Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1783
(1783)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijZamenspraak tusschen lord Herbert, Mr. Hume en Mercurius, in 't ryk der dooden.Quasi ipsos inducere loquentes. Aan de Heeren Schryveren der Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen.
Myn heeren,
‘Juist naa 't leezen van een Werkje, 't geen misschien wel bekender en algemeener in handen mogt weezen, getyteld: voltaire onder de Schimmen, of Zamenspraa- | |
[pagina 667]
| |
ken over het Geschil met de Deisten, las ik een Engelsck Maandwerkje, waar in my de nevensgaande Zamenspraak voorkwam, die ik der Vertaalinge en eene plaats in uw geagt Mengelwerk waardig oordeelde. De scepticus, in 't opgemelde Werkje, voert de taal van hume, en wordt die Twyfelaar, wiens Character met dat van bolingbroke vergeleeken, onlangs door UL. medegedeeld isGa naar voetnoot(*), hier meesterlyk ontmaskert. Doch dat ik het Stukje niet; maar het Stukje zichzelve, aanpryze, indien de Heeren goedvinden om 't zelve hunnen Leezeren mede te deelen, enz.’ Mr. hume.
De Dood heeft my ten laatsten eene lang verlangde gunst beweezen. My de gelegenheid geschonken om Lord herbert, in deeze schaduwryke gewesten, te ontmoeten, en uw Lordschap geluk te wenschen, als de eerste die de Deïstery tot een Stelzel vormde, en het stoutlyk ondernam, om het Gebouw, door Bygeloof opgerigt, en door Godsdienst-yveraaren zo heftig verdeedigd, te doen waggelen en instorten. - Myn naam is Dr. hume. - Ik was onvermoeid bezig in hetzelfde werk, 't geen uwe Lordschap begonnen hadt voort te zetten. - De Wereld prees myne Schriften. - Verscheide Drukken van dezelve volgden elkander schielyk op. - Misschien heeft uwe Lordschap van my gehoord? Lord herbert.
De Schimmen, die hier onophoudelyk aankomen, hebben my van den beroemden Dr. hume gesprooken. Ik heb berigt wegens hem ontvangen, als Schryver en als Mensch. - Ik ben u zeer verpligt voor de eer my door u toegedagt, door my aan het hoofd der Deïstische Schryveren te plaatzen, en deeze eer vermeerdert, door dien gy onder derzelver getal met helschitterenden luister schittert. Ik zou deeze gunst gereed en van ganscher harte omhelsd hebben, hadden de Schryvers, tot dien rang behoorende, zich met my door dezelfde drangreden opgewekt gevoeld, en denzelfden koers met my gehouden. - In de daad, ik was de eerste, die een geregelden aanval deedt op de Openbaaring; doch tot dit be- | |
[pagina 668]
| |
staan werd ik gedreeven door liefde tot de Waarheid, eene ernstige begeerte om een algemeen Stelzel van Godsdienst in te voeren, als geschikt was om de noodzaaklykheid eener buitengewoone Openbaaringe weg te neemen, gegrond op beginzelen, alle binnen het bereik van 't Menschlyk onderzoek. - Ik benydde den Godsdienstyveraar zynen Yver, den Geloovigen zynen Bybel, niet. Het smerte my alleen, dat een Godsdienst, welken ik dagt ontdekbaar te weezen door de bekwaamheid der Menschen kinderen, toegeschreeven wierd aan eene buitengewoone Openbaaring. Ik gaf der Openbaaringe den lof, dien dezelve verdiende. Zo verre dezelve zamenstemde met myne Vyf Artykelen van den Natuurlyken Godsdienst, welke ik voor handtastlyke Waarheden hieldt, en aanmerkte als het geheel begrip diens Stelzels van Waarheid en Pligt, 't geen noodzaaklyk is voor den Mensch, beminde ik de Openbaaring, en prees ze aan. En misschien zou ik, was 'er het zelfde licht van blykbaarheid over verspreid geweest als tegenwoordig, min zwaarigheids gevonden hebben om dezelve te gelooven. - Dusdanig waren myne beginzels. Ten deezen opzigte durf ik my beroepen op myne Schriften, en op dat Gebed, 't geen ik in verlegenheid myner ziele ten Hemel opzondt; op het allerernstigst, een merkteken der Godlyke goedkeuring over de Uitgave van myn Werk afsmeekende. Mr. hume.
