dat de Hooggeleerde Schryver zig stiptelyk aan de Leerstellingen zyner Leermeesters gehounen, en byna alles woordelyk van hun overgenoomen heeft; zonder de Waarneemingen, en meer verlichte denkbeelden, van laatere Schryvers eenigzints gade te slaan. - Het is, inderdaad, een waar ongeluk voor de uitbreiding der Weetenschappen en de verbetering onzer Kennisse, dat de Leerlingen van groote Mannen, veeltyds, kleinder dan deeze willen blyven: even als of men hier door hunne verdiensten en naagedachtenis te grooter
eere aandoet; daar 'er intusschen niets zekerder is, dan, dat in de Republiek der Letteren, ieder Lid vryheid heeft, om zyne
| |
| |
gedachten over de Leerstellingen der grootste Mannen te uiten, en dat alle despotismus, ten deezen opzichte, voor het ryk der waarheid ten eenenmaal schaadelyk is.
Amicus Plato, Amicus Socrates, sed magis Amica veritas.
Indien de Hoogleeraar dit in agt genomen had, zou zyn Systema, onzes oordeels, meer dienst hebben kunnen doen, dan zo als het tegenwoordig is; daer zyn Hooggeleerde nu te sterk het spoor zyner Leermeesters volgt.
De inrigting van het Werk verschilt zeer weinig van de zo even genoemde Institutiones van den Hoogleeraar oosterdyk schacht. In de eerste afdeeling, worden de morbi communes universales afgehandeld. In de tweede komen de morbi communes particulares voor. In de derde worden de morbi proprii Sexus sequioris, en in de vierde of laatste afdeeling, de morbi proprii Infantum voorgedraagen. - Men kan zig, daer tog alle systematische verdeelingen der ziekten, gelyk bekend is, haare zwaarigheid hebben, wel aan deeze algemeene verdeeling houden, maar in de verdere byzondere rangschikking der ziekten heeft de opmerkzaamheid van laatere dagen nog al eenig licht gegeeven, waervan het te wenschen ware, dat zyn Hooggeleerde meer gebruik gemaakt hadde. Dan dewyl ervaren Geneeskundigen hierover verschillend denken, kunnen wy zulks aan zyne plaats laaten. - Wat verder den zaaklyken inhoud van dit Werk, en de wyze, op welke de Hoogleeraar de daar in voorkomende zaaken behandelt, betreft, hiervan kunnen wy, uit hoofde van de veelvuldigheid en verscheidenheid der onderwerpen, geen volledig uittreksel geeven; en eene enkele optelling van dezelven zou voor den Leezer maar verveelende zyn. Liever zullen wy, met betrekking tot het bovengezegde, nopens het gewenschte gadeslaan van laatere waarneemingen, enkele aanmerkingen over enige byzonderheden mededeelen.
De Hoogleeraar, by voorbeeld, stelt Cap. I. §. 1. en 3. nog het weezen het Koorts in de snelheid van den Pols: waarvan intusschen het tegendeel reeds door verscheiden beroemde Schryvers, by voorb. de gorter, en op de Leydsche Academie zelve door den Hoogleeraar van doeveren, ten duidelykste is aangetoond. Het is hier de plaats niet om de bewysredenen voor en tegen aan te haalen; de Leezer kan ze by den beroemden de gorter, sauvages, werlhoff en andere, vinden. De
| |
| |
beroemde Heer Vader van onzen Hooggeleerden Schryver schynt zelve eenigzints aan deeze Theorie te twyfelen: zie Instit. Cap. I. §. 12, en wil de snelheid van den Pols meer als eene uitwerking, dan als de eerste oorzaak, der Koorts aangezien hebben. - Onzes bedunkens kan men de aanweezigheid der Koorts niet, dan uit den zamenloop aller Symptomata, beoordeelen. Hoe dikwyls vind men, op dat wy dit nog ter loops aanmerken, by Hystericis ex animi Pathemate, eenen snellen Pols, die slegts eenige minuten duurt, en niet zelden in sebribus malignis praesertim nervosis, een langzaamen Pols. En, (om nu niet te spreeken van de relative snelheid der polsslagen, by verschillende Subjecten,) zoude men zig niet even zo zeer bedriegen, indien men, in het eerste geval, de aanweezigheid der Koorts wilde veronderstellen; als wanneer men, in het laatste geval, gantsch alleen uit de tegennatuurlyke traagheid van den Pols, de aanweezigheid der Koorts wilde ontkennen?
Cap. XVII. §. 2. word de Rheumatismus, in Inflammatorium en Scorbuticum, onderscheiden, (hier volgt de Schryver letterlyk zyne Leermeesters) dan, wanneer wy hiermede vergelyken, 't geen de Hoogleeraar in het voorgaande Hoofdstuk over de Scorbutus zegt; dan begrypen wy niet, wat wy hier by de Rheumatismus Scorluticus moeten denken. - Meer overeenkomstiger met de natuur en de ondervinding, koomt het ons voor, indien men de Rheumatismus, in chronicum & acutum, en deeze laatste wederom in inflammatorium vel non inflammatorium onderscheid. - Deeze verdeeling ten minsten bevat alle soorten van Rheumatismus.
