Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1784
(1784)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen, waar in de Boeken en Schriften, Die dagelyks in ons vaderland en elders uitkomen, oordeelkundig tevens en vrymoedig verhandeld worden.Geschiedenis van alle Godsdiensten, van de Schepping af, tot op den tegenwoordigen tijd, door W. Hurd, D.D. Uit het Engelsch vertaald. Vierde Deel. Te Amsterdam, by M. de Bruin, 1783. In gr. octavo, 619 bladz.Met den aenvang van dit Vierde Deel levert ons de Heer Hurd een oordeelkundig verslag van den Mahometaenschen Godsdienst; gevende eerst een bericht van des Aertsbedriegers levensloop, vervolgens van den inhoud van den AlkoranGa naar voetnoot(*), en eindelyk van de voornaemste plechtigheden, welken onder zyne Aenhangers in gebruik zyn; parende met het zelve verscheiden bedenkingen tot dat Leerstelzel en deszelfs uitgebreide invoering betreklyk. Voorts ontvouwt zyn Ed. den Godsdienst der Tartaren, der Laplanders, en der hedendaagsche Gauren: waer op hy zich wyders verledigt, tot het voordragen van de opmerkelykste onderscheidene Godsdiensten onder de verschillende asgodische Volkeren in Afrika, blyvende die der onverlichte Amerikanen tot het volgende Deel uit- | |
[pagina 2]
| |
gesteld. - Overeenkomstig met de inrichting en 't beloop van dit Werk, is ook de uitvoering van dit gedeelte alleszins leerzaem; daer de Heer Hurd 't 'er niet alleen op toelegt om die verschillende Godsdiensten te beschryven; maer tevens, by voorkomende gelegenheden, 'er zodanige bedenkingen invlecht, die ter ophelderinge van etlyke daertoe behoorende kundigheden dienen; en 'er wel byzonder zyn werk van maekt, om ons te doen gadeslaen, in welk een geluk wy deelen, daer wy het Euangelielicht genieten, en onder hoe sterk ene verplichting wy liggen, om 'er het vereischte gebruik van te maken. Elke beschouwde manier van Godsdienst geeft hem hiertoe natuurlyk aenleiding; en zo mede in 't byzonder de Mahometaensche; welke zyn Ed., daer dezelve bovenal elks oplettendheid tot zich trekt, ook het breedvoerigste verhandelt; en waeromtrent hy verscheiden oordeelkundige aenmerkingen voordraegt. - Om 'er éne van dezelven ter proeve mede te deelen, zullen wy ons bepalen tot het geen de Heer Hurd, uit de geloofwaerdigste Schryvers, heeft opgemaekt, nopens de handlangers van Mahomet; door wier behulp hy den Alkoran, (welke duidelyke blyken van uitgebreider kundigheden, dan Mahomet uit zich zelven kan bezitten, behelst,) zamengeraept hebbe. ‘Dat mahomet, (dus vangt de Heer Hurd aen,) met behulp van anderen zijnen Alkoran zamenstelde, was eene zaak wel bekend te Mekka, toen hij allereerst zijne Bedriegerij aldaar voordroeg; ook wierdt het hem meer dan eens voor de scheenen geworpen door zijne vijanden, gelijk hij zelve meermaalen klaagt. Dus spreekt hij, in het vijf- en twintigste Hoofdstuk van zijnen Alkoran: “Zy zeggen dat de Alkoran niets anders is, dan een leugen van uwe eigen vinding, en dat anderen u daarin geholpen hebben.” Volgens de Alkoranverklaarders waren de persoonen, hier bedoeld, de knegts van zekeren Zwaardveeger te Mekka, die Christenen waren, met welke mahomet gewoon was dikwijls verkeering te houden, met oogmerk om door hen te beter onderweezen te worden in het Oude en Nieuwe Testament. Van hier dat bellonius ons berigt, dat mahomet te Mekka twee Christenen vondt, welke Afschriften hadden van het Oude en Nieuwe Testament, en dat deeze hem veele hulpmiddelen toebragten in het opstellen van zijnen Alkoran. Doch, dit was een te openbaare handel voor zulk een | |
[pagina 3]
| |
heimelijk Ontwerp. Zij, welke hem beschuldigden dat hij de hulp van anderen genoot, bedoelden niet dezulken, met welke hij openbaare verkeering hieldt, maar de heimelijke deelgenooten, van welke hij in 't verborgene gebruik maakte, in zijn eigen huis, tot het smeeden van 't gantsche bedrog, en om voor hem dat Boek te schrijven, welke hij waande [of liever voorgaf] hem, door den Engel gabriël, van den Hemel gebragt te zijn. 