Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijCharacterkunde der Vaderlandsche Geschiedenisse. Eerste Deel. Te Haarlem, by A. Loosjes, Pz. in gr. octavo, 159 bladz.Hoewel de Schryver deezer Characterkunde de voetstappen van Niemeijer volgende in diens Characterkunde des Bybels, in zyne korte Voorasspraak aan de Vaderlandsche Leezers, berigt, niet ten oogmerke te hebben met veele of zwaare Boekdeelen te voorschyn te komen, doet het plan, 't geen hy zich voorgesteld, en in eene breede Inleiding opgegeeven heeft, als het eenigzins naar eisch uitgewerkt wordt, - ja, uitgewerkt op dien eigensten voet als dit Eerste Deel uitgewerkt is, - ons een Werk te gemoete zien van zo veel betekenis, dat het ons raadzaam dunke, om, gelyk wy meermaals in gevallen van die natuur, deeden, by de aankondiging van het begin deezes Werks, een algemeen verslag aan onze Leezeren mede te deelen van het Doel, den Aanleg, en Aart deezer Characterkunde. Wy vinden ons hier toe in staat gesteld, door de Inleiding, die de Schryver noodig oordeelde aan 't Hoofd zyns Werks te plaatzen: en zullen 'er uit overneemen, 't geen onmiddelyk dient tot ons evengemelde oogmerk, dezelve voorts geheel der Leezinge aanpryzende. ‘Ons bepaald doelwit, zegt de Schryver, is de Vaderlandsche Geschiedenisse uit een oogpunt te beschouwen, waar uit wy niet weeten dat zy tot nog beschouwd is. - Het oogpunt der Characterkunde. - De Characterkunde, in 't algemeen, bestaat in het kennen van de Characters, en het opmaaken van de Characterschetzen der Menschen, uit hunne daaden en redenen, uit hunne schriften, wanneer zy ze nagelaaten hebben, als mede uit de beweegredenen, welke hun aanspoorden, in zo verre wy dezelve, met eene genoegzaame maate van zekerheid, of waarschynlykheid, kunnen ontdekken. - | |
[pagina 30]
| |
De Vaderlandscht Characterkunde zal, gevolglyk, gelegen zyn in het opleveren der Characterschetzen van zodanige Persoonen als ons in de Vaderlandsche Geschiedenisse voorkomen. Met deeze Characterkunde is zeer nauw verbonden, ja 'er onafscheidelyk aan gehegt, de Characterkunde des Volks, onder welke die Persoonen geleefd, der denk- en handelwyze van de Eeuwen, in welke zy gebloeid hebben. Immers zyn Landaart en Tydsomstandigheden van eenen grooten en onvermydelyken invloed op het vormen der Characters van byzondere Persoonen. 't Zou eene schreeuwende onbillykheid weezen van Menschen, in donkere Eeuwen van onkunde en ruwheid, 't zelfde te verwagten, 't zelfde te vorderen, als van hun die in verlichter Dagen van kennis en beschaafdheid leefden. Schoon alle Persoonen, in de Nederlandsche Geschiedenisse voorkomende, in zekeren zin, gezegd zouden kunnen worden tot de Characterkunde van dezelve te behooren, zal men ons, egter, wel willen toestaan, dat veelen, zeer veelen, van welken wy bykans of volstrekt niets meer dan den blooten Naam weeten, in geenen deele geschikt zyn om Characterkundig beschouwd te worden. De Characterkunde mist, ten hunnen opzigte, alle gronden uit welke zy haare trekken ontleent: en 't is zo onmogelyk van hun een Characterschildery te vormen, als dat een schilder, op het enkel hooren van een Naam, het Portrait van den genoemden zou maalen. Dat de Geschiedkunde hunne Naamen vermelde is haare taak: het optekenen daar van kan groote nuttigheid hebben: hoewel het tot de Characterkunde niets toebrengt. - Anderen zyn, door eenige weinige trekken, die Charactermaatig genoeg zyn, bekend, en verdienen in zo verre beschouwd te worden, hoe onvolmaakt het Beeld ook zyn moge, dikwyls niet om hun zelfs wil, maar uit hoofde van de betrekking, die zy tot hunne Tydgenooten hebben. - Zommigen laaten zich veel volkomener zien in hunne redenen, in hunne daaden, in hunne schriften. - Eenigen wandelen voor ons met geheel ontdekten aangezigte, en het valt den beoefenaar der Characterkunde zo gemaklyk hun van alle anderen te onderkennen en te beschryven, als een Tekenaar om het Beeld te treffen van die voor hem nederzit. Onder de groote menigte deezer min of meer voor de Vaderlandsche Characterkunde geschikte Persoonen, bevin- | |