Wie immer de Schriften van Lord herbert geleezen heeft, zal gereed de goedheid zyner oogmerken, de braafheid van zyn hart, en de schranderheid van zyn geest, erkennen. Ik sta gaarne uwe Lordschap toe, dat veelen der Deïstische Schryveren het spoor, door u betreeden, verlieten. Vryheid van denken tragtende in te voeren, en het stelzel der Godsdienstyveraaren poogende overhoop te werpen, verraadden zy duidelyk eene bekrompenheid van hart, en benadeelden de zaak welke zy zo zorgvuldig zogten te bevorderen. - Myn dryfveer verschilde ook zeer veel van die uwer Lordschap. - Zugt tot Letterroem was myn heerschende drift, en ik had beslooten deeze geliefde neiging, wat het ook mogt kosten, te voldoen. - Uwe beweegredenen mogten pryslyker weezen dewyl ze belangloozer waren; de myne mogen schadeloos heeten: en ik | |
[pagina 669]
| |
vlei my met de gedagten, dat het Menschdom, is het niet gelukkiger gemaakt door myne Werken, althans niet ongelukkiger geworden is. Lord herbert.
Het zou my geenzins voegen al te streng te zyn in het veroordeelen van de beginzels uws gedrags, of te driftig in het goedkeuren van myne eigene. - Beide kwamen zy ons misschien pryslyk voor. Nogthans kan ik niet nalaaten aan te merken, dat een zugt tot Letterroem, in een heerschende drift gevormd, onbestaanbaar is met die verfynde en belanglooze beweegredenen, die een Man van Letteren en Weetenschap behooren te bezielen. - Liefde tot de Waarheid is het heerschend beginzel by den Wysgeer, en alle andere geliefde neigingen, in 's Menschen boezem, zyn alleen agtenswaardig voor zo verre zy, in ondergeschiktheid daaraan, 'er toe medewerken. - Gy zult het my ook wel willen vergeeven, als ik weiger te erkennen, dat de grondbeginzels, door u verspreid, strekken om het weezenlyk goed en geluk des Menschdoms te bevorderen. Niet te vrede met het groot Stelzel van Waarheid in de Openbaaring vervat, ter zyde te zetten, spande gy alle uwe kragten in, om de gronden van den Natuurlyken Godsdienst het onderst boven te keeren, en 't geen nog meer te bevreemden, nog stouter is, het weezenlyk bestaan der Deugd in twyfel te trekken, en dus vermetel de Zedelykheid op haare grondvesten te doen waggelen. - Gebooren met een geestneiging, om uit te pluizen en scherpzinniger dan anderen te redenkavelen, meende gy mogelyk, dat de blykbaarheid, waarop de groote beginzels van den Natuurlyken Godsdienst en Zedelykheid rusten, onvoldoende was; en gedreeven door een zugt tot Lettervermaardheid, poogde gy dezelve te verzwakken: maar ik moet zeggen dat dit bestaan, hoe aangenaam voor u zelven, hoe zeer in den smaak vallende van, en hoe zeer toegejuichd door, een onbedagte Wereld, onmenschelyk was, en wreed. Met dit stout bestaan tragtte gy het Menschdom over te voeren in de dorre en vreugdlooze gewesten der Twyfelaary, de Wetten der Maatschappye te verbreeken, de kragt der Zedelyke Verpligting te verzwakken, elken dryfveer tot Deugd te verlammen, en alle bronnen van gelukzaligheid in 't Menschlyk gemoed op te droogen, in stede van het tegenwoordig Stelzel, Twyfeling, Verwarring en Regeeringloosheid in te voeren. De beginzels van den Na- | |
[pagina 670]
| |
tuurlyken Godsdienst en Zedelykheid, hadt men zints lang aangemerkt als rustende op de onwrikbaarste grondslagen: zy strekte tot vaste steunzels des Menschlyken Leevens. Maar gy hebt, in het streeven na Letter-eere, al de schranderheid van uw Vernuft, welke, buiten tegenspraak, groot was, aangewend, om te toonen dat ze ydel en ingebeeld waren; gy hebt uw best gedaan om het Menschdom te berooven van die voorwerpen, waar op 't zelve zo zeer gesteld en waarmede het ten hoogsten ingenomen was. - Indien de Leerstellingen, door u aangevoerd, alleen versynde bespiegelingen waren, moest gy het Menschdom tegen bedrog gewaarschouwd hebben. Indien gy, daarentegen, dezelve geloofde, zou het, ongetwyfeld, menschlievend geweest zyn, dezelve bedekt en verborgen gehouden te hebben, tot de tyd aanbrak, waarin gy der Waereld een gelukkiger Stelzel, steunende op beter, uitgebreider en vaster gronden, hadt kunnen aanbieden. Mr. hume.