't Geen hij, op eene andere plaats van zijnen Alkoran, zegt, heeft bijzonderlijk zijn opzigt op eenen derzulken, welke toenmaals wierdt gehouden, de voornaamste hand in dit werk gehad te hebben. Want, in het zestiende Hoofdstuk, zegt hij: “Ik weet dat zij zullen zeggen, dat een ander Man hem den Alkoran heeft geleerd; doch dien zij bedoelen hem dien geleerd te hebben, is van geboorte een Persiaan, en spreekt de Persische Taale. Maar de Alkoran is in de Arabische Taal geschreeven, vol van welspreekendheid en leeringe.” Wie deeze Persiaan ware, geeft de Monnik richard, in zijne Wederlegging der Mahometaansche Wet, te verstaan. Want, in het Dertiende Hoofdstuk dier Verhandelinge, berigt hij ons dat mahomet, een ongeletterd persoon zijnde, tot het smeeden van zijn bedrog tot medestander hadt, onder anderen, eenen abilia ben salon, een Persischen Jood, wiens naam hij naderhand veranderde, om denzelven met den Arabischen tongval beter te doen strooken, in abdollah ebn salem. Het zelfde wierdt verzekerd, door cantacazunus, en den Kardinaal cusa. Daarenboven maaken de meesten, welke over deeze Bedriegerij geschreeven hebben, melding van dien Persiaan, als den voornaamsten Werkmeester, van welken mahomet, tot het meergemelde oogmerk, zich bediend heeft. En dat het de Persiaan was, in de laatstaangehaalde plaats van den Alkoran bedoeld, geeft dezelfde Monnik richard, in het Zesde Hoofdstuk zijner Verhandelinge, uitdruklijk te kennen. Hij is dezelfde persoon, welken elumazinus noemt salman den Persiaan, die, door zijne bedreevenheid in het opwerpen eener verschansinge, in den slag van Ditch, mahomet en zijn geheel Leger bewaarde, daar hij anderzins, door het getal zijner Vijanden, noodzaaklijk zou overwonnen en geheel verslagen geweest zijn. Want hij was een zeer vernuftig en listig persoon, en zo dooroefend in alle de geleerdheid der Jooden, dat hij den post van Rabbi onder hen bekleed badt. Van hem schijnt derhal- | |
[pagina 4]
| |
ven Mahomet ontleend te hebben, al wat hij van de gewoonten en plegtigheden der Jooden in zijnen Godsdienst hadt ingevoerd. Want, vermids dezelven een aanzienlijk gedeelte van zijnen Godsdienst uitmaaken, en veele bijzonderheden van denzelven ontleend zijn van de afgetrokkener gedeelten der Talmudische Geleerdheid, blykt hieruit, dat hij zo bekwaam een handlanger tot het geheele zaamenstelzel noodig hadt. 't Geen wij dus lang beweerd hebben, wordt nog duidelijker aangeweezen, door het getuigenis van joannes andreas, een Alfacki, of Leeraar der Mahometaansche Wet, die naderhand tot het Christelijk Geloof overging. Want hij berigt ons, uit de echte getuigenissen van Arabische Schrijvers, in welke hij door en door bedreven was, dat deeze abdollah ebn salem, welken hij, of liever zijn Vertaaler, verkeerd abdalecelen noemt, tien jaaren agter elkander de persoon was, door wiens hand alle de gewaande Wonderwerken des Verleiders eerst geschreeven wierden; en dat het, gevolglijk, geen twyfel leedt, of hij hadt de voornaame hand in het verzieren van dezelve. Agter den Latijnschen Alkoran, door bibliander in 't licht gegeeven, ontmoet men eene Verhandeling, uit het Arabisch in 't Latijn vertaald, door hermannus dalmata, welke, in de gedaante van eene Zamenspraak, tusschen mahomet en deezen abdollah, eene groote menigte der zotternijen van den Mahometaanschen Godsdienst aan den dag legt. Deeze Verhandeling kan van nut zijn, ter verbeteringe van den naam, welke in de Verhandeling van den Monnik richard zeer gebrekkig geschreeven is, als zijnde slegts eene vertaaling over de derde hand. Want die Verhandeling van den Monnik richard, welke wij thans bezitten, is niets anders dan eene vertaaling van het Grieksche Afschrift van demetrius cydonius, welke dezelve in die taal overzette ten dienste van den Keizer cantacuzenus, uit het oorspronklijk Latijn, 't welk thans verlooren is. Behalven deezen Jood, hadt de Bedrieger insgelijks tot handlanger een Christen-Monnik; de menigvuldige bijzonderheden in zijnen Alkoran, den Christelijken Godsdienst betreffende, toonen duidelijk, dat hij zulk eene hulp genooten heeft. Theophanes, zonaras, cedrenus, anastasius, en de Schrijver van de Historia Miscella, maaken van hem gewag, zonder hem bij eenen anderen naam dan dien van Nestoriaanschen Monnik te | |
[pagina 5]
| |