[pagina 31]
| |
den zich buitenlanders en vreemdelingen, die geene plaats kan geweigerd worden, wegens hun lang verblyf hier te Lande, de verbintenis, welke zy met de Landzaaten, het deel 't geen zy in de Regeering en in zeer gewigtige Gebeurtenissen hadden. Van hun, nogthans, is ons oogmerk, doorgaans min uitvoerig dan van eigenlyke Vaderlanders te handelen; doorgaans zeg ik, want zy zullen Tydperken, in de Geschiedenis van ons Vaderland, aantreffen waar in die Vreemdelingen de maat sloegen en door hun veelvermogenden invloed de Characters der voornaamste Landzaaten vormden! en zelfs het Volkscharacter een opmerkingwaardigen zwaai gaven.’ Voorts handelt de Schryver in 't breede; over de Bron der Characterkunde, de Vaderlandsche Geschiedenis. Wy kunnen hem hier niet volgen, noch ook in het vermelden der gebreken, welke hy in de Geschiedkunde en de Geschiedschryvers aanwyst. Het een en ander zullen wy, enkel in 't voorby gaan, aanstippen. Hy merkt op: ‘Wy zullen Tydperken doorwandelen, die, als een vlak veld, bykans, geene voorwerpen opleveren, welke onze aandagt trekken; doch dan ook kunnen wy onzen weg, is het niet op eene aangenaame wyze, nogthans gerust en vaardig afleggen, tot dat wy opgehouden worden om staan te blyven, en dikwyls te toeven, waar de voorgaande schaarsheid in overvloed van voorwerpen verandert. - Het raadpleegen van de beste Geschiedschryvers kan in de Characterkunde veel afdoen, - veel, maar niet alles: dewyl zy zich niet bepaald op het Characterschetzen toegelegd, en dit vak grootendeels opengelaaten hebben. Eenigen, 't is waar, geeven ons zomtyds dusdanig een schets, by het vermelden van den dood der aanzienlykste Persoonen: maar dan bestaat dezelve uit groote trekken, en de opgave van hoedanigheden, die elk in 't oog loopen, zonder de fynere trekken, of die dieper verhoolen liggen, in aanmerking te neemen. Hun arbeid zal ons te stade komen; en treffen wy elders eene Beeldtenis aan, met een meesterlyke hand juist en uitvoerig geschilderd, wy zullen dezelve met genoegen en dankbetuiging plaatzen: al ware het ook, dat de Characterbeelden van ons eigen maakzel, door die schikking, moesten verliezen. - De Voorzorgen, in het opmaaken der Characters noodig, en gebruikt, zyn veelvuldig, en verdienen in het Werk zelve geleezen te worden. Wy neemen alleen des Schryvers betuiging over, dat hy alle die voorzorgen | |
[pagina 32]
| |
gebruikte, ‘daar onze Characterkunde geenzins het verfoeilyk doel heeft om Partyschappen te styven, een zo laage als slegte arbeid, tot welken maar al te veelen zich verledigd hebben en nog verledigen; maar om Vaàerlandsliesde, in wien wy ook kenmerken of zweemzels van deeze Deugd vonden, en alle op dezelve uitloopende edele hoedanigheden en braave bedryven, aan den eenen kant te pryzen, en aan den anderen kant allen, die den Vaderlande geen goed hart toedroegen, door duidelyk ontdekte oogmerken of openbaare bedryven, de Vryheid en het Heil der Vereenigde Gewesten, belaagden of verkortten, met afzigtige, doch verdiende kleuren, te tekenen. ‘De zwaarigheid, dat de Characters dikwyls zo vermengd zyn, en de trekken daar van, in één en dezelfden Persoon, zo wyd uit een loopen, in de onderscheidene tydkringen zyns leevens, en op de verschillende tooneelen, welke hy betreedt, dat niemand hem, van de zyde der Characterkunde beschouwd, voor denzelfden Man zou houden, erkent de Schryver, en betuigt dat hy 'er zich zomtyds mede belemmerd vondt. “Doch voegt hy 'er nevens,” behalven dat deeze strydigheid meermaalen eene gewaande strydigheid is, hervoortkomende uit berigten den zelfden Persoon betreffende, die of met de zoetvoerige pen der vleijerye geschreeven of met de scherpgepunte van Haat op 't papier gebragt zyn; en deeze ongelegenheid dus verdwynt op de onzydige vergelyking, waarvan wy zo even gesprooken hebben [in de voorzorgen naamlyk,] zal de Characterkunde, Persoonen aantreffende, in welke die strydigheid, met de daad, gevonden wordt, wil zy der Waarheid haare Raadsvrouw en Gezellinne getrouw blyven, niet anders