De beschuldiging, welke uwe Lordschap tegen my aanvoert, is eene zwaare en van de ernstigste gevolgen, indien dezelve kon staande gehouden worden. Dan uwe Lordschap zal toestemmen, dat de beginzels van Twyfelaary en Ongeloof, door my voortgeplant, strekten, om de gedenktekens, door blind Bygeloof en wonderwerkende Geestdryvery opgerigt, te neder te werpen. Myne Boeken, in stede van het geluk des Menschdoms te verminderen, of de banden der Maatschappye los te maaken, vonden smaak, en droegen de goedkeuring der Wereld weg. Terwyl zy het Bygeloof krak op krak gaven, schonken zy het Menschdom eene uitgebreider wyze van denken. Zy dienden ook gelukkig tot het verkleinen van dien blinden eerbied door de Wereld, zo veele eeuwen lang, der Priesterschappe toegedraagen; - en 't geen my meer dan alles streelde, zy schonken my eene Lettervermaardheid, die uit zeer kleine beginzels tot eene zeer groote hoogte opklom, en welk ik voorzag, dat, naa myn dood, nog meer zou toeneemen; dit deedt my de streelende hoope scheppen, dat de Naakomelingschap myn Roem zou vereeuwigen door een duurzaam gedenkteken, te myner Gedagtenisse, op te rigtenGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 671]
| |
Lord herbert.
Gy dringt my tot de onaangenaame taak, om u het gevoelen, ten opzigte van uwe Werken, te ontdekken van een Schim, wiens schranderheid groot was, en wiens doordringende geest hem een diep inzien gaf, om uit de uitwerkzels tot de oorzaaken op te klimmen. - Vergun my dan u te berigten, dat uwe Werken, schoon, met regt, gepreezen van wegen derzelver fraaijen styl en 't vernuft daarin uitblinkende, geene andere tekens van Onderscheiding zouden ontvangen hebben, hadden de heerschende Zeden van uwen Leeftyd, met de Beginzelen door u ingeboezemd, niet medegewerkt. Zy waren behandeld geworden als de hoogvliegende bespiegelingen van een hairkloovenden Geschilvoerder, hadt redeloosheid en een smaak voor zulk slag van redenkavelingen het gezond Verstand des Menschdoms niet verzwakt: en de ligtgestoorde geest van een Kerklyken, die misschien de geweldige aanvallen der Deïsten behoorde over 't hoofd gezien te hebben, geen vertier bygezet aan reeds vergeeten schriften, die te hunner aanpryzinge niets hadden dan fraaiheid van styl, en de bekwaamheid om de valschheid zo te vernissen dat zy naar waarheid geleek.. Tot de dwaaling, welke gy klaar in anderen ontdekt, zyt gy ongemerkt vervallen: terwyl gy met al de praal van vryheid van denken den onverdraagzaamen yver der Geestlykheid hekelde, toonde gy u even zeer een Yveraar, en zo sterk op uwe beginzels gesteld als zy. - Door de Natuur gezegend met een bedaard gestel, zette gy aan uwe begrippen een aanvallig voorkomen by, door een Leeven vercierd met het uitwendig kleed veeler Deugden; en in het aangenaam vooruitzigt van uwen Naam te vereeuwigen, eindigde gy uwe dagen met die geregeldheid welke met de daad verwagt wordt van het denkend deel des Menschdoms; doch tot verwondering strekte van veelen, die zich dwaaslyk verbeeldden, dat iemands gedrag, in 't vooruitzigt des doods, tot het zekerst bewys strekt van de waarheid dier beginzelen, welke hy in zyn leeven poogde stand te houden. - In 't kort, schoon uwe Vrienden u afgemaald hebben, als iemand, die, ‘zo verre de zwakheid der Menschlyke Natuur wil gehengen, het Character bezat van een waarlyk wys en deugdzaam ManGa naar voetnoot(*),’ moet | |
[pagina 672]
| |
gy my toestaan te verklaaren, dat gy gedreeven wierd door de laagste roerzels van gedrag; en daar uwe beginzels gelyk stonden met die van veele anderen, zo zeer van de myne verschillende, zult gy my wel veroorlooven dat ik u bedank om de Eer aan te neemen, welke gy my zo goedgunstig hebt toegedagt, en met zo veel beleefdheid aangeboden. Mr. hume.
Het smert my gevoelig dat uwe Lordschap zo ongunstig denkt over My en myne Beginzels. 't Is myne geestgesteldheid, niet vaardig te weezen in het wederleggen; doch ik vertrouw, op een anderen tyd, in staat te zullen weezen om uwe Lordschap, ten opzigte van myn gedrag, geheel te voldoen. Vergun my thans alleen aan te merken, dat Beginzels, als men ze wel inziet en naar eisch onderzoekt, meer in schyn dan in weezen verschillen. Zy hangen, wat derzelver bestaan aanbelangt, van de Verbeelding af, en zyn alleen zekere kleuren op de bedryven gestreeken. In gevolge hier van zyn ze los, onvast, veranderlyk... Lord herbert.