noemen. Doch de Schrijver van het twistgeding tegen een Mahometaan, verkort in het Speculum Historicum van vincentius bellovacensis, en van daar overgenomen en gedrukt agter biblianders Latijnschen Alkoran, noemt hem sergius; van hier is het, dat de Westersche Schrijvers van hem zo dikmaals onder dien naam gesproken hebben. Maar in het Oosten is hij onder dien naam volstrekt onbekend; wordende hij, zo veel ons gebleeken is, door geen der Schrijveren van dat gewest, met den naam van sergius ooit genoemd. Allen, welke van deezen Monnik hebben gesproken, noemen hem bahira; en de Monnik richard, welke, in het jaar onzes Heeren MCCX, na Bagdad toog, met oogmerk om de geheimenissen van het Mahometaanendom te onderzoeken, door het leezen der Arabische Schriften, en bij zijne wederkomst de oordeelkundige wederlegging van het zelve schreef, welke wij boven genoemd hebben, noemt uitdruklijk deezen bahira, als eenen der handlangers van mahomet in het smeeden zyner Bedriegerijen: zo doen ook cantacuzenus, bartholomeus edessenus, en de andere Grieksche Schrijvers, welke mahomet wederlegd hebben, door le moyne in 't licht gegeeven. Doch niemand hunner zegt iets van sergius; waaruit blijkt, dat sergius en bahira slegts twee verschillende naamen zijn, om denzelfden persoon aan te wijzen. Hij was een Sijrisch Monnik, van de Gezinte der Nestoriaanen. De Mahometaanen beweeren, dat hij 't eerst kennis kreeg aan mahomet, toen deeze nog een kind, of wel een jongeling, was; wanneer hij, hem begroetende, zeide, dat hij het derde licht der waereld worden zoude; doch, volgens dat berigt, zal hij te oud geweest zijn, om zo veele jaaren agter elkander, in dit bedrog zijnen rol te speelen. De waarheid der zaake is, dat mahomet met hem bekend wierdt eerst eene wijle tijds daarna, toen hij met zijn stout ontwerp in zijn hoofd te beraamen reeds bezig was. Om het zelve te beter te schikken en te plooien, zeer begeerig zijnde om in de kennis van den Joodschen en den Christelijken Godsdienst bedreeven te worden, was hij zeer naauwlettende in het onderzoeken van dezelve, zo dikmaals hem de gelegenheid voorkwam om deswegen onderrichting te ontvangen. Op éénen zijner reistogten na Sijrie, 't zij te Bostra, gelijk zommigen, of te Jerufalem, gelijk anderen, verhaalen, deezen bahira aantreffende, en in hem veel genoegen vindende, ten aan- | |
[pagina 6]
| |
zien van verscheiden dier onderwerpen, aangaande welke hij nader wenschte onderricht te worden, sloot hij deswegen met hem eene naauwe vriendschap. Toen deeze Monnik niet lang daarnaa, om eene zwaare misdaad, in den Ban gedaan, en uit zijn Klooster was verdreeven, vlugtte hij na Mekka, bij mahomet; en aldaar in zijn huis ontvangen zijnde, wierdt hij zijn handlanger in het smeeden dier Bedriegerije, welke hij naderhand in de waereld ventte; hij bleef hem zo lang bij, tot dat de Verleider, hem niet meer noodig hebbende, om het geheim te bewaaren, hem ter dood bragt. Indien sergius de naam ware, onder welken hij in zijn Klooster bekend was, dien van bahira nam hij zedert aan in Arabie; en onder deezen naam is hij zedert vermeld geworden in deeze Oostersche Gewesten, door allen, welke van hem geschreeven of gesproken hebben. 't Woord Bahira betekende in de Arabische taal een Kameel, welken, naa de eene of andere ongemeene verdienste, ingevolge van het gebruik der aloude Arabieren, de ooren gespleeten waren, en die van de overige benden afgezonderd in eene vrije weide wierdt gejaagd, om voortaan niet meer te werken. En 't lijdt geen twijffel, of deeze Monnik, de zaak zijner uitdrijvinge uit zijn Klooster zo zeer tot zijn voordeel verhaald hebbende, dat hij het te Mekka geloof deedt vinden dat deeze ramp hem was overgekoomen, door iets, 't welk aldaar als verdienstlijk wierdt aangezien, verkreeg hierdoor deezen naam, als overeenkomende met het denkbeeld, welk zij van zijnen stand onder zich voedden. Wat aangaat mahomets overige helpers, indien hij 'er nog eenigen hadde, 't geen wegens hun wordt verhaald, is zo onzeker, en van zo klein belang, dat het der opmerkinge niet waardig is. Uit de natuur van zijn ontwerp, 't welk was om het menschdom een leugen of bedrog op te dringen, mogen wij besluiten, dat hij zo weinigen als mogelijk was in zijn geheim nam; en vermids de twee bovengenoemden genoeg waren tot dat oogmerk, koomt het niet waarschijnlijk voor, dat hij aan een grooter getal persoonen zijn geheim toevertrouwde. Ook kon een grooter getal daartoe niet gevoeglijk gebruikt worden. Want, daar zijn Godsdienst was zamengesteld uit drie deelen, van welke het eene ontleend wierdt van de Jooden, het tweede van de Christenen, | |
[pagina 7]
| |
en het derde van de Heidensche Arabieren, leverde abdollah het eerste gedeelte, bahira het tweede, en mahomet zelve het laatste gedeelte: zo dat 'er geen andere hulp noodig was, om het bedrog te voltooien.’ |
|