De gantsche zaak zou weinig nadeel doen, en men zoude, in plaats van Scorbuticus, Chronicus kunnen zetten; was het niet dat de Hoogleeraar op deeze gemaakte distinctie ook de geneeswyze bouwde! en men dus in het denkbeeld zou komen, als of ook de Rheumatismus ex materia Catarrhali, arthritica etc. die zeer zelden inflammatoriae indolis is, als een morbus Scorbuticus zou moeten behandeld worden. - Iets, 't welk tog de klaarblyklyke ondervinzing tegenspreekt. En dan wederom, Cathartica, Emetica, praemissis attenuantibus in Scorbuto!
Lumbago wil de Schryver als een morbus inflammatorius behandeld hebben. - Hoe dit met de natuur en de ondervinding is goed te maaken, bekennen wy niet te
| |
| |
weeten. En hoe strookt dit ook met het geen de Hoogleeraar in de 3de en 4de §. van het XXste Hoofdstuk zegt?
Als eene andere byzonderheid vinden wy Cap. XXII. §. 3, dat aldaar de Causa proxima phrenitidis in inflammatione cum ipsius cerebris cum membranarum cerebrum investientium gesteld word. Zo gelooven wy dat dit a potiori waar kan zyn; dan om te stellen dat zulks altoos plaats zoude hebben, dit spreeken de Waarneemingen van bonetus, vogel, stoll, en andere tegen. - Even zo min kan men altoos, en in alle gevallen, de cauja materialis Hydrophobiae in het venenum a rabido animali cum sano communicatum stellen. Ten minsten de beroemde van swieten haalt verscheiden Schryvers aan, die eene Hydrophobia spontanea sine contagio, in febre acuta, hebben waargenoomen: ook hebben sanchez, van der monde en roux, deeze Waarneeming bevestigd.
Nog voegen wy ten slot hier by eene byzonderheid, die onze opmerking vooral tot zig getrokken heeft, dat de Hoogleeraar, Cap. XLIII. 2. de Pleuritis verdeelt in veram et spuriam; dog de onderscheiden kentekens niet opgeeft, en in de gansche geneeswyze verder geen gewag van deeze onderscheiding maakt: waaromtrent egter laatere Waarneemingen den Geneeskundigen meermaals van veel dienst geweest zyn. Het koomt ons, moeten wy ter deezer gelegenheid betuigen, voor, dat men gemeenlyk wat al te ligt over deeze Ziekte heen stapt, en dat het 'er in de beoefenende Geneeskonst wel degelyk op aankoomt, om zig van deeze Ziekte duidelyke denkbeelden te vormen. - Eene vera pleuritis, waar eene inflammatio musculorum intercostalium plaats heeft, is altoos gepaard cum febre continua; hier is de methodus antiphlogistica allernoodzaakelykst. - Dog in de zogenaamde pleuritis spuria, die wy meer voor dolores rheumatici houden, en waar men geen febris continua bespeurt, zyn de renae sectiones niet, dan met omzichtigheid en pro circumstantiarum ratione, in 't werk te stellen.
Tot meer soortgelyke aanmerkingen zyn we, onder 't leezen van dit Werk, opgeleid; dan wy oordeelen het bygebragte tot ons bovengemelde oogwit genoeg. Ook twyfelen wy niet, of de Hoogleeraar zal, in zyne breedere verklaaring voor de studeerende Jeugd, nog verscheiden van die byzonderheden ontvouwen, die wy min of meer in dit Geschrift verwagt hadden, maar 'er niet in gevon- | |
| |
den hebben; 't welk ons wederhoud om 'er van te gewaagen; te meer daar 't buiten ons oogmerk is eene haatlyke Recensie te schryven, waartoe wy te veel agting voor zyn Hooggeleerden hebben. Alleenlyk konden wy, (behoudens alle verschuldigde hoogagting te hemwaards,) ter aanpryzinge van een oordeelkundig gebruik der laatere Waarneemingen, niet wel afzyn van het bovenaangevoerde den beoefenaaren der Geneeskunde in deezen onder het oog te brengen. Boeken immers van dien aart, als dit Werk, waarin gantsche Systemata worden voorgedragen, vooral wanneer zy door een Man van aanzien en vermaardheid opgesteld zyn, verdienen, dat men dezelven met oplettendheid leeze, en zo beoordeele, als men denkt, dat nog eenigzins tot nut der behandelde Weetenschap zou mogen dienen. - Wat tog helpen alle nieuwe ontdekkingen en verbeteringen in de Geneeskunst, wanneer zy op het Systema en deszelfs beoefening geen invloed hebben? En hoe weinig zouden wy nog heden, ten aanzien deezer Weetenschap, gevorderd zyn, zo niet een boerhave, en andere groote Hervormers der Geneeskunst, op zulk eene gelukkige wyze, gebruik hadden weeten te maaken, van de uitvindingen en waarneemingen in hunnen tyd. |
|