Mr. hume, neem uw toevlugt niet tot de twyfelende begrippen, in uwe werken verspreid, om uw gedrag te verdeedigen. Deeze zyn de spinnewebben, die de Waarheid voor uw schemerend oog bedekte. - En schoon gy het raadzaam gekeurd hebt, zulks met een versmaadend stilzwygen te bedekken, zyn uwe Beginzels, zo my berigt is, ten vollen wederlegd by uw leeven. Het kloek verstand en doordringend oog van Dr. oswald, de opspeurende en diep denkende geest van Dr. reid, ontdekten de valschheid uwer fyngesponne redeneeringen, terwyl de ten toonstellende boert van Dr. beattie, (schoon mogelyk de minst wysgeerige van dit Driemanschap,) nog beter slaagde om uwe Drogredenkunst te ontmaskeren, en u ten voorwerp van openbaare veragting te maaken. - Doch ik zal altoos gereed zyn om een aandagtig en waarheidlievend oor te leenen aan alles wat gy te uwer verdeediging kunt zeggen. - Maar wie stoort ons op dit oogenblik? - 't Is mercurius, der Goden vlugge Boode.
mercurius.
Myne Heeren, ik moet u berigten, dat ik, uit kragte van een voorregt, 't welk my toekomt, schoon ongezien, uw geheel onderhoud gehoord heb. - 't Is myn aart my | |
[pagina 673]
| |
zomtyds ten koste van de Geleerden, te vermaaken. - Lord herbert, ik moet u het verdriet aandoen van te zeggen, dat gy, om tot kennis en zekerheid te geraaken der Artykelen van den Natuurlyken Godsdienst, welke gy roemde dat door de Rede alleen konden ontdekt worden, veel verschuldigd zyt aan dat Boek, 't welk verstandige Mannen voor eene Hemelsche Openbaaring erkend hebben; doch weet, te uwer opbeuringe, dat gy, daar uwe beginzels zo opregt en goed waren, het misnoegen der Goden niet op uwen halze gelaaden hebt. - Mr. hume, 't geen ik u te zeggen heb zal min behaagen, dewyl het ontzaglyk, maar regtvaardig, is. - Weet dan, dat hy, die het bestaat de Leerstellingen van Godsdienst en Zedelykheid in wanagting te brengen, elk redelyk beginzel van Geloof in zyn hart verkragt, en een vyand is van god en Menschen. De bekwaamheden, myn Heer, u geschonken, waren groot, en zouden, wel aangewend, hoogstnuttig voor het Menschdom hebben kunnen weezen: doch die gaven u, in eene zo groote maate toegedeeld, misbruikte gy op de laagste wyze, en wendde ze aan tot verderf. - Daar gy denkbeelden voortplantte, strookende met de zedelooze bedryven eener bedorvene Wereld, benadeelde gy de Maatschappy grootlyks, en door de hand te leenen aan de vermaaken der ongebondenen, waart gy, om zo te spreeken, een koppelaar van 't Menschdom aan de Ondeugd. - Gy hebt het natuurlyk vermogen om te oordeelen in uw eigen geest omgekeerd, en door drogredenen uw Rede verbysterd, en eindelyk het gezond Verstand weg geredeneerd: groote dingen over 't hoofd ziende, en op kleine staan blyvende, zyt gy een Twyfelaar geworden door ligtgeloovigheid. - Uw Naam, uw Roem werd opgehemeld door de toejuiching van een Wereld, overmaatig gesteld op deeze beginzels en schraale bespiegelingen. Dezelve zwol als een opgeblaazen waterbel by stil weer in de lugt vlottende, doch die ten laatsten moet barsten, doordien ze van binnen geheel ledig is. Met myne Roede ontdek ik uwe Beginzels en uw Gedrag; en leer uzelven ten vollen kennen. - Beef op dit vooruitzigt, en weet, dat hy, die de vermetelheid heeft, om de grondbeginzelen van Godsdienst en Zedelykheid in twyfel te trekken, gedreeven door zodanige beweegredenen als u aanspoorden, het misnoegen der Goden niet ontgaan kan, schoon hy de toejuiching der Menschen wegdraage. | |
[pagina 674]
| |
Mr. hume.
Waar ben ik? - Ongetwyfeld in een nog onbezogt Gewest. - De kragt van de beginzels der Twyfelaarye komt my nu niet te staade. - Ik moet, myns ondanks, myne eigene dwaasheid ontdekken en gelooven, en myne snoode verleidingen betreuren. - Gewaande Wysbegeerte! hoe ydel zyn uwe droomen! - ô Dat het my vergund ware in de Wereld terug te keeren, om de valsche Stellingen, eenmaal door my yverig verdeedigd, te herroepen. Eene taak, welke ik thans aanzie, als zo noodzaaklyk, als dezelve my eertyds onaangenaam voorkwam.
mercurius.
't Geen gy zo ernstig verlangt, is buiten de magt der Goden u te vergunnen. 't Noodlot heeft het anders beschikt, Schimmen, éénmaal den Styx overgevaaren, kunnen nooit wederkeeren. |
|