kunnen doen, dan die vermengde en strydige Characters op te geeven, zo vermengd en strydig als ze zyn, meer kan men ze niet afvorderen. Het is haar werk niet den Mensch, die onbestaanbaar met zichzelven handelt, in een Man van een bestendig Character te hervormen. Zy vindt, zy maakt geen Menschen; zy moet geen Harssenschimmen voor daadlyk bestaande Persoonen opgeeven. - In den Mensch, het voorwerp der Characterkunde, doen zich zo veele zonderlinge, zo veele duistere, zo veele raadzelagtige verschynzels, zo veel sterker en zwakker schaduwen, zo veel kleurmengingen op, dat het treffen bezwaarlyk valle, moeite koste, en herhaalde poogingen vordere; terwyl het, egter, in 't einde, naa veel uitdoens en byschilderens, | |
[pagina 33]
| |
gelukte: ten minsten in zo verre de gesteltenis des veranderlyken voorwerps toelaat. Dit alles breeder uitgewerkt hebbende, luidt des Schryvers taal: ‘Het verschil tusschen de Vaderlandsche Characterkunde, en de Vaderlandsche Geschiedenis, loopt elk in 't oog, die slegts aangemerkt heeft hoe de eerste op de laatste gebouwd, aangemerkt moet worden als eene vrugt, voortkomende uit eene oordeelkundige, onpartydige, overweeging der Persoonen, wier bedryven die Geschiedenis voor een groot gedeelte uitmaaken. Deeze bedryven te verhaalen, nauwkeurig te boek te stellen, is de arbeid der Geschiedkunde, de Characterkunde neemt ze aan, onderstelt ze, en maakt 'er het Persoonlyk Character der Bedryveren uit op. Vergeefsch zou men, derhalven, verwagten in dit werk aan te treffen een stipt verhaal der Lotgevallen; zy moeten slegts in 't verschiet, en voor zo verre daar in komen, als noodig is om de Characters toe te lichten. Over 't algemeen zal het genoeg zyn, dat onze Leezers het heerlyk werk van den onsterflyken wagenaar, de Vaderlandsche Historie, geleezen hebben, en daar benevens het Tafereel der Algemeene Nederlandsche Geschiedenissen van cerisier, die, met zynen Naavolger, de voetstappen van wagenaar drukkende, zich bediend hebben van laatere ontdekkingen, en doorgaans een vryer pen voeren. Wy noemen deezen uit een groot aantal Schryveren, om dat ze de beste, de meestbekendste, en in aller handen zyn. Hunne Aanhaalingen zullen ons ontslaan van den voet onzer bladzyden altoos met getuigenissen op te vullen, 't welk anders onvermydelyk noodig zou weezen, om de waarheid der gevallen, op welke onze Charactertrekken steunen, te staaven. Zomtyds, egter, zullen wy het een en ander moeten optekenen, door deeze Schryvers niet geboekt, of maar even aangeroerd, en dan zal het onze pligt weezen aan te wyzen waar op wy afgaan. Het aangeduide gezigtpunt, uit het welk wy de Vaderlandsche Geschiedenis beschouwen, zo verschillend van dat der gemelde en andere Geschiedschryveren, veroorzaakt, dat wy, in eenen anderen stand geplaatst, een en hetzelfde voorwerp, van eenen anderen kant bezien.’ Hoe veel veraaderings dit konne te wege brengen, wordt wydluftiger ontvouwd dan wy kunnen overneemen. ‘Vermaak en Nut,’ betuigt de Schryver, en met grond, ‘durven wy ons van onzen arbeid belooven. Welk eene aangenaame verscheidenheid, welk eene afwisseling kunnen | |
[pagina 34]
| |
wy ons voorstellen, by de beschouwing van die menigvuldige meer of min uitvoerig geschilderde Vaderlandsche Beelden; onder welken wy 'er geen hoopen over te slaan, dat, uit eenigen hoofde, de opmerking der Leezeren verdient. Welk eene volgreeks voorbeelden van verheevene, buitengewoone en middelmaatige, van laage, gewoone, slegte en diepvervallene Menschen; van Liefhebbers, Voorstanders en Verdeedigers, van Staaten; Belaagers en Bedervers der Vryheid; van Mannen, wier Vaderlandliefde, met den schoonsten luister, nog in de oogen des laateren Naaneefs blinkt, en van snoode Verraaders, die, met de veragting der eeuwen, belaaden onder het pak der smaadheid, naar verdiensten gebukt gaan. Eene gaandery, met zulke Characterbeelden behangen, zullen wy niet zonder leering kunnen doortreeden: hier zal het schoone ons lokken, en den volglust noopen, daar het afschuwelyke ons afschrikken en doen vlieden. - Men verbeelde zich niet, dat de Staatsman, de Grooten, de Aanzienlyken, alleen vrugt van dit werk zullen kunnen trekken. 't Is waar, de Characters van Vorsten, Veldheeren, Vlootvoogden, Staatsdienaars, Geleerden, en met één woord, van Mannen, die zich door hunnen Stand, Bekwaamheden, of veel vermogenden Invloed, is het niet verdienstelyk, althans opmerkenswaardig, gemaakt hebben, zullen geen gering gedeelte in de Characterkunde beslaan; doch, behalven de nuttigheid voor elk Vrygebooren Nederlander, gelegen in de kennis van den inborst en geaartheden dier uitsteekende Persoonadien, zal hy ook, in den loop deezes Werks, anderen aantreffen, wier burgerlyke Leevensstand hem nader komt, en onder welken wy 'er zullen vinden, die, wat het Characterkundige betreft, niet min onze aandagt waardig zyn, dan Medeburgers tot den Stoel der Eere of der Geleerdheid opgeklommen. - By de afwisseling der Tydperken zullen de algemeene Volksdeugden en Volksgebreken allen een leerzaam onderhoud verschaffen, en ten sleutel kunnen dienen van veele byzondere gevallen. Deeze in het oog houdende, zullen wy behoed blyven voor de belachlyke en schadelyke dwaasheid, om de Gevoelens en Denkbeelden, die ten onzen tyde algemeen worden aangenomen, en de heerschende Zeden, tot een regelmaat te neemen, en, volgens dezelve, de Begrippen en Handelingen van vroeger Eeuwen te beoordeelen. Dit verschil uit het oog te verliezen, is niet alleen eene tast- | |
[pagina 35]
| |
baare ongerymdheid; maar tevens een schreeuwend onregt, den beoordeelden aangedaan.’ De Schryver, eindelyk, om dit nog te melden, weert de bedenking, dat hy zich te veel aanmaatigt, van zich af, met aan te toonen, hoe de Geschiedkunde in het vonnis over de Characters der Menschen, reeds lang de plaats van Regteresse bekleed heeft. Dit kort verslag, uit eene breede Inleiding getrokken, zal onze Leezers in staat stellen om den aart deezes nieuwen Werks te kennen. Dit Eerste Deel, 't welk tot den Tyd der Graaven loopt, stelt ons voor oogen 't Aloude Volks-Character onzer Voorvaderen, tot den Inval der Romeinen. - Character der Batavieren onder de Romeinen. - Character van claudius civilis, en dat van eenigen zyner Tyd- en Landgenooten. - Character der Batavieren naa den tyd van claudius civilis, onder de Franken en Saxen. - Character der Friezen en Batavieren. - Character der Friezen onder carel den grooten, en ten tyde van de Invallen der Normannen. Wy belooven ons veel goeds van dit aangevangen Werk, en zullen vervolgens wel gelegenheid aantreffen om voorbeelden van de behandeling der Characters op te leveren; ons Berigt is reeds wyd genoeg uitgeloopen. Nogthans kunnen wy niet nalaaten, ten slot, daar by te voegen, eene aanmerking uit de Beschryving van 't Ryk der Histotorie. ‘Langs de wallen van de Stad der Modernen is een voortreffelyk gebouw, genaamd het Kunstkabinet der Characters. Hier in zyn verscheide gaanderyen, wier wanden behangen zyn met een ontelbaar getal Portraitten en Schilderyen. Het opzigt over dit kabinet is te beurt gevallen aan twee voornaame Vrouwen, te weeten onzydigheid en partyschap; en dit gemeenzaam bestier is oorzaak van de onéénigheid, die tusschen haar heerscht. Beiden hebben daar haare bedienden, die; vermits de Portraitten van zekeren afstand gezien worden, aan de liefhebbers by 't inkomen zekere gesleepe glaasjes aanbieden, om alles te beter te kunnen beschouwen. De glaasjes, door onzydigheid vervaardigd, zyn enkel ophelderende, zonder de voorwerpen voor het gezigt te vergrooten of te verkleinen; die van partyschap zyn van verscheide soorten, en met meer kunst gesleepen, zo dat het zelfde voorwerp door het een of het ander beschouwd, zich zeer verschi- | |
[pagina 36]
| |
lende vertoontGa naar voetnoot(*).’ Wy wenschen dat de Character-Schryver der Vaderlandsche Geschiedenisse zich van de eerstgemelde altoos, en van de laatstgenoemde nooit, bediene. En, in dit geval, zal zyn werk een zo nuttig als aangenaam toevoegzel zyn tot de veelvuldige Werken over de Vaderlandsche Geschiedenissen, welke wy reeds bezitten. |
|